ECLI:NL:RBZWB:2025:1261

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/02/424583 / FA RK 24-3244
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van ouderschap met betrekking tot een minderjarige en de toepassing van internationaal privaatrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2023. De vrouw, die zowel de Nederlandse als de Sierra Leoonse nationaliteit bezit, heeft verzocht om een DNA-onderzoek om vast te stellen of de man de biologische vader van de minderjarige is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man een gemeenschappelijke nationaliteit hebben, waardoor het recht van Sierra Leone van toepassing is. De rechtbank gelast een DNA-onderzoek en benoemt Verilabs Nederland B.V. als deskundige. De kosten van het onderzoek worden voorlopig ten laste van 's Rijks kas gebracht, aangezien de vrouw een toevoeging heeft gekregen. De beslissing op de verzoeken van de vrouw wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van het DNA-onderzoek. De rechtbank benadrukt dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan het deskundigenonderzoek en dat de beslissing op de verzoeken afhankelijk is van de uitkomst van het onderzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/424583 / FA RK 24-3244
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Beschikking over gerechtelijke vaststelling ouderschap
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [plaats] op [geboortedag] 2023,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
vertegenwoordigd door:
mr. D.R.M. de Vos, advocaat te Goes , als bijzondere curator over [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[minderjarige], voornoemd,
[de man],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Appia te Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 24 september 2024 van deze rechtbank en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van 20 november 2024 van de bijzondere curator.
1.2.
Op 31 januari 2025 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Klootwijk;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling constateert de rechtbank dat de man, die is aangemerkt als belanghebbende in deze procedure, zonder bericht van afmelding, niet in persoon noch via zijn advocaat is verschenen. Gelet hierop dient de rechtbank te controleren of de man correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling in deze zaak. Partijen zijn bij voormelde beschikking van 24 september 2024 opgeroepen voor voormelde mondelinge behandeling. Nu mr. Van Appia zich ná die datum heeft gesteld als advocaat van de man in deze zaak, is voormelde beschikking met daarin de oproeping voor de mondelinge behandeling verstuurd naar de man op het adres waar hij op dat moment ingeschreven stond bij de gemeente in de Basisregistratie Personen (BRP). Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de man correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling in deze zaak, maar dat hij er kennelijk voor heeft gekozen om niet in persoon noch via zijn advocaat te verschijnen. Bovendien heeft de rechtbank bij aanvang van de mondelinge behandeling getracht om contact op te nemen met de advocaat van de man, maar de website van het kantoor van de advocaat was niet bereikbaar en het bij de rechtbank bekende telefoonnummer gaf geen gehoor. De rechtbank heeft daarop de mondelinge behandeling van de verzoeken buiten de aanwezigheid van de man en zijn advocaat voortgezet.
1.4.
Het is de rechtbank vervolgens gebleken dat de vrouw de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en dat mr. Klootwijk weliswaar heeft getracht om voor de vrouw een tolk te regelen om haar tijdens de mondelinge behandeling bij te staan, maar dat dit niet is gelukt. Daarom heeft de rechter, met instemming van alle aanwezigen, in de Engelse taal met de vrouw gesproken. De mondelinge behandeling heeft voor het overige in de Nederlandse taal plaatsgevonden. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in de Nederlandse taal is besproken, heeft de rechter steeds een korte samenvatting voor de vrouw in de Engelse taal gegeven.

2.De nadere beoordeling

Inleiding
2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 24 september 2024. Hierbij is mr. De Vos benoemd als bijzondere curator over [minderjarige] . Daarnaast is de bijzondere curator verzocht om een onderzoek in te stellen en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over het in deze zaak voorliggende verzoek tot gerechtelijke vaststelling ouderschap.
2.2.
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast:
  • De man en de vrouw hebben vanaf medio september/oktober 2022 tot december 2022 een (affectieve) relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is geboren op [geboortedag] 2023.
  • Op de geboorteakte van [minderjarige] staat de vrouw als enige ouder vermeld.
  • De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De man, de vrouw en [minderjarige] wonen in Nederland en hebben daar hun gewone verblijfplaats.
Verzoeken van de vrouw en de onderbouwing daarvan
2.3.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zoals tijdens de mondelinge behandeling nader gespecificeerd door mr. Klootwijk:
  • de man te gebieden om zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek (bij Verilabs), onder last van een dwangsom ter hoogte van € 250,00 per dag en voor iedere dag dat de man zijn medewerking hieraan niet verleent, met een maximum van € 100.000,00, waarbij de kosten van dit onderzoek ten laste komen van ’s Rijks kas, dan wel ten laste van de man;
  • indien uit het DNA-onderzoek het ouderschap van de man over [minderjarige] komt vast te staan, het ouderschap van de man over [minderjarige] gerechtelijk vast te stellen;
  • indien het ouderschap van de man over [minderjarige] gerechtelijk wordt vastgesteld, een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te bepalen ter hoogte van € 500,00 per maand, dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
  • een en ander kosten rechtens.
2.4.
Namens en door de vrouw is ter onderbouwing van haar verzoeken, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. Medio september/oktober 2022 hebben partijen kortstondig een relatie met elkaar gehad. Nadat de man medio december 2022 naar Afrika is vertrokken, ontdekte de vrouw dat zij zwanger was. Op [geboortedag] 2023 is de vrouw bevallen van [minderjarige] . De vrouw weet zeker dat de man de verwekker van [minderjarige] is. Omdat de man hierover twijfelde, heeft de vrouw voorgesteld om een DNA-onderzoek te (laten) verrichten. Ondanks meerdere toezeggingen daartoe van de man, heeft de man toch steeds geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek. De vrouw zag zich daarom genoodzaakt om deze procedure te starten.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de vrouw aangevoerd dat de vrouw inmiddels haar DNA heeft afgestaan aan onderzoeksbureau Verilabs in het kader van een DNA-onderzoek, maar dat het voor haar onduidelijk is of de man dit ook al heeft gedaan. Doordat de man uiteindelijk het initiatief heeft genomen om voormeld onderzoek te laten verrichten en de kosten hiervan voor zijn rekening komen, kan Verilabs hierover geen uitspraken doen. Nu de vrouw slechts € 60,= heeft moeten betalen voor haar onderzoek, lijkt de man zijn betaling reeds te hebben voldaan. Daar tegenover staat dat partijen hebben afgesproken om de totale kosten bij helfte te verdelen. De advocaat van de vrouw heeft geprobeerd om hierover contact op te nemen met (de advocaat van) de man, maar dit is tot nu toe niet gelukt.
2.6.
Gelet op het voorgaande verzoekt de vrouw om een DNA-onderzoek te gelasten ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker van [minderjarige] is. Indien dit onderzoek al is verricht, dient de gelasting te zijn gericht op het inbrengen van het daarbij horende onderzoeksrapport en -uitslag in deze procedure. Nu er tevens onduidelijkheid bestaat of de man het DNA-onderzoek al volledig heeft betaald, verzoekt de vrouw daarnaast om de kosten van het DNA-onderzoek voorlopig ten laste te laten komen van ’s Rijks kas. Afhankelijk van de medewerking van partijen en de uitslag van voormeld (al dan niet nog te verrichten) onderzoek, kan de definitieve verdeling van de kosten worden bepaald.
Het standpunt van de bijzondere curator
2.7.
De bijzondere curator heeft, samengevat en voor zover hier nu van belang, het volgende aangegeven. De bijzondere curator acht het van belang dat met zekerheid wordt vastgesteld of de man de verwekker van [minderjarige] is. Nu het onduidelijk is of de man reeds zijn medewerking heeft verleend aan het DNA-onderzoek, adviseert de bijzondere curator om een DNA-onderzoek te gelasten. Indien de man inderdaad de verwekker van [minderjarige] blijkt te zijn, dan acht de bijzondere curator het van belang dat [minderjarige] hierover op een goede manier wordt geïnformeerd en dat er tussen hen een familierechtelijke band ontstaat. Voor zover de man de biologische vader van [minderjarige] is, adviseert de bijzondere curator om het verzoek van de vrouw toe te wijzen en het ouderschap van de man over [minderjarige] gerechtelijk vast te stellen.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht bij gerechtelijke vaststelling ouderschap
2.8.
Nu de man in ieder geval de Sierra Leoonse nationaliteit heeft en zowel de man als de vrouw in Sierra Leone zijn geboren, heeft deze zaak meerdere internationale aspecten. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve vast te stellen of zij internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot vaststelling van het ouderschap en daarop te beslissen en zo ja, welk recht dan van toepassing is op voormeld verzoek.
2.9.
Met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van het ouderschap ontleent de rechtbank haar bevoegdheid aan artikel 3 aanhef en onder a Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van voormeld verzoek kennis te nemen, indien de verzoeker op het moment van indiening van het verzoek zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank stelt vast dat de vrouw op het moment van indiening van het verzoek haar woonplaats en gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waardoor de Nederlandse rechter op grond van voormeld artikel bevoegd is om van voormeld verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen.
2.10.
In artikel 10:97, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben. In het derde lid van dit artikel staat dat voor de toepassing van het eerste lid van voormeld artikel het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend is.
Vaststelling nationaliteiten
2.11.
Uit artikel 10:2 BW volgt dat de regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht ambtshalve worden toegepast. Naar aanleiding van de ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksels van de vrouw, de man en [minderjarige] uit de BRP, stelt de rechtbank vast dat [minderjarige] en de vrouw in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben en dat de man in ieder geval de Sierra Leoonse nationaliteit heeft.
2.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij in Sierra Leone is geboren en dat zij, zover zij weet, de Sierra Leoonse nationaliteit heeft gehad, maar dat zij nooit in het bezit is geweest van een Sierra Leoons paspoort. Op een gegeven moment is de vrouw naar Nederland gekomen voor het aanvragen van asiel. Zij heeft eerst een asielstatus verkregen voor bepaalde tijd (in dit geval voor de periode van vijf jaren) en aansluitend voor onbepaalde tijd. Vervolgens heeft zij de Nederlandse nationaliteit verkregen. Hoewel de vrouw heeft aangegeven dat zij niet langer verbonden wil zijn met Sierra Leone, heeft zij naar eigen zeggen niet actief afstand gedaan van haar Sierra Leoonse nationaliteit. Dit roept de vraag op welk(e) gevolg(en) de naturalisatie van de vrouw en het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit heeft (gehad) voor haar Sierra Leoonse nationaliteit, zowel bezien vanuit het recht van Nederland als dat van Sierra Leone.
2.13.
Ten aanzien van haar Nederlanderschap overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 9 lid 1, sub b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) volgt - samengevat en voor zover hier van belang - dat een verzoek van een persoon die een aanvraag doet ter verkrijging van het Nederlanderschap wordt afgewezen, indien de verzoeker een andere nationaliteit bezit, niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de naturalisatie, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Uit artikel 9 lid 3 RWN volgt dat het artikel 9 lid 1 sub b RWN niet van toepassing is op de verzoeker die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten erkend is als vluchteling.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw, nu zij als een verblijfsvergunning voor bepaalde en daaropvolgende voor onbepaalde tijd asiel heeft gekregen, niet verplicht is om afstand te doen van haar Sierra Leoonse nationaliteit. De vrouw heeft bovendien verklaard dat zij ook niet actief afstand daarvan heeft gedaan. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de vrouw bij haar naturalisatie tot Nederlander op grond van het Nederlandse recht haar Sierra Leoonse nationaliteit heeft behouden en dat zij dus een dubbele nationaliteit heeft.
2.15.
Met betrekking tot het Sierra Leoonse recht overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 10 van de Sierra Leoonse Wet op het Staatsburgerschap van 1973, volgt dat een staatsburger van Sierra Leone naast zijn staatsburgerschap van Sierra Leone het staatsburgerschap van een ander land kan bezitten. Uit artikel 15 lid 1, sub b van voormelde wet volgt - samengevat en voor zover hier van belang - dat indien een staatsburger van Sierra Leone die de volwassen leeftijd heeft bereikt en handelingsbekwaam is, verklaart afstand te doen van zijn staatsburgerschap van Sierra Leone, dan zal de minister, indien hij ervan overtuigd is dat de persoon een staatsburger is van een ander land dan een land behorende tot het Gemenebest of de Republiek Ierland, of dit na afstand van zijn staatsburgerschap van Sierra Leone zal worden, de verklaring laten registreren. Na registratie zal die persoon niet langer een staatsburger van Sierra Leone zijn.
2.16.
Nu niet is gebleken dat de vrouw actief afstand heeft gedaan van haar Sierra Leoonse nationaliteit, is zij ook op basis van het recht van Sierra Leone thans nog steeds in het bezit van de Sierra Leoonse nationaliteit.
2.17.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de vrouw zowel de Nederlandse als de Sierra Leoonse nationaliteit bezit.
2.18.
Nu de man de Sierra Leoonse nationaliteit heeft en de vrouw zowel de Nederlandse als de Sierra Leoonse nationaliteit heeft en beide partijen dus de Sierra Leoonse nationaliteit hebben, stelt de rechtbank vast dat zij dezelfde nationaliteit hebben. Gelet hierop volgt uit het bepaalde in artikel 10:97 lid 1 jo. lid 2 BW, dat op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap het recht van Sierra Leone van toepassing is.
Gerechtelijke vaststelling ouderschap
2.19.
Nadat de rechtbank heeft vastgesteld dat op het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap het recht van Sierra Leone van toepassing is, hebben de advocaat van de vrouw en de bijzondere curator aangegeven dat zij zich op dit punt refereren aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de inhoud van het Sierra Leoonse recht. Zij hebben geen behoefte aan een aanhouding van deze zaak teneinde de mogelijkheid te krijgen om zich uit te laten over (de inhoud van) het toepasselijk recht. De rechtbank past het recht van Sierra Leone derhalve ambtshalve als volgt toe.
2.20.
Uit artikel 83 lid 1 van het Sierra Leoonse Child Rights Act volgt, samengevat en voor zover hier van belang, dat het ouderschap van een kind kan worden vastgesteld op verzoek van een ouder, in dit geval de vrouw, en voordat het kind, in dit geval [minderjarige] , de meerderjarige leeftijd bereikt. De volgende feiten kunnen als bewijs dienen om het ouderschap aan te tonen (art. 84 Sierra Leoonse Child Rights Act):
  • de naam van de ouder vermeld staat in het geboorteregister;
  • de vader van het kind een ritueel volgens de traditionele gebruiken heeft uitgevoerd;
  • de weigering van de ouder om een medische test te overleggen;
  • een schriftelijke erkenning van het ouderschap;
  • enig ander feit dat de Family Court relevant acht.
2.21.
Nu de man tijdens de mondelinge behandeling niet is verschenen is de mogelijkheid voor de man om een ritueel volgens traditioneel gebruiken uit te voeren niet verder besproken. De rechtbank overweegt, gezien voormelde bepalingen, dat als bewijs om het ouderschap aan te tonen onder meer een medische test kan worden overgelegd. Dit kan, naar het oordeel van de rechtbank, een DNA-onderzoek omvatten.
Gelasten DNA-onderzoek
2.22.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat partijen kennelijk hebben afgesproken om een DNA-onderzoek te (laten) verrichten om met zekerheid vast te stellen of de man de verwekker van [minderjarige] is, dat de vrouw in januari 2025 door Verilabs is opgeroepen voor haar deel van het onderzoek en dat zij daaraan heeft meegewerkt, maar dat het onduidelijk is of de man al heeft meegewerkt aan zijn deel van het onderzoek. Nu voormeld onderzoek op initiatief van de man tot stand gekomen is en de kosten daarvan voor zijn rekening komen, kan Verilabs geen openheid van zaken geven over de huidige stand van zaken betreffende voormeld onderzoek. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om alsnog een DNA-onderzoek te gelasten, met dien verstande dat indien voormeld onderzoek reeds heeft plaatsgevonden, deze gelasting enkel ziet op het inbrengen van het daarbij horende onderzoeksrapport en -resultaten.
2.23.
De rechtbank zal daarom Verilabs B.V. te Gouda als deskundige benoemen om dit DNA-onderzoek te verrichten. De man en de vrouw dienen voor het maken van een afspraak voor dit onderzoek, dan wel voor het laten inbrengen van het reeds bestaande onderzoeksrapport en -resultaten, zelf telefonisch contact opnemen met deze deskundige. Hiervoor moeten zij, binnen één maand na de datum van deze beschikking, telefonisch contact opnemen via het telefoonnummer 085-105 1415.
2.24.
De kosten van het DNA-onderzoek worden voorlopig geschat op 755,= (inclusief BTW). Op grond van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de verzoekende partij de kosten van een deskundigenonderzoek in beginsel voorlopig voor zijn rekening te nemen en kan het bedrag waarop de deskundige aanspraak heeft enkel voorlopig ten laste van ’s Rijks kas worden gebracht indien aan verzoeker een toevoeging is verleend, of hij als onvermogend moet worden beschouwd.
2.25.
Nu in deze procedure aan de vrouw een toevoeging is verleend, zal het voorschot voor het deskundigenonderzoek, althans voor zover de man deze kosten niet al volledig heeft voldaan, voorlopig ten laste van ’s-Rijks kas worden gebracht. De definitieve kosten van voormeld DNA-onderzoek en de verdeling van die kosten tussen partijen, zal de rechtbank op een later moment vaststellen, mede aan de hand van de uitkomst van het DNA-onderzoek en de medewerking van partijen met voormeld onderzoek.
2.26.
De rechtbank benadrukt dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 198, derde lid Rv verplicht zijn om mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Dit betekent dat de rechtbank ook zonder uitslag van het DNA-onderzoek kan beslissen op de aan de rechtbank voorliggende verzoeken.
Dwangsom
2.27.
Nu het vermoeden bestaat dat het DNA-onderzoek al heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan voormeld DNA-onderzoek op straffe van een dwangsom, zoals door de vrouw is verzocht. Indien de man zijn verplichting om mee te werken aan het DNA-onderzoek niet nakomt, dan kan de rechtbank hier op een later moment alsnog een dwangsom aan verbinden. Het verzoek van de vrouw zal op dit punt dan ook worden aangehouden.
Aanhouding beslissing
2.28.
Aangezien het voor de beslissing op alle in deze zaak voorliggende verzoeken van belang is dat eerst wordt vastgesteld dat de man de verwekker van [minderjarige] is, zal de rechtbank de beslissing op die verzoeken, in afwachting van het resultaat van voormeld DNA-onderzoek, pro forma aanhouden voor de duur van drie maanden, tot hierna te noemen datum. Na ontvangst van voormeld rapport zullen partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk hierop te reageren en het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
gelast een DNA-onderzoek met betrekking tot de vraag of de heer [de man] (de man) de biologische vader is van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2023 te [plaats] ;
3.2.
benoemt Verilabs Nederland B.V. te Gouda (2806 RA), aan de Noothoven van Goorstraat 11-D, als deskundige ter beantwoording van voormelde vraag;
3.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
3.4.
bepaalt dat de deskundige haar werkzaamheden zal aanvangen en, voor zover mogelijk, binnen drie maanden schriftelijk aan de rechtbank zal rapporteren;
3.5.
bepaalt dat de kosten van dit deskundigenonderzoek en -rapport, vooralsnog begroot op een totaalbedrag van € 755,= (inclusief BTW), in afwachting van een definitieve beslissing over de betaling en verdeling van deze kosten, vooralsnog ten laste komen van 's-Rijks kas;
3.6.
houdt de beslissing in deze zaak aan, in afwachting van het deskundigenrapport, tot
dinsdag 3 juni 2025 PRO FORMA, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.29 is overwogen;
3.7.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 door mr. Sumner, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.