ECLI:NL:RBZWB:2025:1266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/02/422720 / JE RK 24-957
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in een familiezorgzaak

Op 7 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2018. De zaak betreft de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De ouders van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie tussen hen verloopt problematisch. De kinderrechter heeft de ouders en een vertegenwoordiger van de GI gehoord tijdens een mondelinge behandeling. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 18 juli 2025, omdat de zorgen die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en de noodzakelijke hulpverlening nog niet is gestart of afgerond. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren en dat er nog geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing per direct van kracht is. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI de vader moet helpen bij het verkrijgen van inzicht in zijn persoonlijke situatie, bijvoorbeeld door een psychologisch onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422720 / JE RK 24-957
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de in deze zaak gegeven nadere beschikking van de kinderrechter van 5 augustus 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de briefrapportage van 20 januari 2025 van de GI, met bijlagen;
  • het op 4 februari 2025 ontvangen e-mailbericht van mr. Van Kerkhof, met bijlagen.
1.2.
Op 7 februari 2025 heeft de kinderrechter het resterende deel van het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI. Bij de in deze zaak gegeven nadere beschikking van de kinderrechter van 24 juni 2024 is die maatregel voor het laatst verlengd tot 18 februari 2025.

3.Het resterende deel van het verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 18 juli 2025 en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft daartoe, samengevat, aangegeven dat de zorgen die hebben geleid tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en dat de noodzakelijk geachte hulpverlening nog niet is ingezet en afgerond. De GI stelt dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over [minderjarige] . Zij hebben ook nog geen duidelijke afspraken en regels over [minderjarige] gemaakt. Uit het ggz-traject dat de moeder heeft doorlopen, is geconcludeerd dat indirecte oudercommunicatie (via een tussenpersoon en via e-mail) het hoogst haalbare is. De GI twijfelt over het inzetten van een traject dat is gericht op het bereiken van solo parallel ouderschap, omdat beide ouders op geen enkele wijze nader tot elkaar (kunnen) komen. Een dergelijk bemiddelingstraject zal daardoor naar verwachting eindeloos duren. De GI denkt daarom aan het inzetten van een gezinsadvocaat, die naast bemiddeling ook over bepaalde punten knopen kan doorhakken en beslissingen kan nemen. De GI heeft goede ervaringen met de gezinsadvocaat op dat punt, ook waar het gaat om de snelheid van het traject in vergelijking met solo parallel ouderschap. [minderjarige] en de vader hebben momenteel eenmaal per twee weken op zaterdag gedurende 2,5 uur omgang met elkaar, onder begeleiding van [zorgaanbieder 1] . Dit verloopt positief. Aangezien [minderjarige] kampt met prikkelverwerkingsproblemen, is een snelle opbouw van de omgangsregeling niet in zijn belang. Daarom zal om de drie maanden worden gekeken of de regeling verder kan worden uitgebreid met een half uur. De GI ziet nog mogelijkheden om de regeling uit te breiden in duur. Ook kan op andere manieren worden bezien of kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld door wijziging van locatie of de omgangsbegeleiding een stapje terug te laten doen. Verder zal er in de komende periode speltherapie worden ingezet voor [minderjarige] .
3.3.
De GI vindt enkel de zorgen over de communicatie tussen de ouders onvoldoende om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog langdurig te blijven voortzetten. Wanneer er tussen de ouders duidelijke regels en afspraken zijn gemaakt over [minderjarige] , dan kan de betrokken hulpverlening, waaronder de omgangsbegeleiding, mogelijk op vrijwillige basis worden voortgezet.
3.4.
De GI is ten slotte van mening dat de vader, als hij niet wil meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, op een andere manier inzichtelijk moet maken dat hij in staat is om op een goede manier om te gaan met tegenslag, spanningen en emoties. Volgens de GI kan hij daarvoor contact opnemen met een psycholoog en kunnen de kosten daarvan worden betaald via de ziektekostenverzekering.

4.De standpunten

4.1.
De moeder stemt in met het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De moeder ziet geen andere mogelijkheden om de zorgen over [minderjarige] weg te nemen en zijn situatie beter te maken. De omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] onder begeleiding van [zorgaanbieder 1] verloopt volgens de moeder goed. De moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige] op korte termijn kan starten met speltherapie. Zij wil daarnaast graag dat de communicatie tussen de ouders verbetert, maar ook dat haar eigen grenzen daarbij worden gerespecteerd.
4.2.
De vader stemt ook in met het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , ondanks dat het traject al lang duurt. De vader bevestigt dat de omgang tussen hem en [minderjarige] positief verloopt. Hoewel hij niet betwist dat [minderjarige] bij de moeder of op school last heeft van prikkelgevoeligheid, herkent hij de gestelde zorgen hierover tijdens de omgangsmomenten met [minderjarige] niet. De vader begrijpt daarom niet dat de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] , met het oog op de prikkelgevoeligheid van [minderjarige] , met een laag tempo wordt opgebouwd. Zeker nu [minderjarige] voortdurend op allerlei plekken wordt geconfronteerd met prikkels, zoals op school. Zolang de vader en [minderjarige] niet langdurig omgang met elkaar hebben, kan de vader ook niet laten zien hoe hij omgaat met de prikkelgevoeligheid van [minderjarige] . De vader wil daarnaast dat er wordt ingezet op het bereiken van solo parallel ouderschap, waarbij beide ouders verantwoordelijk zijn voor [minderjarige] , maar zij zich niet met (de opvoedsituatie van) de andere ouder bemoeien. De vader heeft minder vertrouwen in het inzetten van een gezinsadvocaat. Echter, als de GI daar goede ervaringen mee heeft, wil de vader daar wel aan meewerken. Het gekozen traject is misschien minder belangrijk, als de resultaten er maar komen. De vader vraagt zich verder af wat hij moet doen om te bewijzen dat hij aan zichzelf heeft gewerkt en dat hij niet meer dezelfde persoon is als een aantal jaren geleden. De vader vraagt ten slotte aan de GI om hem te helpen met het formuleren van een duidelijke hulpvraag, bij het benaderen van een psycholoog en bij het afhandelen van de kosten daarvan. Dit lukt de vader zelf namelijk niet.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de zorgen die hebben geleid tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en dat de noodzakelijk geachte hulpverlening nog niet is gestart dan wel volledig is afgerond. Beide ouders zijn niet in staat om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over [minderjarige] . Nu het nog onduidelijk is of er in de komende periode zal worden ingezet op solo parallel ouderschap dan wel op de gezinsadvocaat, de speltherapie voor [minderjarige] nog niet is gestart en er nog geen duidelijke regels en afspraken zijn vastgesteld over [minderjarige] waar beide ouders zich aan houden, ziet de kinderrechter op dit moment geen mogelijkheid om de hulpverlening voort te zetten op vrijwillige basis. Gelet hierop is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk. De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek, dat niet is weersproken, daarom toewijzen in die zin dat zij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal verlengen tot 18 juli 2025.
5.4.
Het is de kinderrechter gebleken dat de GI en de vader van mening verschillen over de in te zetten hulpverlening. Aangezien beide ouders niet nader tot elkaar (kunnen) komen, heeft de GI, vanuit haar eigen ervaringen in soortgelijke situaties, weinig vertrouwen in enkel het inzetten van een bemiddelingstraject. De GI verkiest daarom het inzetten van een gezinsadvocaat boven het inzetten op het bereiken van solo parallel ouderschap, omdat de gezinsadvocaat naast bemiddeling ook bepaalde knopen kan doorhakken en beslissingen kan nemen. Dit traject zou ook sneller kunnen verlopen, naar de ervaring van de GI. De vader heeft juist meer vertrouwen in het inzetten op het bereiken van solo parallel ouderschap. Hoewel de kinderrechter niet kan beslissen over welke vorm van hulpverlening het meest passend is en de GI daarover gaat als betrokken jeugdprofessional, acht de kinderrechter het wel van belang dat er op korte termijn een keuze wordt gemaakt en dat er duidelijke regels en afspraken over [minderjarige] worden gemaakt, zodat hierover voor alle betrokkenen duidelijkheid bestaat.
5.5.
De kinderrechter is daarnaast, net als de GI, van oordeel dat het van belang is dat er een duidelijk beeld wordt verkregen van de huidige persoonlijke situatie van de vader. Aangezien er in het verleden serieuze zorgen zijn ontstaan over (het welzijn van) de vader en, daarmee samenhangend, over zijn (emotionele) beschikbaarheid en stabiliteit, valt te begrijpen dat de moeder haar zorgen hierover houdt en dat het voor haar moeilijk is om de vader echt te vertrouwen en te geloven dat de persoonlijke situatie van de vader al langere tijd voldoende is verbeterd. De veranderingen die de vader naar eigen zeggen heeft doorgemaakt, zijn voor de moeder en de GI ook niet altijd even zichtbaar, ook al wordt gezien dat de vader van goede wil is en dat hij zijn best doet. Juist omdat het nu goed gaat met de vader, zijn zijn (re)acties in stressvolle situaties nu niet zichtbaar. De kinderrechter volgt de GI daarom in het belang dat de GI hecht aan dat de vader zijn huidige persoonlijke (psychische) toestand inzichtelijk maakt, bijvoorbeeld met een onderzoek door een psycholoog. Nu het de vader kennelijk zelf niet lukt om een goede hulpvraag te formuleren, zich aan te melden bij een psycholoog en de kosten daarvan af te handelen, verzoekt de kinderrechter aan de GI om de vader hierbij te helpen. Mocht het dan alsnog niet lukken, dan heeft de vader ook laten zien hier alles aan te hebben gedaan.
5.6.
Het is de kinderrechter verder gebleken dat de vader de kindeigen problematiek van [minderjarige] niet herkent tijdens de omgangsmomenten. Hoewel te begrijpen valt dat het uitbreiden van de omgangsregeling voor de vader niet snel genoeg gaat en de huidige gang van zaken voor hem erg frustrerend is, worden de zorgen van de moeder over [minderjarige] met betrekking tot zijn prikkelgevoeligheid gedeeld door professionals, zoals [zorgaanbieder 2] . Om die reden heeft [zorgaanbieder 2] geadviseerd om de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader uit te breiden waarbij het tempo van [minderjarige] leidend is en daarom een laag tempo toe te passen. Genoemde zorgen over [minderjarige] zijn dus objectief vastgesteld en niet enkel afkomstig van de moeder. Hopelijk kan de speltherapie op korte termijn starten en zal er in dat kader meer zicht worden verkregen op wat [minderjarige] wel en niet aankan. De kinderrechter verwacht van de GI en de betrokken hulpverlening dat zij, indien mogelijk, de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zullen uitbreiden in duur, frequentie en/of vorm. Daar tegenover staat dat het uitbreiden van de contacten niet ten koste mag gaan van overige belangrijke zaken, zoals het welzijn en de schoolgang van [minderjarige] . Van belang is dus dat de GI en de betrokken hulpverlening de situatie goed blijven monitoren.
5.7.
De kinderrechter zal ten slotte de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 februari 2025 tot 18 juli 2025;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 17 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.