ECLI:NL:RBZWB:2025:1259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/02/421578 / FA RK 24-1904
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van gezag en vrijstelling van certificaat in internationale context van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het ouderlijk gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, die de Bulgaarse nationaliteit heeft, verzocht om erkenning van een Bulgaarse uitspraak die haar het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] toekent. Tevens vroeg zij om een verklaring voor recht dat zij ook over [minderjarige 2] het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, aangezien hij buiten het huwelijk is geboren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, de vader van de kinderen, niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling, maar correct was opgeroepen. De rechtbank heeft de erkenning van de Bulgaarse uitspraak toegewezen, waardoor de vrouw het gezag over [minderjarige 1] alleen toekomt. Voor [minderjarige 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw reeds van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, en heeft het verzoek om wijziging van het gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/421578 / FA RK 24-1904
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Beschikking over wijziging gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Akça-Altun in Breda,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [land] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 in [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop van deze zaak blijkt uit:
  • het op 16 april 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 24 mei 2024 van mr. Akça-Altun;
  • het F9-formulier van 1 juli 2024 van mr. Akça-Altun;
  • het F9-formulier van 8 augustus 2024 van mr. Akça-Altun;
  • het op 15 augustus 2024 ontvangen e-mailbericht van mr. Akça-Altun, met bijlagen;
  • het op 4 oktober 2024 ontvangen antwoordformulier van [minderjarige 1] ;
  • het op 7 oktober 2024 ontvangen antwoordformulier van [minderjarige 2] .
1.2.
Op 31 januari 2025 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Akça-Altun en mevrouw [tolk] , tolk in de Turkse taal (met tolkennummer [nummer] );
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling constateert de rechtbank dat de man, die is aangemerkt als belanghebbende in deze procedure, niet is verschenen. Gelet hierop dient de rechtbank te controleren of de man correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling in deze zaak. Uit het ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksel van de man uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat de man op het moment van het versturen van de oproepingsbrief voor voormelde mondelinge behandeling stond geregistreerd als “Registratie Niet Ingezetenen (RNI)”, met als reden dat hij is geëmigreerd en dat zijn huidige adres in het buitenland onbekend is. Om die reden is de man via de Staatscourant opgeroepen voor voormelde mondelinge behandeling. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de man correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling in deze zaak, maar dat hij desondanks niet is verschenen. De rechtbank heeft daarop de mondelinge behandeling van het verzoek buiten zijn aanwezigheid voortgezet.
1.4.
De minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, gerechtigd om hun mening over het verzoek kenbaar te maken. Daarom zijn zij in de gelegenheid gesteld om hun mening schriftelijk of tijdens een gesprek met de (kinder)rechter kenbaar te maken. In voormelde op 4 en 7 oktober 2024 ingekomen antwoordformulieren hebben de minderjarigen echter aangegeven dat zij hier geen behoefte aan hebben.

2.De vaststaande feiten en standpunten van partijen

2.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast:
  • Partijen zijn op [datum 1] 2009 in Bulgarije met elkaar getrouwd. Bij de uitspraak van de Districtsrechtbank van de Stad Popovo, Bulgarije van 10 maart 2016 (no. 22) is per [datum 2] 2016 in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. Op 30 december 2020 is voormelde echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de gemeente Roosendaal.
  • [minderjarige 1] is binnen het huwelijk van partijen geboren op [geboortedag 1] 2009 in [land] .
  • [minderjarige 2] is buiten het huwelijk van partijen geboren op [geboortedag 2] 2018 in [plaats] . De man heeft [minderjarige 2] erkend.
  • In voormelde echtscheidingsbeschikking staat vermeld dat het gezag over [minderjarige 1] aan de vrouw alleen toekomt.
  • Partijen en de minderjarigen hebben de Bulgaarse nationaliteit.
  • De vrouw en de minderjarigen wonen en hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. De huidige woon- en verblijfplaats van de man is onbekend.
2.2.
De vrouw heeft inleidend verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, om het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over de minderjarigen te beëindigen en de vrouw te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Akça-Altun voormeld verzoek nader gespecificeerd, in die zin dat thans wordt verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair ten aanzien van [minderjarige 1]: op grond van artikel 38 lid 1 van de EG-Verordening nr. 2201/2003 (hierna te noemen: Brussel II-
    bisVerordening) vrijstelling te verlenen voor de overlegging van een certificaat als bedoeld in artikel 39 van voormelde verordening alsmede voor recht te verklaren dat de uitspraak van de Districtsrechtbank van de Stad Popovo, Bulgarije van 10 maart 2016 (no. 22) van rechtswege wordt erkend, inhoudende dat de vrouw reeds met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] is belast;
  • primair ten aanzien van [minderjarige 2]: voor recht te verklaren dat de vrouw op grond van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (BW) reeds is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] ;
  • subsidiair ten aanzien van beide minderjarigen: te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over voornoemde minderjarigen wordt beëindigd en de vrouw te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen.
2.4.
Nu voormelde mondelinge wijziging van het verzoek een vermindering van het inleidende verzoek inhoudt en het rechtsgevolg van het verzoek niet verandert, heeft de rechtbank voormelde wijziging dan wel verduidelijking toegestaan, ook al is de man niet verschenen in deze procedure.
2.5.
Namens en door de vrouw is ter onderbouwing van haar (gewijzigde) verzoek, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd.
2.6.
De vrouw stelt dat de Bulgaarse rechtbank bij voormelde beslissing van 10 maart 2016 reeds heeft bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] enkel aan de vrouw toekomt. Nu [minderjarige 2] buiten het huwelijk van partijen in Nederland is geboren, is de vrouw ten aanzien van hem, op basis van Nederlands recht, eveneens reeds belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag. Echter, beide minderjarigen beschikken momenteel niet over een identiteitsbewijs (noch een Nederlands noch een Bulgaars identiteitsbewijs). Vanuit de Bulgaarse ambassade in Nederland is aangegeven dat voor het aanvragen van een Bulgaars identiteitsbewijs voor de minderjarigen de toestemming/handtekening van beide ouders is vereist. De advocaat van de vrouw concludeert daarom dat het eenhoofdig ouderlijk gezag van de vrouw over [minderjarige 1] in Bulgarije kennelijk niet tot stand gekomen is, dan wel dat dit incorrect vastgelegd.
2.7.
Op verzoek van de rechtbank heeft de advocaat van de vrouw meermaals aan de Bulgaarse rechtbank verzocht om met betrekking tot voormelde beslissing van 10 maart 2016 een certificaat af te geven als bedoeld in artikel 39 Brussel II-
bisVerordening, hetgeen is vereist voor erkenning van (de inhoud van) die beslissing door de Nederlandse rechter. De Bulgaarse rechtbank heeft echter daarop niet gereageerd. Om die reden wordt ten aanzien van [minderjarige 1] , op grond van artikel 38 lid 1 Brussel II-
bisVerordening, primair verzocht om vrijstelling te verlenen voor de overlegging van voormeld certificaat alsmede voor recht te verklaren dat voormelde beslissing van de Bulgaarse rechtbank van rechtswege wordt erkend, inhoudende dat de vrouw reeds is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.8.
Nu de ambassade ook voor het aanvragen van een identiteitsbewijs voor [minderjarige 2] de instemming van de man verlangt, verzoekt de vrouw ten aanzien van [minderjarige 2] primair eveneens voor recht te verklaren dat de vrouw reeds is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag, zodat zij dit schriftelijk kan aantonen.
2.9.
Ten aanzien van beide minderjarigen wordt subsidiair verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over de minderjarigen te beëindigen en te bepalen dat de vrouw voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen uitoefent. Daartoe is, samengevat en voor zover hier van belang, onder meer het volgende aangevoerd.
2.10.
Bij de man sprake is er sprake van overmatig drank- en drugsgebruik. In het verleden is er bovendien sprake geweest van huiselijk geweld vanuit de man richting de vrouw. Aangezien de vrouw angstig is voor de man, is zij recentelijk samen met de minderjarigen verhuisd naar een voor de man geheim adres. De man en de minderjarigen hebben een lange tijd hooguit eenmaal per drie tot vier maanden gedurende tien minuten contact met elkaar gehad. Sinds januari 2024 hebben zij geen enkel contact meer met elkaar gehad. Ondanks dat de vrouw het contact tussen de man en de minderjarigen altijd heeft gestimuleerd en zij de man in dat verband heeft aangesproken, heeft de man aangegeven dat zij zich met haar eigen zaken moet bemoeien. Daarnaast zijn partijen niet in staat om gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit te oefenen. Feitelijk oefent de vrouw al zelfstandig het gezag over de minderjarigen uit. Hoewel de vrouw in het verleden vanuit school of het ziekenhuis is gevraagd om de toestemming van de man voor het regelen van gezagszaken betreffende de minderjarigen, heeft de vrouw deze zaken tot nu toe zelfstandig kunnen regelen door te benoemen dat de man niet betrokken is in het leven van de minderjarigen en zij niet over zijn telefoonnummer beschikt.
2.11.
De vrouw stelt, gelet op het voorgaande, dat partijen niet in staat zijn om op een goede wijze gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen uit te oefenen, waardoor er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem en verloren raken indien het gezamenlijk ouderlijk gezag gehandhaafd blijft. Ook is niet te verwachten dat hierin binnen een afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen. Als gevolg van het gezamenlijk ouderlijk gezag ervaren de minderjarigen bovendien onrust en onveiligheid. Gelet hierop is, naar de mening van de vrouw, wijziging van het gezag eveneens in het belang van de minderjarigen noodzakelijk.
2.12.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat het ouderlijk gezag onder meer inhoudt dat een ouder verantwoordelijkheid draagt voor zijn of haar kind. Om gezagsbeslissingen te kunnen nemen, dient een ouder met gezag dan ook inzicht te hebben in de wensen en behoeften van het kind. De Raad acht het daarnaast in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat de vrouw, indien nodig, met spoed belangrijke gezagsbeslissingen over de minderjarigen kan nemen. De Raad adviseert daarom, voor zover partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige(n), het subsidiaire verzoek van de vrouw toe te wijzen.

3.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.1.
De rechtbank constateert dat partijen en de minderjarigen de Bulgaarse nationaliteit hebben en dat de man vermoedelijk in het buitenland woont dan wel verblijft. Bovendien is [minderjarige 1] in [land] geboren. Dit betekent dat deze zaak meerdere internationale aspecten heeft, waardoor de rechtbank allereerst dient vast te stellen of zij internationaal bevoegd is om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dat het geval is, dient het toepasselijk recht te worden vastgesteld.
3.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de EU-Verordening 2019/1111 van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna te noemen: Brussel II ter), is de Nederlandse rechter bevoegd om de verzoeken van de vrouw te beoordelen, nu beide minderjarigen op het moment van de indiening van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Op grond van artikel 265 Rv is de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda relatief bevoegd nu de minderjarigen hun woonplaats in het arrondissement van deze rechtbank hebben.
3.3.
Het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld aan de hand van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299, oftewel het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna te noemen: HKBV 1996). Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 HKBV 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
3.4.
Voor de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken, dient allereerst te worden vastgesteld wie er op dit moment is of zijn belast met het gezag over de minderjarigen.
Huidige gezagspositie over [minderjarige 1]
3.5.
De rechtbank overweegt dat in voormelde uitspraak van de Bulgaarse rechtbank van 10 maart 2016 is bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] aan de vrouw alleen toekomt. De status van die uitspraak is dan ook van belang bij de vaststelling van de huidige gezagspositie over [minderjarige 1] .
3.6.
Aangezien voormelde uitspraak is gegeven tussen 1 januari 2007 (de datum van toetreding van Bulgarije tot de Europese Unie) en 1 augustus 2022 (datum inwerkingtreding van de Brussel II-
terVerordening), is de Brussel II-
bisVerordening temporeel van toepassing. Op grond van artikel 21 van voormelde verordening wordt de in een lidstaat gegeven beslissing in beginsel door de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe enigerlei procedure is vereist. Uit artikel 37 lid 1 Brussel II-
bisVerordening volgt dat de partij die de erkenning van een beslissing vordert of betwist, dan wel om uitvoerbaarverklaring verzoekt, voorts overlegt:
een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de voorwaarden tot vaststelling van de echtheid ervan; en
het certificaat bedoeld in artikel 39.
3.7.
Op grond van artikel 39 Brussel II-
bisVerordening geeft het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, op verzoek van een belanghebbende een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage I (beslissingen in huwelijkszaken) of in bijlage II (beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).
3.8.
Op grond van artikel 38 lid 1 Brussel II-
bisVerordening, kan het gerecht, bij gebreke van overlegging van de in artikel 37 lid 1, onder b, of lid 2 bedoelde stukken, een termijn voor de overlegging daarvan vaststellen of gelijkwaardige stukken aanvaarden, dan wel, indien zij zich voldoende geïnformeerd acht, vrijstelling van de overlegging verlenen.
3.9.
Gelet op voormelde bepalingen heeft de rechtbank voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de advocaat van de vrouw verzocht om een certificaat als bedoeld in bijlage II bij voormelde verordening aan de rechtbank over te leggen. De rechtbank heeft daartoe meermaals een termijn gegund. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat aangegeven en schriftelijk aangetoond dat zij de rechtbank in Bulgarije herhaaldelijk heeft verzocht om een dergelijk certificaat op te stellen, maar dat zij hierop geen reactie heeft ontvangen. De rechtbank overweegt voorts dat zij zich op basis van de op dit moment in deze zaak beschikbare informatie, waaronder het door de advocaat overgelegde naar de Nederlandse taal vertaalde exemplaar van voormelde uitspraak van de Bulgaarse rechtbank van 10 maart 2016, voldoende ingelicht acht over (de inhoud van) voormelde uitspraak. Gelet hierop zal de rechtbank een vrijstelling van de overlegging van het certificaat als bedoeld in artikel 39 Brussel II-
bisVerordening (bijlage II) verlenen. Dit betekent dat op grond van de artikelen 21 en 37 lid 1 Brussel II-
bisVerordening (de inhoud van) voormelde uitspraak van de Bulgaarse rechtbank van 10 maart 2016 van rechtswege wordt erkend, hetgeen inhoudt dat het gezag over [minderjarige 1] aan de vrouw alleen toekomt.
3.10.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het ten aanzien van [minderjarige 1] primair gedane verzoek toewijzen in die zin dat zij een verklaring van recht zal geven dat (de inhoud van) de uitspraak van de Districtsrechtbank van de Stad Popovo, Bulgarije van 10 maart 2016 (no. 22) van rechtswege wordt erkend, inhoudende dat het gezag over [minderjarige 1] aan de vrouw alleen toekomt.
3.11.
Op grond van artikel 2 sub c van het Besluit gezagsregisters zal de griffier van deze rechtbank worden opgedragen om van deze beslissing, nadat deze in kracht van gewijsde is gegaan, aantekening te doen in het gezagsregister.
Huidige gezagspositie over [minderjarige 2]
3.12.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is er geen rechterlijke beslissing die in het gezag heeft voorzien. Daarom dient te worden beoordeeld wie van rechtswege met het gezag is belast. Aangezien [minderjarige 2] ná 1 mei 2011 is geboren, is voor het bepalen van zijn gezagspositie het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996) temporeel van toepassing.
3.13.
Uit artikel 16 lid 1 HKBV 1996 volgt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Aangezien [minderjarige 2] in Nederland is geboren en hij op dat moment daar zijn gewone verblijfplaats had, dient de rechtbank op grond van voormelde bepaling Nederlands recht vast te stellen wie ten tijde van zijn geboorte het gezag over hem heeft verkregen.
3.14.
Uit artikel 1:253b BW volgt, indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat van de vrouw uit wie het kind is geboren, of indien de ouders van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, dat de moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege het gezag over het kind alleen uitoefent, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
3.15.
Nu [minderjarige 2] buiten het huwelijk van partijen is geboren en niet gebleken is dat de vrouw ten tijde van de geboorte van [minderjarige 2] onbevoegd tot het gezag was, is op grond van voormelde bepaling de vrouw van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem. Niet gebleken is dat deze gezagssituatie nadien is gewijzigd. De rechtbank stelt derhalve vast dat de vrouw nog steeds is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
3.16.
Ook al is namens de vrouw aangevoerd dat de Bulgaarse ambassade in Nederland de aanvraag voor een identiteitsbewijs voor [minderjarige 2] (nog) niet heeft gehonoreerd vanwege het ontbreken van de instemming/handtekening van de man, kan de rechtbank, op basis van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, niet vaststellen dat voor het aanvragen van een Bulgaars identiteitsbewijs de instemming van beide gezaghebbende ouders is vereist en dat de aanvraag niet is gehonoreerd vanuit de veronderstelling dat de man medegezaghebbende ouder van [minderjarige 2] is. Gelet hierop heeft de vrouw, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende belang bij een verklaring voor recht dat zij met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] is belast. Het primair ten aanzien van [minderjarige 2] gedane verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.17.
Nu de vrouw reeds van rechtswege is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , is een wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag, zoals subsidiair namens de vrouw is verzocht, niet mogelijk. Voormeld subsidiaire verzoek zal daarom eveneens worden afgewezen.
3.18.
Voor de volledigheid en met het oog op de duidelijkheid over de huidige gezagspositie betreffende [minderjarige 2] , zal de rechtbank niettemin hieronder verstaan dat de vrouw reeds van rechtswege is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
Verdeling proceskosten
3.19.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure, zullen de kosten van partijen in deze procedure tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.20.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat (de inhoud van) de uitspraak van de Districtsrechtbank van de Stad Popovo, Bulgarije van 10 maart 2016 (no. 22) van rechtswege wordt erkend, inhoudende dat het gezag over [minderjarige 1] aan de vrouw alleen toekomt;
4.2.
verzoekt de griffier van deze rechtbank op grond van het bepaalde in het Besluit gezagsregisters om, na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
4.3.
verstaat dat de vrouw van rechtswege is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] ;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 door mr. Sumner, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.