ECLI:NL:RBZWB:2025:1235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/02/428532 / FA RK 24-5210
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige voogdij in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige

Op 20 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2024. De Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, heeft verzocht om de Stichting Jeugdbescherming Brabant als voogd over de minderjarige te benoemen. De moeder van de minderjarige, die op dat moment in een moeder-kindhuis verbleef, heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend om haar tante of een andere familielid als voogd aan te wijzen. Tijdens de zitting op 14 februari 2025 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, haar advocaat, de GI en de tante moederszijde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI momenteel belast is met de voorlopige voogdij en dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om deze beslissing te herzien. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de GI de voogdij over de minderjarige zal behouden, omdat de moeder op dit moment niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De rechtbank heeft ook de zorgen van de Raad over de rol van de tante in de voogdij belicht, gezien de emotionele en praktische verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan. De kinderrechter heeft de moeder aangemoedigd om haar strijdbaarheid op een positieve manier in te zetten voor de toekomst van haar en de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428532 / FA RK 24-5210
Datum uitspraak:
Nadere beschikking van de kinderrechter over (voorlopige) voogdij
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Limburg,
locatie Maastricht,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
geboren te [plaats] op [geboortedag] 2024.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.A.C. Cools te Tilburg.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen de GI.
De kinderrechter merkt tevens aan als informant:
[de tante moederszijde] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de tante moederszijde.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de in deze zaak op 28 november 2024 gegeven tussenbeslissing en de daarin genoemde stukken;
  • de van de Raad ontvangen (definitieve) rapportage, gedateerd 3 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat en mevrouw [naam 1] (advocaat-stagiaire);
- mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] namens de GI;
- mevrouw [naam 4] namens de Raad;
- de tante moederszijde.

2.De feiten

2.1.
Over de moeder (16) is sinds 31 mei 2016 de GI belast met de voogdij.
2.2.
De moeder verblijft in het moeder-kindhuis van Sterk Huis in [woonplaats] .
2.3.
De [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.4.
Bij voormelde tussenbeslissing heeft de kinderrechter beslist dat [minderjarige] - op dat moment nog ongeboren - als geboren wordt beschouwd en is de GI met de voorlopige voogdij over hem belast. Tevens is bepaald dat de maatregel van voorlopige voogdij van rechtswege eindigt na drie maanden, te weten op 28 februari 2025, tenzij vóór het einde van die termijn aan de kinderrechter een voorziening in het gezag over het ongeboren kind is verzocht. De voorlopige voogdij loopt dan door totdat op dit verzoek is beslist. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 14 februari 2025, waarvoor de moeder en haar advocaat, de Raad en de GI zijn opgeroepen. Daarnaast is bepaald dat mevrouw [de tante moederszijde] , tante moederszijde bij aparte brief voor de mondelinge behandeling zal worden opgeroepen. Ten slotte is de Raad verzocht een definitieve rapportage tijdig vóór de mondelinge behandeling in te dienen.

3.Het verzoek van de Raad en de (tegen)verzoeken van de moeder

De rechtbank dient nog te beslissen op het verzoek van de Raad om over [minderjarige] de GI met de voogdij te belasten en op het namens de moeder gedane zelfstandig tegenverzoek
primairstrekkende tot het benoemen van mevrouw [naam 5] over [minderjarige] als voogd dan wel
subsidiairmevrouw [de tante moederszijde] over [minderjarige] te benoemen als voogd, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Uit de van de Raad ontvangen definitieve rapportage blijkt dat de Raad zijn verzoek om de GI over [minderjarige] met de voogdij te belasten handhaaft. Daartoe heeft de Raad - samengevat - aangevoerd dat er nog veel onduidelijkheden zijn over onder meer het werkelijke perspectief van [minderjarige] en de rol van de mogelijke biologische vader. [minderjarige] is nog erg jong, het is daarom van belang dat hij hechtingsrelaties mag aangaan met zijn opvoeders en ook dat zijn perspectief snel duidelijk wordt. Wel dienen er daarvoor nog veel dingen geregeld te worden. Daarbij valt te denken aan het komen tot een opbouwplan betreffende contact met de moeder, veiligheidsinschattingen en het verkrijgen van duidelijkheid in welke mate de moeder zelf voor [minderjarige] wil en kan zorgen, alsook hoe een eventuele (deeltijd-)plaatsing eruit gaat zien. Dit zorgt er niet alleen voor dat de met de voogdij belaste instantie of persoon in een lastige positie verkeert, maar ook dat op deze een zware taak rust.
4.2.
Ondanks dat wordt gezien dat de tante moederszijde echt het beste voor de moeder en [minderjarige] wil, is de Raad bezorgd over een mogelijke toekomstige positie van de tante in het geval dat zij met de voogdij wordt belast. Immers zal er dan een nog groter (emotioneel) beroep op de tante worden gedaan, terwijl de familiebanden al complex zijn door alles wat er is gebeurd. Ook zal dit het nodige gaan vergen van de draagkracht van de tante, terwijl zij al de verantwoordelijkheid voor jongeren in een gezinshuis draagt. De verwachting is dat dit direct van invloed zal zijn op de belangen van [minderjarige] .
4.3.
In de visie van de Raad kleven er dus op dit moment belangrijke nadelen aan het benoemen van een voogd binnen de familie. Daarbij houdt de Raad er ook rekening mee dat er momenteel erg veel speelt in het leven van [minderjarige] . Het lukt de moeder, door haar jonge leeftijd, haar belaste verleden en individuele problematiek op dit moment nog niet of onvoldoende om structureel keuzes te maken in het belang van [minderjarige] . Zodra zij daarin verandering weet te brengen zullen er naar verwachting ook andere opties kunnen worden onderzocht. Op dit moment is daarom de positie van een neutrale professional nodig, om de moeder daarin voortdurend bij te sturen, haar alert te maken en grenzen te bieden/stellen. Deze professional dient voortdurend de afweging te (kunnen) maken ‘wat heeft [minderjarige] nodig vanuit zijn kindontwikkeling’ en ‘wie kan daarin wat betekenen’. Ook dient te worden voorkomen dat de voogd zodanig wordt beïnvloed en belast door belangen en loyaliteiten binnen de familie enerzijds en het belang van [minderjarige] anderzijds dat deze spreekwoordelijk in een ‘spagaat’ geraakt. Wel is het van belang dat intussen de kwaliteit van de familie-relaties binnen het netwerk van [minderjarige] wordt versterkt en waar mogelijk op deze taak wordt voorbereid. Mogelijk kan dan op termijn vanuit meer vertrouwen en zekerheid de voogdij worden overgedragen.

5.Het standpunt van de GI

Namens de GI is opgemerkt dat de GI het standpunt c.q. advies van de Raad ondersteunt. Daarbij spelen meerdere factoren een rol, waaronder in de eerste plaats dat de moeder niet onbeperkt in het moeder-kindhuis van Sterk Huis kan blijven en daarom andere opties worden onderzocht. Ook laat de moeder blijken niet alle beslissingen die in het belang van [minderjarige] worden genomen te begrijpen en gaat zij daarover discussies aan. Bovendien geeft zij geen of althans onvoldoende duidelijkheid over de rol die zij in de toekomst voor zichzelf als verzorger/opvoeder in het leven van [minderjarige] ziet. Daarbij komt dat door Sterk Huis geformuleerde voorwaarden, bedoeld om een uitbreiding van het contact met [minderjarige] mogelijk te maken, door de moeder niet overeenkomstig worden nagekomen en om die reden de contactfrequentie is teruggebracht. [minderjarige] is momenteel in een pleeggezin geplaatst, dat als perspectief biedend geldt. Op dit pleeggezin rust de verantwoordelijkheid om zich samen met de GI te gaan buigen over mogelijkheden om de betrokkenheid van de moeder als ouder in het leven van [minderjarige] te vergroten en waar mogelijk met de wensen van de moeder rekening te houden. De GI ziet op dit moment, althans zo lang de opstelling van de moeder niet verandert, geen mogelijkheden om te komen tot een constructie, waarin van gedeelde verantwoordelijkheid tussen de pleegouders en de moeder sprake is.

6.Het standpunt van de moeder

6.1.
Door en namens de moeder is - samengevat - naar voren gebracht dat de moeder een duidelijke toekomstvisie heeft, en dat is een leven samen met [minderjarige] . Tussen haar en [minderjarige] vond aanvankelijk contact plaatst met een frequentie van twee maal per week, de GI heeft dit teruggebracht naar één maal per week gedurende twee uren. Dit contact verloopt positief. Het vertrouwen bij de moeder in de GI is ernstig aangetast. De huidige zienswijze/aanpak van de GI voelt voor de moeder alsof zij als ouder meer en meer buiten spel wordt gezet en dat zij er niet meer op hoeft te rekenen dat [minderjarige] ooit nog aan haar verantwoordelijkheid zal worden toevertrouwd. De moeder zoekt voldoende de samenwerking met de GI, ook neemt zij deel aan de multidisciplinair overleggen, alleen merkt zij dat aan haar mening geen gewicht wordt toegekend.
6.2.
In de opvatting van de moeder dient niet de GI maar iemand binnen haar familiekring met de voogdij over [minderjarige] te worden belast. Daarbij gaat haar voorkeur uit naar de tante. De moeder ziet niet in waarom deze tante niet met de voogdij over [minderjarige] zou kunnen worden belast. De tante komt over als een sterke persoonlijkheid. In het geval dat zou worden besloten tot een voorlopige ondertoezichtstelling en een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing en er sprake is van gedeeld gezag mag worden aangenomen dat zij voldoende in staat zal zijn om aan de GI - waar nodig - tegenwicht te bieden. Ook kan er dan worden gewerkt aan een geleidelijke contactopbouw tussen [minderjarige] en de moeder en kan tussentijds worden getoetst of, en in hoeverre, de rol van de moeder in het leven van [minderjarige] kan worden vergroot. Gebleken is tijdens de vorige mondelinge behandeling dat de tante twijfels heeft. In dat verband wordt opgemerkt dat, wanneer de tante met de voogdij over [minderjarige] wordt belast, dit niet betekent dat zij feitelijk de verzorging en opvoeding op zich zal nemen, nu gebleken is van zodanig ontwikkelingsbedreigende feiten en omstandigheden, dat een plaatsing in een perspectief biedend pleeggezin in het belang van [minderjarige] op dit moment aangewezen is. Indien de tante niet overeenkomstig de wens van de moeder met de voogdij wordt belast rest geen andere mogelijkheid dan, zoals de moeder zelf aangeeft, te wachten totdat zij meerderjarig zal zijn en zij zelf een verzoek kan indienen om met het gezag te worden belast.

7.Het standpunt van de tante

De tante heeft opgemerkt dat zij zich zeer goed kan indenken wat de moeder op dit moment voelt, zeker ook met wat de tante weet over de voorgeschiedenis van de moeder. Zij begrijpt ook de onveiligheid die de moeder ervaart door haar huidige positie ten opzichte van de GI. Dit maakt dat van een complexe situatie sprake is, waardoor zij als familierelatie erg in dubio verkeert. Er immers tussen haar en de moeder sprake van een vertrouwensband, wat maakt dat zij voor zichzelf een prominente rol weggelegd ziet in het geval dat zij met de voogdij wordt belast. Daar staat echter tegenover dat zij in de dagelijkse praktijk belast is met 24-uurs zorg en verantwoordelijkheid voor vier jongeren. Zij functioneert volledig zelfstandig als gezinshuis en zij kan bij de uitoefening van deze taak niet terugvallen op ondersteuning van anderen. Zij heeft daarom oprecht haar twijfels of de uitoefening van de voogdij over [minderjarige] met haar dagelijkse werk en verantwoordelijkheden valt te combineren. Hoezeer zij dit ook graag anders zou zien zorgt het dilemma ervoor dat het voelt alsof er een flatgebouw op haar schouders rust.

8.De beoordeling

8.1.
Bij voormelde tussenbeslissing is de [minderjarige] - op dat moment nog ongeboren - als geboren beschouwd en is over hem de GI met de voorlopige voogdij belast. De rechtbank is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel ten aanzien van voornoemde (tussen)beslissing. Daarom wordt die niet herroepen en zal deze worden gehandhaafd.
8.2.
Vast is komen te staan op grond van de stukken en de mondelinge behandeling dat de Raad blijft bij zijn verzoek om de GI als voogd over [minderjarige] te benoemen en dat ook de namens de moeder gedane zelfstandige tegenverzoeken worden gehandhaafd. Namens de moeder is verzocht
primairmevrouw [naam 5] over [minderjarige] als voogd te benoemen dan wel
subsidiairmevrouw [de tante moederszijde] (tante) over [minderjarige] te benoemen als voogd, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.
8.3.
De rechtbank heeft in voormelde tussenbeschikking al overwogen dat, rekening houdend met artikel 1:246 BW, waaruit volgt dat onder andere minderjarigen onbevoegd zijn tot het gezag en ingevolge artikel 1:253q lid 2 BW de rechtbank dan een voogd benoemt, het openlaten van het gezag en het meerderjarig verklaren van de moeder op dit moment geen opties zijn en dat voor het benoemen van oma moederszijde als voogdes, zoals primair verzocht, geen mogelijkheid wordt gezien. Op grond van de nu beschikbare gegevens ziet de rechtbank ook geen mogelijkheden om de tante over [minderjarige] met de voogdij te belasten. De taak van voogd is in alle situaties een verantwoordelijke taak, die veel verplichtingen met zich mee brengt. Dat is in de situatie van de moeder en [minderjarige] nog wat zwaarder, nu [minderjarige] op dit moment niet bij de moeder verblijft, maar in een pleeggezin. Dat vraagt nog meer van een voogd. Het is de rechtbank duidelijk dat de tante zich heel goed realiseert wat de verantwoordelijkheid van een voogd is voor de moeder en [minderjarige] . Juist omdat zij dit zo goed weet, is het voor haar niet mogelijk om volmondig ja te zeggen tegen die verantwoordelijkheid. In die zin is er dus niet de bereidheid, die wettelijk gezien noodzakelijk is om de voogdij aan tante toe te kunnen wijzen. Het is de rechtbank daarbij gebleken dat het niet is dat de tante het niet zou wíllen doen, maar dat zij grote twijfels heeft over de mogelijkheid om het zo intensief als nodig te kúnnen doen. In combinatie met de al op haar rustende intensieve taak en verantwoordelijkheid als 24-uurs gezinshuisouder, kan de taak als voogd snel te belastend worden. Er kan daarom niet van worden uitgegaan dat de tante volmondig instemt met een benoeming van haar als voogd over [minderjarige] .
8.4.
De rechtbank ziet wel dat de grote angst van de moeder nu waarheid lijkt te zijn geworden. De moeder heeft steeds gezegd geen vertrouwen te hebben in de GI. Sinds de voorlopige voogdij bij de GI berust, is [minderjarige] nu uithuisgeplaatst en is direct aangegeven dat dit om een perspectief biedende plaatsing gaat. Met andere woorden; de visie van de GI is dat [minderjarige] niet fulltime zal terugkeren naar de moeder. Dat is erg ingrijpend, zeker nu de moeder juist heeft verzocht om een deeltijdplaatsing in een pleeggezin. De moeder wilde namelijk de gedeelde verantwoordelijkheid voor [minderjarige] , zodat zij dagen had dat zij een normale zestienjarige kon zijn, maar ook een betrokken moeder voor hem kon zijn. In de contactmomenten die zij nu met [minderjarige] heeft, is ook zichtbaar dat zij lief, warm en zorgzaam is naar [minderjarige] . Anderzijds is wel gebleken dat de moeder keuzes heeft gemaakt die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Wanneer de GI met de voogdij wordt belast, rust alle beslissingsmacht bij de GI. Er is dan eigenlijk geen bescherming van de moeder. De rechtbank heeft dan ook nagedacht over de mogelijkheid om toch een vinger aan de polst te houden op de één of andere manier. Echter, helaas moet de rechtbank vaststellen dat dit de moeder niet gaat helpen. Ook als er toetsmomenten zouden worden gecreëerd, heeft de rechtbank niet de mogelijkheid om beslissingen te nemen. Ook de rechtbank heeft namelijk geen (grote) invloed wanneer er een voogdijmaatregel is.
8.5.
Er is naar het oordeel van de rechtbank nu geen andere mogelijkheid dan de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] . Wel neemt de rechtbank daarin mee dat de GI graag tante als vertrouwenspersoon van de moeder een rol wil geven. In die rol zal zij deel kunnen nemen aan overleggen en gesprekken over [minderjarige] , en kan tante helpen om de moeder een stem te geven daarin. Zolang de moeder dit wenst, is dit dus wel een mogelijkheid om tante betrokken te laten zijn én om zich hopelijk meer gehoord te voelen. De rechtbank heeft de moeder nog het volgende meegegeven. Het is de rechtbank opgevallen dat er een groot verschil was in hoe strijdbaar de moeder was tijdens de eerste mondelinge behandeling en hoe stilletjes zij was tijdens de tweede mondelinge behandeling. De strijdbaarheid die de moeder heeft is soms een valkuil. Het kan de moeder in de problemen brengen. Maar het is ook haar kracht. De rechtbank hoopt dat de moeder die strijdbaarheid zal gaan inzetten op de momenten, onderwerpen en plaatsen die van belang zijn voor haar en voor [minderjarige] . Strijden om de juiste keuzes te maken voor zichzelf, die ook in het belang zijn van [minderjarige] . Strijden om de moeder te zijn die zij wil en kan zijn voor [minderjarige] . Daarmee bedoelt de rechtbank niet dat de moeder moet ruziën met begeleiding of instanties, maar dat zij de moeilijke stappen die soms nodig zijn kan zetten. De moeder heeft veel in haar mars. Dit biedt kansen voor haar en voor [minderjarige] . Hopelijk gaat het haar lukken om haar intelligentie en strijdbaarheid daar op een positieve manier voor in te zetten.
8.6.
Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank als volgt beslissen.

9.De beslissing

De kinderrechter:
handhaaft voormelde tussenbeslissing van 28 november 2024;
wijst af het primaire en subsidiaire deel van het zelfstandig tegenverzoek van de moeder;
belast de Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voogdij over:
[minderjarige] , geboren te [plaats] op [geboortedag] 2024 en verklaart dit onderdeel van het dictum uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.