ECLI:NL:RBZWB:2025:1290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
24/1826
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 januari 2024, die betrekking hebben op de onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing. De heffingsambtenaar had eerder de waarden van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 350.000 en € 241.000, en later op € 519.000 voor een samengevoegd object. De rechtbank concludeert dat de aanslag OZB terecht is opgelegd, omdat minder dan 70% van de WOZ-waarde kan worden toegerekend aan het gedeelte dat in hoofdzaak tot woning dient. De rechtbank oordeelt dat de gehele onroerende zaak als niet-woning moet worden aangemerkt, waardoor het niet-woningtarief van toepassing is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag OZB gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/1826 en 24/1827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Bergen op Zoom),de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 januari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarden van de onroerende zaken [adres] en [adres] (winkel) te [plaats 2] op
1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op respectievelijk € 350.000 en € 241.000. Tegelijk met deze waardevaststellingen zijn aan belanghebbende ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2023 opgelegd. Ook zijn aan belanghebbende twee aanslagen watersysteemheffing opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard wegens een onjuiste objectafbakening. Daarbij heeft hij de hierop betrekking hebbende beschikkingen en aanslagregels vernietigd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij (nieuwe) beschikking van 31 december 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] (samenvoeging van de woning en de winkel) te [plaats 2] (het object) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 519.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag OZB eigenaar niet-woning van de gemeente Tilburg voor het jaar 2023 opgelegd. Ook is aan belanghebbende een aanslag watersysteemheffing opgelegd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar, [naam] , deelgenomen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende op 25 november 2024 digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen en belanghebbende heeft van de uitnodiging kennis kunnen nemen. De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van het object. Het object (bouwjaar 1450) bestaat uit een woondeel (170 m2), balkon (20 m2), een winkel/ verkoopruimte (375 m2), een entresol (60 m2), een kantoor (40 m2) en een opslag/ magazijn (155 m2).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag OZB terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag OZB terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Objectafbakening
4. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een onjuiste objectafbakening en dat het object daardoor ten onrechte wordt aangeduid als winkelpand. Hij voert aan dat het object enkel gebruikt wordt als woning. Het winkeldeel van het object staat al geruime tijd leeg (tien jaar) en kan in de huidige staat ook niet als zodanig gebruikt worden.
4.1.
De heffingsambtenaar stelt dat het object moet worden aangemerkt als een
niet-woning (winkelpand).
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, komt het er, gelet op artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, op aan of ten minste 70% van de WOZ-waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan gedeelten daarvan die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Is niet aan die eis voldaan, dan wordt de gehele onroerende zaak als niet-woning aangemerkt.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat minder dan 70% van de WOZ-waarde kan worden toegerekend aan het gedeelte dat in hoofdzaak tot woning dient dan wel in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden. Dit betekent dat de gehele onroerende zaak als een
niet-woning wordt aangemerkt en het niet-woningtarief van toepassing is. Dit betekent dat de aanslag OZB terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
Heeft belanghebbende tweemaal OZB betaald over hetzelfde object?
4.4.
Belanghebbende voert aan dat hij tweemaal is aangeslagen voor de OZB.
4.5.
De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar alle aanslagregels op het aanslagbiljet van dagtekening 25 februari 2023 met betrekking tot de [adres] en [adres] (winkel) zijn vernietigd (zie 1.2). De betaalde belasting is op 26 september 2023 (€ 1.233,74) en 24 oktober 2023 (€ 500) teruggestort op de bij de heffingsambtenaar bekende bankrekening van belanghebbende. Daarna is met dagtekening 31 december 2023 een (nieuwe) aanslag opgelegd. Dit betekent dat belanghebbende niet tweemaal is aangeslagen voor de OZB.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag OZB gehandhaafd blijft.
5.1.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 6 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.