ECLI:NL:RBZWB:2025:1254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431097 / JE RK 25-138
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een complexe gezinssituatie met geweld en onrust tussen ouders

Op 11 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de onrust en spanningen tussen de ouders, waarbij sprake is van huiselijk geweld. De moeder heeft [minderjarige] al geruime tijd niet gezien en de vader heeft de zorg voor [minderjarige] op zich genomen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar er zijn grote zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlenen en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen over de situatie van de moeder en dat er een plan van aanpak moet worden opgesteld voor de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/431097 / JE RK 25-138
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een geheim adres,
advocaat: mr. S.X. Scholten te Vlissingen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 24 januari 2025 met bijlagen, ontvangen op 24 januari 2025;
- de stelbrief van mr. Scholten van 30 januari 2025, ontvangen op 30 januari 2025;
- de stelbrief van mr. Planthof van 30 januari 2025, ontvangen op 30 januari 2025;
- het F9-formulier van mr. Scholten van 4 februari 2025, met bijlagen, waaronder een voorwaardelijk zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een contactregeling;
- het bericht van mr. Planthof van 6 februari 2025, met bijlagen, ontvangen op 6 februari 2025.
1.2.
Het verzoek van de Raad is gelijktijdig met het verzoek van de vader tot wijziging gezag en vaststelling hoofdverblijf (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/426781 FA RK 24-4355) behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 11 februari 2025. Op het verzoek van de vader wordt bij separate beschikking beslist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, via een digitale verbinding, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft feitelijk bij haar vader.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Namens de moeder is een zelfstandig verzoek ingediend tot vaststelling van een contactregeling. Daarbij stelt de moeder de volgende regeling voor:
  • De eerste drie weken: twee dagdelen per week;
  • De daaropvolgende drie weken: vier dagdelen per week;
  • De daaropvolgende drie weken: twee overnachtingen per week;
  • Daaropvolgend: vier overnachtingen per week.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd doordat zij opgroeit in een omgeving waarbij al langere tijd sprake is van onrust, spanningen en geweld tussen de ouders, waar [minderjarige] getuige van is (geweest). Er is veel wantrouwen tussen de ouders en hun communicatie is verstoord. Grote zorgen daarbij zijn het contactverlies tussen de moeder en [minderjarige] en de mogelijke loyaliteitsproblematiek. Er bestaan daarnaast grote visieverschillen tussen de ouders, maar ook tussen de reeds bij hen ingezette hulpverlening, over wat er tussen de ouders is gebeurd, over de veiligheid van [minderjarige] in de huidige situatie en over wat er nu moet gebeuren. Het lukt de ouders niet om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. Er is dan ook stevige regievoering vanuit het gedwongen kader nodig om toe te zien op de situatie van de beide ouders, de veiligheid van [minderjarige] en het tot stand brengen van een contactregeling. De ondertoezichtstelling moet worden verleend voor de duur van een jaar nu er sprake is van een zeer complexe situatie, waarop thans geen volledig zicht is nu er gedurende het onderzoek van de Raad geen informatie is verkregen over de situatie van de moeder en waar zij thans verblijft. De moeder heeft de Raad daar uit veiligheidsoverwegingen niet over willen informeren. Nu [minderjarige] feitelijk bij haar vader verblijft en daar geen zorgen over naar voren zijn gekomen, dient [minderjarige] voorlopig bij de vader te verblijven. Daarom verzoekt de Raad eveneens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader voor de duur van zes maanden. De komende tijd dient er te worden onderzocht waar [minderjarige] het beste kan opgroeien. Daarover zal waarschijnlijk niet al binnen drie maanden duidelijkheid kunnen ontstaan.
De Raad erkent dat de in het onderzoek betrokken professionele partijen de situatie tussen de ouders anders inschatten. De Raad geeft desgevraagd aan dat het klopt dat het bij de moeder betrokken GIA-team en de jeugdverpleegkundige van de GGD de situatie tussen de ouders en dan met name het geweld van de vader naar de moeder veel ernstiger inschatten dan Veilig Thuis. De Raad heeft uiteindelijk na verschillende conceptfases de visie van het GIA en de jeugdarts in het rapport opgenomen, maar daar geen gevolgen aan verbonden. De Raad kan niet aan waarheidsvinding doen. De verschillende visies kunnen wat de Raad betreft naast elkaar bestaan. Op de vraag of de Raad er aan gedacht heeft om nog conform het advies van de voormalig casusregisseur de MASIC toe te passen om het voormalig partnergeweld tussen de ouders te duiden, geeft de vertegenwoordigster van de Raad geeft aan dat zij niet weet of de Raad dat kan. Het is in ieder geval niet gebeurd.
4.2.
Door en namens de vader wordt ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft al veel meegemaakt in haar jonge leven en heeft geen contact met haar moeder. De vader wil graag dat er passende hulpverlening voor [minderjarige] wordt ingezet en het voor [minderjarige] beter wordt. Dit lukt de ouders niet in het vrijwillig kader. Mocht het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en wijziging hoofdverblijf worden aangehouden of afgewezen, dan is de vader ook akkoord met het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Er is geen sprake van onveiligheid van [minderjarige] bij de vader, zoals ook blijkt uit het Raadsrapport. Het gaat goed met [minderjarige] bij de vader en zij krijgt bij hem thuis de volle aandacht. Als de vader moet werken, zorgt de oma vaderszijde voor haar. De vader vindt het belangrijk dat er de komende tijd duidelijkheid gaat ontstaan over de situaties van de ouders en wat er tussen hen is gebeurd. De vader betwijfelt of dat binnen zes maanden zal lukken en ziet daarom liever dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader wordt verleend voor dezelfde duur als de ondertoezichtstelling. Verder kan de vader instemmen met de door de moeder verzochte contactregeling. Nu er al lange tijd geen contact tussen hen is geweest, moet dit rustig worden opgebouwd.
Desgevraagd benoemt de vader dat [minderjarige] sinds 17 juni 2024 officieel bij hem verblijft, op initiatief van de moeder. De moeder heeft de vader destijds gevraagd om [minderjarige] bij haar op te halen en zij heeft de zorg voor [minderjarige] vervolgens volledig aan de vader overgelaten. Hier zijn geen instanties bij betrokken geweest. Het lukte de ouders vanwege hun heftige relatie en vele ruzies daarna niet meer om met elkaar te communiceren. Daarom is er casusregie bij de ouders betrokken geraakt om afspraken te maken voor het contact tussen de moeder en [minderjarige] . De vader heeft altijd open gestaan voor dit contact. Dit vindt hij belangrijk voor [minderjarige] . Vanuit de moeder werd daar echter niet om gevraagd. Het is voorts onjuist dat de vader negatief praat over de moeder in het bijzijn van [minderjarige] . De vader zou de moeder ook nooit iets aan doen. Hij betwist dat hij, zoals de moeder stelt, een gewelddadig of agressief persoon is. Er heeft wel geweld tussen de ouders plaatsgevonden, maar de moeder is daar steeds mee begonnen en de vader heeft zichzelf steeds enkel beschermd. De vader heeft de moeder verder een korte tijd in de gaten gehouden om te controleren of zij inderdaad hun relatie wilde redden, zoals zij hadden afgesproken. Van stalking was absoluut geen sprake. De vader vindt het erg vervelend dat de moeder hem nu in een negatief daglicht plaatst. Er is niets waar de moeder bang voor hoeft te zijn. De relatie van de ouders is klaar en daar heeft de vader vrede mee. Hij heeft geen boosheid meer richting de moeder en wenst haar niets dan het beste. Ook is hij niet meer geïnteresseerd in waar de moeder verblijft. Hij volgt haar niet. Dit heeft hij ook allemaal aangegeven in het politieverhoor dat afgelopen december heeft plaatsgevonden. De stand van zaken daaromtrent is nog onbekend. Op de vraag of [minderjarige] veilig zou zijn bij de moeder, benoemt de vader dat hij dat niet weet, omdat hij niet weet in welke situatie de moeder nu verkeert. Tijdens de relatie van partijen was de moeder volgens de vader niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Zij hield geen rekening met [minderjarige] en gebruikte geweld in haar bijzijn.
4.3.
Door en namens de moeder wordt ook ingestemd met de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Het is nodig dat er een neutrale derde regie gaat voeren en de moeder is bereid om daar aan mee te werken. Binnen de ondertoezichtstelling dient er zo snel mogelijk te worden toegewerkt naar een terug-thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Nu het niet in het belang van [minderjarige] is om haar abrupt terug bij de moeder te plaatsen en het nog slechter is om [minderjarige] in een onbekende omgeving te plaatsen, dient de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader te worden verleend voor de duur van drie maanden. De moeder verblijft nu al enige tijd op een veilige, duurzame plek, waar [minderjarige] ook kan verblijven en zij is mentaal in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder is bereid om de GI daar meer informatie over te geven. Deze informatie heeft de moeder niet aan de Raad verstrekt, omdat zij bang was dat de vader daar dan achter zou komen en zij dan niet langer veilig is. De moeder vertelt desgevraagd dat zij er in juni 2024 bewust voor heeft gekozen om [minderjarige] tijdelijk bij de vader te laten verblijven, omdat zij erg emotioneel en getraumatiseerd was door de vele geweldsincidenten tussen de ouders en zij zich niet veilig voelde en bang was voor de vader en dat niet wenselijk vond voor [minderjarige] . Volgens de moeder was er al vroeg in de relatie sprake van geweld, waar de vader steeds mee begon. Pas na zo’n tien incidenten is de moeder zelf ook geweld gaan gebruiken richting de vader ter verdediging. De moeder is noodgedwongen voor de vader gevlucht en is door de vader min of meer gedwongen om [minderjarige] bij hem te laten. Nadat [minderjarige] enige tijd bij vader was verbleven en de moeder de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich kon nemen, gaf Veilig Thuis aan dat de moeder [minderjarige] slechts een paar uurtjes kon zien. Sindsdien is de situatie van de moeder steeds verder verslechterd. De moeder werd constant in de gaten gehouden door de vader of zijn netwerk en voelde zich voortdurend onveilig. De moeder heeft [minderjarige] voor het laatst gezien in september 2024. Er is daarna geen contact meer tussen hen geweest, omdat de vader daaraan de voorwaarde verbond dat hij dan per se wilde weten waar [minderjarige] en de moeder dan zouden verblijven. Volgens de moeder heeft de casusregisseur toen bepaald dat de moeder [minderjarige] niet meer mocht zien. Ook kon de moeder niet langer in haar eigen woning blijven wonen. Zij moet nu anoniem leven op een geheime plek. De moeder heeft aangifte gedaan van het geweld en het gedrag van de vader, maar de stand van zaken daaromtrent is nog onbekend. De moeder vindt het belangrijk dat er goed wordt gekeken naar het belang van [minderjarige] . Zij wil graag dat [minderjarige] bij haar komt wonen en er een omgangsregeling wordt vastgesteld met de vader. De moeder gelooft niet dat de vader nu vrede heeft met de situatie, dat hij verder gaat met zijn leven en de moeder met rust zal laten, want dit heeft hij al vaak gezegd, maar daar heeft hij zich telkens niet aan gehouden. Tot slot benoemt de moeder dat het GIA-team sinds juni 2024 bij haar is betrokken en dat zij daar veel steun aan heeft.
4.4.
De GI is bereid om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te voeren. Binnen welke termijn de ondertoezichtstelling kan starten, is nog niet duidelijk, nu de GI werkt met een instroomteam. Dat zal in ieder geval niet al de komende maand zijn. Het zal dan ook niet lukken om binnen drie maanden een visie te vormen over bij welke ouder [minderjarige] het beste kan opgroeien. De GI kan voorts instemmen met de door de moeder voorgestelde opbouw in het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Het is erg belangrijk dat er weer contact plaatsvindt tussen [minderjarige] en de moeder. Dit moet wel op een voor alle partijen veilige manier verlopen. Desgevraagd benoemt de GI dat zij niet op de hoogte zijn van het instrument MASIC. Wellicht kan dat via het GIA-team worden ingezet. De GI zal dit ook met de gedragswetenschapper bespreken.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Uit de Basisregistratie personen volgt dat de vader de Servische nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van het verzoek van het de Raad in Nederland was, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wettelijk kader
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.6.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Daarom zal de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de verzochte duur van twaalf maanden, met ingang van 11 februari 2025 en tot 11 februari 2026. Ook zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder, te weten de vader, verlenen met ingang van 11 februari 2025 en tot 14 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.7.
[minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er is al lange tijd sprake van een forse strijd tussen de ouders, waarover thans nog veel onduidelijkheid bestaat. Wel is duidelijk dat er als gevolg daarvan veel onrust en spanningen tussen de ouders zijn, waar [minderjarige] last van heeft. Beide ouders hebben ook aangegeven dat er tussen hen veelvuldig sprake is geweest van fors huiselijk geweld, waar [minderjarige] getuige van is geweest. Daarbij komt dat er al lange tijd geen contact is geweest tussen [minderjarige] en de moeder. Voor de kinderrechter staat vast dat de verstandhouding van de ouders ernstig is verstoord. Het lukt hen momenteel niet om met elkaar te communiceren of samen te werken. De ouders zijn thans dan ook niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] op eigen kracht weg te nemen. Ook het vrijwillig kader is hierin ontoereikend gebleken. Daarom dient de GI als onafhankelijke derde bij de ouders te worden betrokken.
5.8.
De kinderrechter overweegt voorts dat beide ouders een andere visie hebben over wat er tussen hen is gebeurd en hoe het is gekomen dat [minderjarige] nu al enige tijd bij de vader verblijft. In ieder geval staat vast dat de spanningen tussen de ouders daarbij een grote rol hebben gespeeld. Nu er op dit moment geen zicht is op de situatie en de verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] al enige tijd bij de vader verblijft, terwijl hij geen gezag over haar heeft, moet deze situatie tijdelijk worden bevroren en formeel worden geborgd door de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader voor korte duur te verlenen. Voor het vervolg is relevant dat er meer duidelijkheid komt over wat er feitelijk is gebeurd tussen partijen. De kinderrechter kan niet vaststellen wat zich heeft afgespeeld tussen de vader en de moeder en gelet op het tijdverloop is de kans klein dat het nog zal lukken om dat vast te kunnen stellen. De duiding van het verleden is echter wel van belang voor de beslissing waar [minderjarige] dient te verblijven en voor de (on)mogelijkheden van contact tussen de ouders. Zulks geldt temeer nu uit de stukken blijkt dat de visie van de bij de vader, moeder en [minderjarige] betrokken professionals ten aanzien van de aard en ernst van het geweld tussen de ouders sterk uiteenlopen. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het klopt dat het bij de moeder betrokken GIA-team (geweld in afhankelijkheidsrelaties) en de jeugdverpleegkundige van de GGD de situatie tussen de ouders en dan met name de dreiging vanuit de vader naar de moeder veel ernstiger inschatten dan Veilig Thuis. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aangegeven uiteindelijk na verschillende conceptfases de visie van het GIA en de jeugdverpleegkundige in het rapport op te hebben genomen, maar daar geen gevolgen aan te hebben verbonden, ook door tijdsdruk omdat het rapport af moest. In het raadsrapport staat hierover beschreven dat het aan de GI is om binnen de ondertoezichtstelling zicht te krijgen op de interactiepatronen tussen ouders onderling en tussen ouders en [minderjarige] en dat er daarnaast zicht dient te komen op de veiligheid binnen beide opvoedsituaties. De Raad denkt hierbij aan de inzet van een systemische begeleiding die binnen één organisatie met alle gezinsleden (zo nodig apart van elkaar) kan werken zodat er zicht kan komen op het hierboven beschrevene. De Raad geeft daarbij aan dat kennis van gezinsprofielen en van dynamiek van huiselijk geweld nodig is, omdat er duiding gegeven moet gaan worden aan eventuele ongelijkheid in de ouderrelatie tussen ouders. Deze ongelijkheid is er nu in elk geval, alleen al door het feit dat moeder zoals GIA stelt doodsbang is van vader, en zij haar dochter niet ziet. De Raad vindt het belangrijk dat in het kader van de ondertoezichtstelling onderzocht wordt hoe dit doorbroken kan worden en wat kan maken dat moeder zich veilig mag en kan gaan voelen. De Raad denkt dat uitsluitsel over een mogelijk politieonderzoek meegewogen dient te worden, en verdere objectivering van feiten nog nodig is. De Raad geeft aan dat dit binnen het raadsonderzoek nog onvoldoende is gelukt door de verschillende standpunten/visies. Een van de opties die de Raad in het rapport noemt is dat bij beide ouders de MASIC zou kunnen worden afgenomen, ook zou door een professional besproken kunnen worden op welke manier er op dit moment al dan niet sprake is van dreiging vanuit vader richting moeder.
5.9.
Hoewel het vaststellen van feiten over het verleden als gezegd moeilijk is, moet er naar het oordeel van de kinderrechter wel op kortst mogelijke termijn meer worden ingezet om te onderzoeken wat zich tussen de ouders heeft afgespeeld, nu dat dus van belang is voor de te nemen beslissing over het verblijf van [minderjarige] bij de moeder dan wel de vader en de (on)mogelijkheden van contact tussen de ouders. De kinderrechter vindt daarom dat de MASIC (of een vergelijkbaar risicotaxatie-instrument) ingezet moet worden. De MASIC bestaat uit een gestructureerd interview dat bij elke ouder apart wordt afgenomen. Met de MASIC worden gedetailleerde vragen gesteld over verschillende vormen van partnergeweld, zoals emotionele mishandeling, dwingende controle, lichamelijk geweld, seksueel geweld en stalking. Vervolgens wordt op basis van de informatie uit de twee interviews, eventueel aangevuld met informatie uit andere bronnen (bijvoorbeeld politiegegevens en medische gegevens) een beoordeling gemaakt of er (ex-)partnergeweld aanwezig is (geweest). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vertegenwoordigster van de GI aangegeven dat dit onderzoek mogelijk via het GIA-team kan worden ingezet.
5.10.
De kinderrechter vindt het van groot belang dat dit instrument op de kortst mogelijke termijn, waar mogelijk voor de hierna te noemen nadere mondelinge behandeling, wordt ingezet, nu het in het belang van [minderjarige] is dat zo spoedig mogelijk duidelijk wordt wat er tussen de ouders is gebeurd. In de tussentijd dient er ook meer zicht te komen op de situatie van de moeder en de mogelijkheden van [minderjarige] daarin. De kinderrechter verwacht van de moeder dat zij haar medewerking daaraan zal verlenen. Ten aanzien van het zelfstandige verzoek van de moeder tot het vaststellen van een contactregeling, overweegt de kinderrechter dat iedereen het erover eens is dat het van groot belang is dat er contact is tussen de moeder en [minderjarige] . Dit contact moet zo snel mogelijk worden opgebouwd op een bij [minderjarige] passende en voor alle betrokkenen veilige manier. De door de moeder voorgestelde regeling lijkt de kinderrechter, met alle betrokkenen, daarbij een goed uitgangspunt. Vanwege alle spanningen tussen de ouders en de angst van de moeder voor de vader, is het nu aan de GI om te bezien hoe het contact op een voor alle betrokkenen veilige en passende wijzen kan worden gerealiseerd. De kinderrechter verwacht dat de GI hierin de regie zal nemen.
5.11.
Het voorgaande betekent kort samengevat dat de kinderrechter de GI verzoekt om zo spoedig mogelijk:
  • Onderzoek te doen naar de vraag of en zo ja, door wie de MASIC kan worden uitgevoerd, en waar mogelijk dit instrument al af (te laten) nemen bij de ouders;
  • Een start te maken met het verkrijgen van zicht op de situatie van de moeder;
  • Te bezien of uitvoering kan worden gegeven aan de door de moeder verzochte contactregeling en een plan van aanpak op te stellen hoe dit kan worden gerealiseerd.
In afwachting van deze informatie zal de kinderrechter iedere verdere beslissing aanhouden tot de nadere mondelinge behandeling op [datum] 2025. Ook de verzoeken van de man in de zaak C/02/426781 / FA RK 24-4355 zullen dan nader worden behandeld. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij de kinderrechter en de belanghebbenden tijdens deze mondelinge behandeling mondeling zal kunnen informeren over hetgeen in deze rechtsoverweging is overwogen. Er hoeft vooraf geen schriftelijk briefrapport te worden ingediend.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.12.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van een jaar, met ingang van 11 februari 2025 en tot 11 februari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, met ingang van 11 februari 2025 en tot 14 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt aan het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader en het zelfstandige verzoek tot het vaststellen van een contactregeling
tot de mondelinge behandeling van [datum] 2025 te [tijd] uur(op welke mondelinge behandeling ook de zaak met zaaknummer C/02/426781 / FA RK 24-4355 nader zal worden behandeld) voor de duur van ongeveer 90 minuten ten overstaan van de rechter mr. Hendriks, welke wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de Raad, de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat en de GI;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 3 maart 2025
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.