ECLI:NL:RBZWB:2025:1293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/02/430584 / KG ZA 25-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming omgangsregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de man een kort geding aangespannen tegen de vrouw met als doel de nakoming van een eerder vastgestelde omgangsregeling met hun minderjarige kind, [minderjarige], te waarborgen. De man stelt dat de vrouw zonder gegronde reden de omgang heeft stopgezet, terwijl deze pas drie keer had plaatsgevonden. De vrouw voert aan dat zij twijfels heeft over de veiligheid van de omgang, omdat zij geruchten heeft gehoord over een terugval van de man in drugsgebruik. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2025 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de man en dat de omgangsregeling zo snel mogelijk moet worden hervat, tenzij de veiligheid van [minderjarige] in het geding is. Uiteindelijk hebben partijen overeenstemming bereikt dat de omgangsregeling vanaf 28 februari 2025 wordt hervat, met de voorwaarde dat deze niet meer eenzijdig kan worden stopgezet. Tevens is er een raadsonderzoek gelast ten behoeve van de bodemprocedure die loopt over de wijziging van de omgangsregeling. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer / rolnummer: C/02/430584 / KG ZA 25-12
Vonnis in kort geding van 5 maart 2025
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. S.X. Scholten te Vlissingen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de brief van mr. Scholten van 17 februari 2025, met bijlage;
- de brief van mr. Van den Ouden van 17 februari 2025, met bijlagen;
- de mondelinge behandeling op 19 februari 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft toestemming verleend aan mevrouw [naam 1] , casusregisseur van de gemeente Vlissingen en mevrouw [naam 2] , begeleider van de man vanuit [hulpverlener 1] om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende, thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2024, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 20 november 2024 zijn partijen veroordeeld tot nakoming van de tussen hen gemaakte afspraken zoals vermeld onder rechtsoverweging 4.4 van dit vonnis, te weten:
  • de man en [minderjarige] hebben één keer in de week één uur omgang met elkaar;
  • de omgang tussen de man en [minderjarige] vindt plaats op een neutrale locatie in de buurt van waar [minderjarige] woont;
  • de omgang wordt begeleid door [hulpverlener 2] ;
  • de omgang start zo snel als mogelijk;
  • de omgang is alleen tussen de man en [minderjarige] . Er zijn verder geen familie en/of vrienden van de man aanwezig;
  • de casusregisseur vanuit de gemeente Vlissingen volgt de begeleide omgang op en bepaalt of en zo ja, wanneer en op welke manier er wordt uitgebreid;
  • de vrouw stuurt één keer in de maand, op de eerste dag van de maand, informatie naar de man betreffende belangrijke aangelegenheden omtrent [minderjarige] . De vrouw neemt [hulpverlener 2] mee in de mailwisseling en kan waar nodig met [hulpverlener 2] bespreken wat er in de mail komt te staan;
  • de man betaalt, via de omgangsbegeleider van [hulpverlener 2] , 200 euro contant aan de vrouw voor de kosten van de kat;
  • de spullen van de vrouw die bij de man liggen, moeten naar de vrouw komen. Dit regelen de ouders zelf via de casusregisseur van de gemeente Vlissingen.
2.5.
Op 29 januari 2025 heeft de vrouw een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/431297 / FA RK 25/455) strekkende tot wijziging omgangsregeling.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen om de in rechtsoverweging 4.4 van het kortgedingvonnis van 20 november 2024 vastgelegde omgangsregeling na te komen en wel stipt en onvoorwaardelijk, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 15.000,-.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De man ziet zich genoodzaakt om deze eis in te stellen, omdat de vrouw eenzijdig en zonder aanleiding heeft besloten om de recent door partijen overeengekomen omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] stop te zetten nadat deze nog maar drie keer was uitgevoerd. Daardoor is er sinds begin december 2024 geen contact meer geweest tussen de man en [minderjarige] . De man was eerder verheugd dat de omgangsmomenten met [minderjarige] eind november 2024 eindelijk van start gingen. Deze zijn – zoals ook blijkt uit de omgangsverslagen – goed verlopen. De man was steeds op tijd, hield zich aan de afspraken, stond open voor aanwijzingen en volgde deze goed op. Het gaat bovendien goed met de man. Hij heeft geen terugval in drugsgebruik gehad. Er is inderdaad een politie-inval bij hem geweest, maar dit vond plaats op basis van een valse anonieme aangifte. De politie heeft toen ook geconstateerd dat het goed met de man gaat. Er is aldus geen enkele reden (geweest) om de omgang stop te zetten. De man heeft er veel moeite mee dat de vrouw in haar e-mailbericht dat hierop volgde direct dreigde om de omgang stop te zetten. Hij voelde zich daardoor gechanteerd en hij heeft zelf ook weinig vertrouwen in de vrouw. Uit angst om iets verkeerd te zeggen, heeft de man er daarom voor gekozen om niet op de e-mail van de vrouw te reageren. De man is best bereid om via de casusregisseur te delen hoe het met hem en zijn traject gaat, maar niet met het mes op de keel. Ook staat hij open voor een gesprek met alle betrokkenen, mits dat in het bijzijn van zijn eigen hulpverlener kan plaatsvinden. De man stemt er tot slot mee in dat de omgangsregeling volgende week wordt hervat, nu hij afgelopen dagen ziek is geweest.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man en concludeert tot afwijzing van die vordering.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan.
De vrouw had voorafgaand aan het eerste omgangsmoment via de casusregisseur gevraagd naar informatie over de man en zijn traject. De vrouw was vervolgens blij dat de omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige] goed verliepen, maar zij hoorde vanuit de omgeving van de man ook dat de man zou zijn teruggevallen in drugsgebruik, dat de politie een inval bij hem had gedaan en dat hij een meisje had bedreigd. De vrouw acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de man contact met haar heeft terwijl hij onder invloed is. De omgangsbegeleider vanuit [hulpverlener 2] heeft bovendien aangegeven dat er niet kan worden gecontroleerd of de man al dan niet onder invloed is. Daarom wil de vrouw dat de man steeds voorafgaand aan het contact met [minderjarige] een drugstest overlegt. De man heeft echter niet gereageerd op het e-mailbericht waarin dit aan hem wordt gevraagd. Daardoor is het wantrouwen van de vrouw in de man verder toegenomen, zeker nu zij juist het gevoel had een grote stap richting de man te hebben gezet door hem kort daarvoor mee te vragen naar het consultatiebureau. Nu de vrouw door de man serieus wil worden genomen, heeft zij vervolgens in een e-mailbericht opgenomen dat zij bij het uitblijven van een reactie de omgang zal stopzetten. Desgevraagd geeft de vrouw aan dat er verder geen aanleiding is om aan te nemen dat de man is teruggevallen in drugsgebruik. De vrouw begrijpt achteraf dat het niet goed was om de omgang – in overleg – stop te zetten, maar zij vindt het ontzettend lastig dat de man haar negeert. Dit geeft haar erg veel stress. De vrouw wil graag weer de omgang opstarten, maar zij wil wel eerst aanvullende afspraken maken. De omgangsregeling kan bovendien niet al deze week worden hervat nu [minderjarige] ziek is.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vast.
4.2.
De casusregisseur van de gemeente Vlissingen heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de eerste omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige] goed zijn verlopen. De vrouw heeft er als moeder met eenhoofdig gezag vervolgens voor gekozen om de omgang stop te zetten. De casusregisseur heeft de vrouw gewezen op de consequenties daarvan en meer kan zij, nu zij in het vrijwillig kader betrokken is, niet doen. De casusregisseur heeft ook geprobeerd een overleg te organiseren met beide partijen en hun eigen hulpverleners, maar dat is tot op heden niet gelukt. Dit gesprek moet alsnog gaan plaatsvinden om de situatie tussen partijen te kunnen verbeteren.
4.3.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling van 19 februari 2025, kort samengevat, naar voren gebracht dat het erg kwalijk is dat de vrouw, doordat zij geen reactie van de man ontving, uit frustratie en pijn ervoor heeft gekozen om de omgang tussen [minderjarige] en de man stop te zetten. Dit is niet de manier, want [minderjarige] is hier de dupe van. Het is voor [minderjarige] ontzettend belangrijk dat zij op structurele basis contact met haar vader heeft. Dit contact is ook steeds goed verlopen. Er is bovendien een begeleider bij het contact aanwezig om toe te zien op de veiligheid van [minderjarige] . Dit wordt dus gewaarborgd. De Raad acht het van groot belang dat het contact zo spoedig mogelijk wordt hervat en voortaan te allen tijde doorgaat, tenzij de veiligheid van [minderjarige] in het geding is, maar daar is de omgangsbegeleiding voor. Het kan namelijk traumatiserend zijn voor [minderjarige] als zij het fijn heeft met haar vader en hij er vervolgens niet meer is. Het is dan ook niet aan de vrouw om eenzijdig aanvullende voorwaarden te stellen voor het contact tussen de man en [minderjarige] . De Raad vindt het verder belangrijk dat er op korte termijn een gesprek kan gaan plaatsvinden tussen partijen en hun hulpverleners en dat zij hun communicatie gaan verbeteren. Dit mag echter geen voorwaarde zijn voor het hervatten van het contact tussen de man en [minderjarige] te gebeuren. De Raad is tot slot bereid om vooruitlopend op de reeds opgestarte bodemprocedure een raadsonderzoek te verrichten.
Overeenstemming
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt en zijn zij overeengekomen dat de eerder door partijen overeengekomen omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vanaf 28 februari 2025 wordt hervat. Daarbij hebben partijen afgesproken dat deze regeling niet meer wordt stopgezet, tenzij de veiligheid van [minderjarige] in het geding is. Het is aan de casusregisseur om daar beslissingen over te nemen en beide partijen zullen zich daarnaar schikken. De casusregisseur zal nauw contact onderhouden met zowel de beide partijen (en hun hulpverleners) als de omgangsbegeleiding. Voorts zal de casusregisseur, waar mogelijk, op korte termijn een gesprek arrangeren met beide partijen en hun hulpverleners en zal zij een terugkoppeling geven aan de Raad wanneer (een van de) partijen onverhoopt de afspraken niet langer nakomt.
Raadsonderzoek ten behoeve van bodemprocedure
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter, zoals aangekondigd tijdens de mondelinge behandeling, ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/431297 / FA RK 25/455 strekkende tot wijziging omgangsregeling, de Raad verzoeken om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
  • Welke omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
De Raad wordt verzocht het advies en de rapportage in te brengen in de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/431297 / FA RK 25/455.
Proceskosten
4.5.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen de man en de vrouw worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.6.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt partijen tot nakoming van de tussen hen gemaakte afspraken, zoals vermeld onder rechtsoverweging 4.4;
5.2.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/431297 / FA RK 25/455 een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, welk rapport dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.