ECLI:NL:RBZWB:2025:1262

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/02/422888 / FA RK 24-2439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap en niet-ontvankelijkheid verzoek moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontkenning van het vaderschap. De moeder, die in Nederland woont, heeft verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader over haar twee minderjarige kinderen, geboren tijdens hun huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien het verzoek niet binnen een jaar na de geboorten van de kinderen is ingediend. De bijzondere curator, die de minderjarigen vertegenwoordigt, heeft een zelfstandig verzoek ingediend tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Eritrees recht van toepassing is op de namen van de minderjarigen, en dat de juridische vader niet de biologische vader is. De rechtbank heeft de taak van de bijzondere curator beëindigd en de beschikking zal worden toegestuurd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in Breda voor aantekening op de geboorteakten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/422888 / FA RK 24-2439
Datum uitspraak: 3 maart 2025
Beschikking over gegrondverklaring ontkenning vaderschap
in de zaak van:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel te Breda.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen,
beiden vertegenwoordigd door:
mr. A.C.M. DEN RIDDER-VAN DER MEIJDEN, advocaat te Raamsdonksveer ,
als bijzondere curator over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
[de juridische vader],
hierna te noemen: de juridische vader,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats.
De rechtbank merkt in deze zaak als informant aan:
[de informant],
hierna te noemen: de (vermoedelijke) biologische vader,
wonende te [geboorteplaats] .

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van de rechtbank van 13 augustus 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van 27 augustus 2024 van de bijzondere curator, tevens houdende zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 26 november 2024 van mr. Van Riel;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in deze zaak van 27 november 2024;
  • de brief van 23 december 2024 van mr. Van Riel, met bijlage.
1.2.
Op 27 november 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Riel en de heer A. Mohammedali, tolk in de taal Tingrinja (tolkennummer: 15084);
  • de bijzondere curator;
  • de vermoedelijke biologische vader.
1.3.
De rechtbank heeft daarnaast aan een stagiaire van mr. Van Riel bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.
1.4.
De juridische vader is correct opgeroepen voor de mondelinge behandeling via de Staatscourant, met inachtneming van de daarvoor geldende termijn, maar hij is niet verschenen.

2.De vaststaande feiten en standpunten van partijen

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 13 augustus 2024. Hierbij is mr. [bijzondere curator] benoemd als bijzondere curator over de minderjarigen. Daarnaast is de bijzondere curator verzocht om een onderzoek in te stellen en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over de verzoeken in deze zaak.
2.2.
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank allereerst het volgende vast:
  • De moeder en de juridische vader zijn op [datum 1] 2013 in [plaats 2] , Eritrea met elkaar getrouwd.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van [datum 2] 2022 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 4 november 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de gemeente Den Haag.
  • [minderjarige 1] is geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats] . [minderjarige 2] is geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] . Beide minderjarigen zijn derhalve binnen het huwelijk van de moeder en de juridische vader geboren.
  • Op de geboorteakten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan de moeder en de juridische vader vermeld als ouders.
  • De moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de Eritrese nationaliteit. De juridische vader heeft vermoedelijk ook de Eritrese nationaliteit.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Zij zijn niet in het bezit van een asielstatus.
  • De moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen en hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. De huidige woon- of verblijfplaats van de juridische vader is onbekend. De juridische vader verblijft vermoedelijk in Eritrea.
De verzoeken van de moeder en de onderbouwing daarvan
2.3.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de moeder:
I. tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen;
II. indien de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in voormeld verzoek, te bepalen dat de bijzondere curator voormeld verzoek overneemt.
2.4.
Namens en door de moeder is daartoe, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. Kort nadat de moeder en de juridische vader in 2013 met elkaar zijn getrouwd in Eritrea, is de moeder opgeroepen voor militaire dienst. De moeder heeft dit geweigerd en is toen, zonder de juridische vader, naar Nederland gevlucht. Na aankomst in Nederland heeft de moeder getracht om de juridische vader te laten overkomen naar Nederland, op grond van gezinshereniging. Dit is echter niet gelukt. De moeder en de juridische vader hebben sindsdien geen contact meer met elkaar gehad. De moeder weet ook niet waar de juridische vader momenteel verblijft. Vanaf 2017 hebben de moeder en de (vermoedelijke) biologische vader een relatie met elkaar. De minderjarigen zijn tijdens deze relatie geboren. De moeder stelt dat zij en de (vermoedelijke) biologische vader zeker weten dat de (vermoedelijke) biologische vader ook daadwerkelijk de biologische vader van de minderjarigen is. Echter, nu de minderjarigen tijdens het huwelijk van de moeder en de juridische vader zijn geboren in Nederland, is de juridische vader op grond van artikel 1:199, sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) als juridische vader van de minderjarigen vermeld op de geboorteakten van de minderjarigen.
2.5.
De moeder stelt dat deze rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken in deze zaak op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarigen beschikte over een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, stelt de moeder voorts, met het oog op het bepaalde in artikel 10:17 BW, dat zij met betrekking tot het toepasselijk recht in deze zaak dient te worden beschouwd als Nederlands onderdaan. De moeder stelt dat de juridische vader in Eritrea is geboren en dat hij de Eritrese nationaliteit bezit. Voor zover bekend, is hij nooit in Nederland geweest. De moeder vermoedt derhalve dat de juridische vader de Eritrese nationaliteit bezit. Gelet hierop stelt de moeder, met het oog op het bepaalde in artikel 10:93 jo. 10:92 BW, dat op de verzoeken in deze zaak Nederlands recht van toepassing is.
2.6.
De moeder stelt voorts dat zij haar verzoek gegrondverklaring ontkenning ouderschap, met het oog op het bepaalde in artikel 1:200, lid 5 BW, niet tijdig heeft ingediend, nu voormeld verzoek niet binnen een jaar na de geboorten van de minderjarigen is ingediend. De moeder acht voormelde termijnoverschrijving niettemin verschoonbaar waardoor zij toch dient te worden ontvangen in voormeld verzoek, nu het vasthouden aan de hiervoor genoemde termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven oplevert en in zoverre strijdig is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De moeder stelt daartoe dat geen van de betrokkenen instandhouding van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen wensen. Ook is het geenszins in het belang van de minderjarigen om deze afstammingsrelatie te laten voortduren. Voor zover de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in voormeld verzoek, wordt (subsidiair) verzocht om te bepalen dat de bijzondere curator het verzoek overneemt.
2.7.
De moeder stelt tot slot dat zij en de (vermoedelijke) biologische vader de wens hebben, na gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen gevolgd door een erkenning door de (vermoedelijke) biologische vader van de minderjarigen, dat de minderjarigen de naam van de (vermoedelijke) biologische vader verkrijgen, namelijk “ [achternaam 1] ”.
Het standpunt van de bijzondere curator alsmede zelfstandig verzoek
2.8.
De bijzondere curator is, op dezelfde gronden als de moeder, van mening dat deze rechtbank (internationaal) bevoegd is om van de verzoeken in deze zaak kennis te nemen en dat Nederlands recht van toepassing is.
2.9.
In tegenstelling tot de moeder, is de bijzondere curator van mening dat de termijn waarbinnen de moeder het verzoek gegrondverklaring ontkenning ouderschap had moeten indienen, inmiddels ruimschoots is overschreden en dat die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, waardoor de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in voormeld verzoek.
2.10.
De bijzondere curator acht het gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, voldoende aannemelijk dat de juridische vader niet de verwekker van de minderjarigen is. Gelet hierop verzoekt de bijzondere curator, namens de minderjarigen, bij wijze van zelfstandig verzoek, tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen. Nu voormeld zelfstandig verzoek namens de minderjarigen is ingediend en zij de meerderjarige leeftijd nog niet hebben bereikt, is dit verzoek tijdig ingediend. Nu de minderjarigen niets meer van de juridische vader te verwachten hebben, acht de bijzondere curator het ook in het belang van de minderjarigen om de juridische situatie thans in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid. Bovendien wordt daarmee de mogelijkheid gecreëerd om de minderjarigen door de (vermoedelijke) biologische vader te laten erkennen.
Aanvullende informatie van partijen omtrent de namen van de minderjarigen
2.11.
Het is de rechtbank gebleken dat de moeder en de (vermoedelijke) biologische vader de wens hebben geuit dat de minderjarigen uiteindelijk de naam van de (vermoedelijke) biologische vader zullen dragen, namelijk: “ [achternaam 1] ”. Beide minderjarigen hebben de Eritrese nationaliteit en zijn in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Als het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen wordt toegewezen en de vermoedelijke biologische vader vervolgens zou overgaan tot erkenning van de minderjarigen, dan zal de ambtenaar van de burgerlijke stand, nu de minderjarigen niet in het bezit zijn van een asielstatus, op grond van artikel 10:19, lid 1 BW, het recht van de staat waarvan zij de nationaliteit hebben, in dit geval Eritrees recht, op de vaststelling dan wel de wijziging van de naam toepassen. Dit geschiedt met inachtneming van de feiten zoals die in Eritrea gelden. Nu een ontkenning van het ouderschap naar Eritrees recht niet mogelijk is en niet wordt erkend, is het onduidelijk of en zo ja, op welke wijze de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda de namen van de minderjarigen dan zal vaststellen.
2.12.
Het is de rechtbank bovendien gebleken dat de moeder momenteel de Eritrese nationaliteit heeft, maar dat zij voornemens is om een verzoek tot naturalisatie in te dienen, om zodoende de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Indien zij de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, zal dit (mogelijk) van invloed zijn op de nationaliteit van de minderjarigen. In de eventueel nog aanhangig te maken naturalisatieprocedure zal de moeder, nu zij zelf ook een namenreeks bezit, een keuze moeten maken met betrekking tot haar geslachtsnaam. Afhankelijk van die keuze, zal ook de geslachtsnaam van de minderjarigen worden bepaald. Bovendien zal de moeder, indien de keuze voor een geslachtsnaam van de moeder en de minderjarigen in die procedure kan plaatsvinden, geen aparte procedure hoeven starten voor een naamswijziging, waardoor onnodige extra kosten zouden worden bespaard.
2.13.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2024 aangegeven dat zij zich afvraagt of partijen voldoende overzien wat de gevolgen zijn van een toewijzing van het verzoek van de moeder in deze zaak voor de geslachtsnamen (dan wel namenreeksen) van de minderjarigen, en of zij daarmee hetzelfde zal bereiken als wat zij daarmee beoogt. De rechtbank heeft de beslissing in deze zaak daarom aangehouden tot de mondelinge behandeling op 11 februari 2025, teneinde de advocaat van de moeder en de bijzondere curator in de gelegenheid te stellen om contact op te nemen met de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente Breda en hem te vragen, nu de minderjarigen in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (en geen asielstatus), wat de gevolgen zijn voor de namen van de minderjarigen in geval van een gegrondverklaring van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen en wat de gevolgen zijn voor de namen van de minderjarigen indien de vermoedelijke biologische vader hen vervolgens zal erkennen.
2.14.
Voorts is als bijlage bij voormelde brief van 23 december 2024 van mr. Van Riel een e-mailbericht vanuit Publiekszaken van de gemeente Breda gevoegd. Hierin is, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende aangegeven:
Na gegrondverklaring ontkenning vaderschap door de juridische vader, zullen de minderjarigen heten: “ [minderjarige 1] [achternaam 2] ” en “ [minderjarige 2] [achternaam 2] ”. Kinderen met alleen een moeder hebben namelijk een eigen naam gevolgd door de tweede en derde naam uit de namenreeks van de moeder. Na de erkenning door de (vermoedelijke) biologische vader, wordt de eigen naam van de kinderen gevolgd door de eerste naam van de vader (eerste patroniem) gevolgd door de eerste naam van de grootvader (tweede patroniem). De minderjarigen heten in dat geval: “ [minderjarige 1] [achternaam 1] ” en “ [minderjarige 2] [achternaam 1] ”. Een andere optie is in plaats van het tweede patroniem wordt gekozen voor een familienaam. Wanneer de moeder of de vader (na de erkenning) een naturalisatieverzoek indient, worden de namen vastgesteld en kan er worden gekozen voor een voornaam (dit mogen er ook twee zijn) en een geslachtsnaam (dit mag er maar één zijn). Ook kan er gekozen worden voor een gecombineerde geslachtsnaam.
2.15.
Gelet op het voorgaande heeft mr. Van Riel aangegeven dat de geplande mondelinge behandeling op 11 februari 2025 wat partijen betreft niet hoeft door te gaan en dat de rechtbank nu schriftelijk kan beslissen.
2.16.
De rechtbank overweegt dat de juridische vader, nu zijn huidige woon- of verblijfplaats onbekend is, via de Staatscourant is opgeroepen voor de volgende mondelinge behandeling op 11 februari 2025. Bij aanvang van voormelde mondelinge behandeling is gebleken dat de juridische vader niet is verschenen.
2.17.
Gelet op voormelde reactie van mr. Van Riel en nu de juridische vader niet is verschijnen op 11 februari 2025, heeft de rechtbank deze zaak verder schriftelijk afgedaan en oordeelt zij als volgt.

3.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.1.
De rechtbank overweegt dat de moeder en de minderjarigen de Eritrese nationaliteit hebben. De juridische vader heeft vermoedelijk ook de Eritrese nationaliteit en woont vermoedelijk in Eritrea. Dit betekent dat deze zaak meerdere internationale aspecten heeft, waardoor de rechtbank allereerst dient te bepalen of zij internationaal bevoegd is om van het verzoek gegrondverklaring ontkenning vaderschap in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dat het geval is, dient het toepasselijk te worden vastgesteld.
3.2.
De rechtbank ontleent haar internationale bevoegdheid in deze zaak aan artikel 3 aanhef en onder a Rv. Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van voormeld verzoek kennis te nemen, indien de verzoeker op het moment van indiening van het verzoek zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank stelt vast dat de moeder op het moment van indiening van het verzoek in Nederland woont en dat zij hier haar gewone verblijfplaats heeft, waardoor de Nederlandse rechter op grond van voormeld artikel bevoegd is om van voormeld verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen. Op grond van artikel 265 Rv is de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda relatief bevoegd, nu de minderjarigen hun woonplaats in het arrondissement van deze rechtbank hebben.
3.3.
In artikel 10:93, eerste lid, BW staat dat, of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat volgens artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekking toepasselijk is.
3.4.
In artikel 10:92, eerste lid BW staat dat, voor zover hier van belang, of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. In het derde lid van dit artikel staat dat voor de toepassing van het eerste lid bepalend is het tijdstip van de geboorte van het kind.
3.5.
In artikel 10:17 BW staat dat, voor zover thans van belang, de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfvergunning als bedoeld in artikel 28 (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) of artikel 33 (verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Dit heeft tot gevolg dat wordt aangeknoopt bij de woonplaats van de vrouw, zijnde in Nederland, in plaats van het recht van haar nationaliteit. Dit brengt mee dat er geen sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van artikel 10:92 lid 1 BW.
3.6.
Nu de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarigen haar gewone verblijfplaats in Nederland had en de juridische vader vermoedelijk in Eritrea, althans niet in Nederland, stelt de rechtbank voorts vast dat zij geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden. Dit betekent dat het recht van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen van toepassing is op grond van artikel 10:92 lid 1 BW. De minderjarigen zijn in Nederland geboren (en wonen er nog steeds). De rechtbank stelt derhalve vast dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland was gelegen. Dit betekent dat het Nederlandse recht van toepassing is.
3.7.
Omdat Nederlands recht van toepassing is op de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, is op basis van artikel 10:93, eerste lid BW, op de vraag of deze familierechtelijke betrekkingen in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, eveneens het Nederlands recht van toepassing.
Ontvankelijkheid en inhoudelijke beoordeling
3.8.
Ingevolge artikel 1:199, onder a BW is de (juridische) vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd.
3.9.
Op basis van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, staat vast dat de moeder en de juridische vader op [datum 1] 2013 in [plaats 2] , Eritrea met elkaar zijn gehuwd. Nu [minderjarige 1] is geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] is geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] , zijn beide minderjarigen geboren tijdens het huwelijk van de moeder en de juridische vader. Dit betekent dat de juridische vader ook daadwerkelijk als juridische vader van de minderjarigen wordt aangemerkt.
3.10.
In artikel 1:200 lid 1 BW staat, voor zover hier van belang, dat gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap kan worden verzocht door de moeder en het kind, op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind.
De verzoeken van de moeder
3.11.
Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de moeder dient, gelet op artikel 1:200, lid 5 BW, te worden ingediend binnen één jaar na de geboorte van het kind. De rechtbank stelt vast dat de moeder haar verzoek ten aanzien van beide minderjarigen niet tijdig heeft ingediend. In hetgeen namens en door de moeder is aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de in voormeld artikel gestelde termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in haar familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM oplevert. De rechtbank zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar (primaire) verzoek gegrondverklaring ontkenning vaderschap.
3.12.
De rechtbank zal het subsidiaire verzoek van de moeder afwijzen, nu er geen wettelijke grond bestaat op basis waarvan de rechtbank kan of dient te bepalen dat de bijzondere curator voormeld (primaire) verzoek van de moeder dient over te nemen. Het is overigens ook niet nodig om dit te bepalen, nu de bijzondere curator reeds bij wijze van zelfstandig verzoek, namens de minderjarigen, heeft verzocht tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen.
Het zelfstandige verzoek van de bijzondere curator, namens de minderjarigen
3.13.
In artikel 1:200 lid 6 BW staat dat het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door het kind moet worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Als het kind pas gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend. Nu de bijzondere curator - namens de minderjarigen - het zelfstandige verzoek tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap heeft ingediend gedurende de minderjarigheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is voormeld verzoek wel tijdig ingediend, waardoor de bijzondere curator kan worden ontvangen in voormeld verzoek.
3.14.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de moeder en de juridische vader in 2013 met elkaar zijn gehuwd in Eritrea. Kort daarna is de moeder, zonder de juridische vader, naar Nederland gekomen. De moeder en de juridische vader hebben sindsdien geen contact meer met elkaar gehad. Voor zover bekend, is de juridische vader zelfs nooit in Nederland geweest. Sinds 2017 hebben de moeder en de (vermoedelijke) biologische vader een relatie met elkaar. De minderjarigen zijn tijdens deze relatie geboren (in 2018 en 2022). Gebleken is dat de moeder en de (vermoedelijke) biologische vader zeker weten dat de (vermoedelijke) biologische vader de verwekker van de minderjarigen is. Gelet hierop is de rechtbank, net als de bijzondere curator, van oordeel dat het voldoende is aangetoond dat de juridische vader niet de verwekker van de minderjarigen kan zijn. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de juridische vader over de minderjarigen. De rechtbank zal daarom het zelfstandige verzoek van de bijzondere curator op onderstaande wijze toewijzen.
Geslachtsnaam
3.15.
In artikel 10:19, eerste lid, BW staat dat, voor zover hier van belang, de geslachtsnaam van een vreemdeling wordt bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Onder recht zijn mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht. Uitsluitend voor de vaststelling van de geslachtsnaam worden de omstandigheden waarvan deze afhangen beoordeeld naar dat recht. Dit betekent dat in dit geval Eritrees recht zal worden toegepast op de vaststelling van de namen van de minderjarigen.
3.16.
Uitgaande van de door mr. Van Riel overgelegde informatie vanuit de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente [geboorteplaats] , zullen de minderjarigen aldus de navolgende namen dragen: “ [minderjarige 1] [achternaam 2] ” en “ [minderjarige 2] [achternaam 2] ”.
Beëindiging taak van de bijzondere curator
3.17.
Nu de rechtbank een eindbeslissing zal nemen in deze zaak, zal de rechtbank de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd beschouwen. Indien er een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de beslissing in deze zaak, oftewel als er hoger beroep wordt ingesteld tegen die beslissing, dan zal de taak van de bijzondere curator herleven.
Toesturen van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand
3.18.
De rechtbank zal deze beschikking toesturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente Breda en die ambtenaar gelasten van deze beschikking betreffende de gegrondverklaring ontkenning vaderschap een latere vermelding toe te voegen aan de geboorteakten van de minderjarigen.
Verdeling proceskosten
3.19.
Gelet op de aard van deze procedure zullen de kosten van partijen in deze procedure tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.20.
Het voorgaande betekent dat als volgt wordt beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de heer [de juridische vader] over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] ;
4.2.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank, wanneer voormelde beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Breda , om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
4.3.
compenseert de kosten van partijen in deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025 door mr. Sumner, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.