ECLI:NL:RBZWB:2025:1236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
C/02/430910 / JE RK 25-90
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van huiselijk geweld en instabiliteit in de opvoedingssituatie

Op 14 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2023. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], voor de duur van twaalf maanden. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie door huiselijk geweld en instabiliteit in de relatie tussen de ouders. De moeder heeft een verleden van emotionele problemen en de vader heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek. Tijdens de zitting op 14 februari 2025, waar de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren, maar de vader niet, is de situatie van [minderjarige] besproken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om een veilige en stabiele omgeving voor [minderjarige] te bieden, ondanks hun medewerking aan hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling is ingesteld met ingang van 14 februari 2025 tot 14 februari 2026, met als doel de ouders te ondersteunen in het verbeteren van hun opvoedingscapaciteiten en het creëren van een veilige omgeving voor [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/430910 / JE RK 25-90
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, vergezeld door haar begeleidster mevrouw [naam 1] (Sterk Huis);
  • mevrouw [naam 2] namens de GI;
  • mevrouw [naam 3] namens de Raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft op een bij de rechtbank bekend adres.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad (verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat [minderjarige] samen met haar ouders in [woonplaats] heeft gewoond. [minderjarige] heeft wegens huiselijk geweld tussen haar ouders gedurende een zekere periode met haar moeder bij oma moederszijde gewoond, ook heeft zij meermalen met de moeder op een safegroup verbleven. Al in februari 2023 werd door de politie een melding bij Veilig Thuis gedaan naar aanleiding van een conflict tussen de ouders, waarbij de moeder uit de woning is gevlucht. De moeder was toen zwanger van [minderjarige] . Tussen de ouders was/is gedurende meerdere jaren sprake van een zorgelijke dynamiek. Beiden kennen een belast verleden.
4.2.
Bij de moeder is op jonge leeftijd ADD vastgesteld. De moeder geeft aan dat bij haar tevens de diagnose borderline is gesteld, maar dat zij zich daarin niet volledig herkent, nu ADD ook tot schommelingen in emoties kan leiden. In haar jeugdjaren heeft de moeder heftige gebeurtenissen meegemaakt. De moeder heeft de VERS-training doorlopen bij GGZ Breburg, gericht op emotieregulatie. Echter is op dit moment geen sprake van behandeling, omdat die wegens alle onrust niet effectief is gebleken.
4.3.
Bij de vader is, naar hij zelf stelt, sprake van een antisociale persoonlijkheids-stoornis. Verder is hij als kind zelf uit huis geplaatst en is hij opgegroeid in een agressieve thuissituatie. Hij heeft daardoor weinig vertrouwen in de Raad en in de jeugdbescherming. De vader is tevens bekend met verslavingsproblematiek. Hij geeft aan op dit moment alleen te blowen. Voor zijn agressieproblematiek is de vader onder behandeling bij Fivoor. Hij ervaart deze behandeling als prettig. Naar inschatting van de behandelaar van de vader zal het een langdurig proces worden om de agressie die de vader in zich heeft te verminderen. De vader stelt zich ook open voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek. Een eerdere aanmelding daarvoor bij Novadic-Kentron is niet van de grond gekomen wegens het missen van een afspraak en vervolgens omdat ten tijde van de nieuwe afspraak de vader in detentie verbleef.
4.4.
Beide ouders lijken onvoldoende in staat om hun emoties te reguleren. Bij de betrokken hulpverlenende instanties geven zij aan niet met en niet zonder elkaar te kunnen. Verder komen hun visies over wat er tijdens conflicten gebeurt niet overeen. Wel blijkt daaruit duidelijk dat zij elkaar triggeren en dat zij niet in staat zijn om tijdig uit de situatie te stappen. Meermalen is door de betrokken hulpverlenende instanties (Veilig Thuis, MEE, Farent, Loket Wegwijs) geprobeerd veiligheidsafspraken met de ouders te maken. Het lukt de ouders echter niet om zich aan deze afspraken te houden. Gezien wordt dat de ouders telkens toch weer bij elkaar komen en dat zij daarmee de belangen van [minderjarige] uit het oog verliezen en daarnaar niet weten te handelen. De mogelijkheid van een plaatsing van [minderjarige] binnen het familie-netwerk is door de vader van de hand gewezen. Veilig Thuis heeft abusievelijk de mogelijkheid van een plaatsing van de moeder met [minderjarige] buiten het netwerk buiten beschouwing gelaten. Sindsdien verblijft de moeder met [minderjarige] permanent op een safegroup. De moeder heeft aangifte gedaan tegen de vader. Aan de vader is met ingang van 12 november 2024 een contactverbod opgelegd voor 90 dagen. Gebleken is dat de ouders op 13 december 2024 toch weer contact met elkaar hebben gehad via social media. De moeder biedt naar de betrokken hulpverlening weinig openheid over het ontstaan van dit contact. Op 12/13 januari 2025 heeft er opnieuw een incident plaatsgevonden tussen de ouders in het bijzijn van [minderjarige] . De politie is ook bij dit incident betrokken geweest.
4.5.
Ondanks de situatie waarin [minderjarige] opgroeit zijn er over haar weinig zorgen. Zij is vrolijk en zij laat een snelle ontwikkeling zien voor wat betreft lopen en op het motorische vlak. [minderjarige] kan wel soms schrikachtig reageren bij onverwachte geluiden of bewegingen. [minderjarige] is meermalen getuige geweest van ruzies en geweld tussen haar ouders, dit kan ervoor gezorgd hebben dat zij angstig gedrag laat zien. De betrokken hulpverlening heeft onvol-doende zicht gekregen op [minderjarige] en op hoe de moeder en de vader hun ouderrol vervullen. Sterk Huis constateert dat de moeder weliswaar liefdevol en betrokken is, maar dat de zorg voor [minderjarige] haar soms ook zwaar valt. Om de moeder te ontlasten gaat [minderjarige] daarom twee ochtenden per week naar het kinderdagverblijf op het terrein van Sterk Huis. Het wordt als positief gezien dat de moeder nog steeds bij Sterk Huis verblijft. Het is de bedoeling dat de moeder samen met [minderjarige] gedurende een periode van 9 maanden op [groep] van Sterk Huis zal verblijven. De moeder kan daar opvoedondersteuning krijgen, gebleken is dat zij zich daarvoor open stelt.
4.6.
De vader heeft de wens geuit dat er een co ouderschapsregeling zal zijn, waarbij [minderjarige] de helft van de week bij hem verblijft en hij dan zelfstandig zorg voor haar draagt. Verder wil hij liever geen opvoedondersteuning, met zijn hulpvragen over [minderjarige] kan hij bij zijn hulpverlener van Fivoor terecht. De vader is naar zijn zeggen goed in staat om zorg te dragen voor [minderjarige] . Door zijn justitie verleden voelt hij zich in zijn rol van ouder/verzorger gediscrimineerd. In de visie van de Raad is de situatie van de vader op dit moment ongeschikt voor [minderjarige] . Zijn woning is leeg, omdat de moeder de meeste spullen weg heeft laten halen. Ook speelt een rol dat de vader in november 2024 in de gezamenlijke woning is aangehouden, nadat in de woning cobra’s en meer dan een halve kilo amfetaminepasta werden aangetroffen. Bovendien is aan de vader eerder een contactverbod opgelegd welk verbod intussen is geëindigd. [minderjarige] heeft momenteel begeleid contact met haar vader bij Sterk Huis. Onderzocht wordt hoe dit contact verder vorm kan krijgen. Als positief gegeven zag de Raad dat de vader goed mee werkte aan zijn behandeling bij Fivoor, die hij als steunend ervaart en wenst voort te zetten. Helaas is de laatst bekende informatie dat de vader op dit moment zijn afspraken bij Fivoor niet nakomt.
4.7.
De Raad concludeert dat door ieder van de ouders wordt meegewerkt aan de betrokken (individuele) hulpverlening, maar dat het hen desondanks niet lukt om de huidige onveilige en instabiele situatie voor [minderjarige] te verbeteren. Dit omdat de ouders zich niet weten te houden aan gemaakte veiligheidsafspraken door – ook ondanks een eerder contactverbod – met elkaar het contact en een relatie aan te blijven gaan. De ouders laten daarmee zien dat het hen onvoldoende lukt om het belang van [minderjarige] centraal te stellen. Daarmee creëren de ouders een onveilige situatie voor [minderjarige] . De Raad acht het om die reden noodzakelijk dat een neutrale derde met de ouders meekijkt, meedenkt en waar nodig de regie voert om ervoor te zorgen dat de hulpverlening aangegaan blijft worden en gecontinueerd wordt, nadrukkelijk ook ter voorkoming dat alsnog tot indiening van een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing moet worden overgegaan. De Raad verzoekt daarom over [minderjarige] een ondertoezichtstelling uit te spreken. Er kan dan aan de volgende doelstellingen worden gewerkt:
- [minderjarige] groeit op in een veilige, rustige, stabiele thuissituatie. Dit houdt in dat
er niet wordt geschreeuwd, ruzie wordt gemaakt, of geweld wordt gebruikt in het
bijzijn van [minderjarige] ;
- [minderjarige] heeft een structureel en onbelast contact met beide ouders;
- de ouders kunnen op een neutrale manier met elkaar communiceren en
afspraken maken over [minderjarige] ;
- er is (intensieve) opvoedondersteuning voor de ouders, die zij accepteren en
benutten;
- de ouders hebben hulpverlening voor zichzelf om te werken aan emotieregulatie
en om eventuele traumatische ervaringen te kunnen verwerken.
4.8.
Om deze doelen te bereiken is het van belang dat [minderjarige] en de moeder het traject bij Sterk Huis afmaken. Dit betekent dat zij zullen gaan wonen op de [groep] , dat de moeder daar wordt begeleid en ondersteund in de opvoeding van [minderjarige] . Tevens kan er met haar een plan worden gemaakt voor de toekomst, zodat [minderjarige] verder kan opgroeien in een veilige thuissituatie.
4.9.
Er dient tevens te worden ingezet op het vormgeven van het contact tussen [minderjarige] en de vader. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat het contact met haar vader weer wordt hervat en dat daarnaast duidelijk wordt of de thuissituatie van de vader voldoende geschikt is voor een kind van haar leeftijd en of het hem lukt de zorg voor [minderjarige] alleen te dragen tijdens de contacten met [minderjarige] . Op dit moment is er onvoldoende zicht om te kunnen bepalen of dit de vader zal lukken. Er dient daarom opvoedondersteuning te worden ingezet voor de vader.
4.10.
Ten slotte dienen de ouders te leren om op een neutrale manier met elkaar te communiceren. Hoewel beide ouders aangeven dat er op dit moment geen sprake is van een relatie valt niet uit te sluiten dat dit in de toekomst anders zal zijn. Voor nu is het belangrijk dat hun beider ouderrol op de voorgrond staat ten opzichte van hun liefdesrelatie. De ouders dienen te leren het belang van [minderjarige] hierin voorop te stellen, om op die wijze haar veiligheid en een gezonde ontwikkeling te kunnen waarborgen. Dit vraagt ook van de ouders dat ieder van hen het eigen hulpverleningstraject zal voortzetten. Meer specifiek voor de moeder betekent dit dat de individuele behandeling bij GGZ Breburg zal worden hervat, zodra zij meer rust en stabiliteit ervaart om te werken aan haar emotieregulatie en aan haar traumatische ervaringen uit het verleden. Een ondertoezichtstelling voor een jaar acht de Raad een passende termijn.

5.Het standpunt van de moeder

De moeder heeft opgemerkt dat zij zich realiseert dat zij in het verleden keuzes heeft gemaakt die vaak niet in het belang van [minderjarige] waren. Zij begrijpt ook dat er bestaande patronen moeten worden doorbroken en dat daarvoor hulpverlening noodzakelijk is. Zij heeft intussen al enkele positieve stappen gemaakt. Zo vindt er momenteel geen contact plaats tussen haar en de vader, terwijl het contactverbod is geëindigd. De moeder werkt hard aan zichzelf en zoekt de steun van de hulpverlening. Verder vindt er contact plaats tussen [minderjarige] en de vader, echter is contact bij de vader thuis omwille van de veiligheid nog niet mogelijk. Zij staat achter het verzoek tot ondertoezichtstelling.

6.Het standpunt van de GI (informant)

Namens de GI is naar voren gebracht dat de GI bereid is om met de uitvoering van de ondertoezichtstelling te worden belast. Aan deze zaak wordt door de GI de hoogste prioriteit toegekend. Dit houdt ook in dat er per direct een jeugdbeschermer kan starten wanneer het verzoek wordt toegewezen. [minderjarige] is een jong kind, dat nog veel bescherming nodig heeft. De GI verzoekt daarom aan de rechtbank om, in het geval dat de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, in de beschikking tot uitdrukking te brengen dat door de ouders in het kader van de ondertoezichtstelling de navolgende voorwaarden strikt dienen te worden nageleefd:
• de ouders gebruiken geen drugs of andere verdovende middelen wanneer zij zorg dragen voor [minderjarige] ;
• er vindt geen geweld plaats in de aanwezigheid van [minderjarige] ;
• de ouders zijn niet samen aanwezig in de buurt van [minderjarige] ;
• de ouders nemen verantwoordelijkheid om in een veilige en verantwoorde opvoedomgeving voor [minderjarige] te voorzien;
• de ouders communiceren open en transparant over hun persoonlijke gesteldheid naar zowel de betrokken hulpverlening als de GI;
• de ouders geven toestemming aan de GI om contact op te nemen met de betrokken hulpverlening om inzicht te verkrijgen in hun individuele hulpverleningstrajecten;
• de hulpverlening onderzoekt de mogelijkheden om (begeleid) contact tussen [minderjarige] en de vader uit te breiden;
• verwacht wordt van de ouders dat zij zullen veranderen in hun rol en houding waarmee de cirkel van geweld doorbroken zal worden ten behoeve van [minderjarige] .

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
7.2.
De inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling strekken naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is in haar nog prille leven regelmatig geconfronteerd met huiselijk geweld tussen haar ouders. Momenteel verblijft de moeder met [minderjarige] permanent in een veilige opvangsituatie. Ook heeft er een contactverbod gelopen tussen de ouders. Tot dusver slagen de ouders er niet of onvoldoende in om de huidige onveilige en instabiele situatie voor [minderjarige] blijvend te verbeteren. De ouders hebben steeds meegewerkt aan hulpverlening voor henzelf individueel, maar ook gericht op hun relatie. Ze hebben meerdere keren veiligheidsafpsraken gemaakt en hebben ook periodes gekend waarin het beter lijkt te gaan. Helaas is dat steeds niet blijvend geweest en ontstonden er steeds opnieuw incidenten tussen hen. Sinds de zwangerschap en daarna de geboorte van [minderjarige] , is zij hier helaas ook vrijwel steeds bij geweest. De veiligheidsafspraken die er tot nu toe zijn geweest, bleken niet voldoende, of niet te worden nagekomen. De kinderrechter heeft met de moeder tijdens de mondelinge behandeling besproken dat met name het laatste incident van januari, zomaar tot een spoedverzoek uithuisplaatsing had kunnen leiden. De ouders moeten nu écht de keuzes gaan maken die in het belang zijn van [minderjarige] . [minderjarige] moet een veilige, stabiele jeugd krijgen. Om ervoor te zorgen dat bestaande patronen door de ouders worden doorbroken en zij in het belang van [minderjarige] de juiste keuzes weten te maken is op dit moment noodzakelijk dat een neutrale derde met de ouders meekijkt, meedenkt en waar nodig de regie voert om ervoor te zorgen dat de hulpverlening die daarvoor nodig is daadwerkelijk wordt ingezet en daaraan door de ouders wordt meegewerkt. Concreet houdt dit in dat het (beoogde) traject van [minderjarige] en de moeder bij Sterk Huis dient te blijven doorlopen en ook wordt voltooid. Daarnaast dient (verder) te worden gewerkt aan het contact tussen [minderjarige] en de vader en daarbij opvoedondersteuning te worden ingezet. Tevens is hulpverlening voor de ouders nodig om te leren op een neutrale manier met elkaar te communiceren. Ten slotte wijst de kinderrechter de ouders er nadrukkelijk op dat de hulpverlening alleen kans van slagen heeft als de veiligheidsvoorwaarden die de GI aan de ouders stelt door hen worden nageleefd. Deze voorwaarden zijn essentieel om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren op de lange termijn.
7.3.
Met inachtneming van het voorgaande acht de kinderrechter voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter stelt daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van twaalf maanden.
7.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.5.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 14 februari 2025 tot 14 februari 2026;
8.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 20 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.