ECLI:NL:RBZWB:2025:1324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
8 maart 2025
Zaaknummer
10841149 CV EXPL 23-4241 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voormalige vennoten voor huurachterstand en herstelkosten in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen de besloten vennootschap InBev Nederland N.V. en drie voormalige vennoten van een vennootschap onder firma (vof). De procedure betreft de aansprakelijkheid van de voormalige vennoten voor de huurachterstand en herstelkosten die voortvloeien uit een huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de (oud)vennoten van de VOF verantwoordelijk zijn voor de verschuldigde bedragen uit de huurovereenkomst. De vordering van InBev is grotendeels toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelt dat de voormalige vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de VOF, op basis van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel. De kantonrechter heeft de hoogte van de achterstallige huur en herstelkosten vastgesteld op € 96.786,88, en daarnaast een schadevergoeding van € 3.322,41 per maand tot 30 april 2024 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.507,37 toegewezen. De vorderingen van InBev zijn in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van de gevorderde huurverhoging, die is afgewezen. De proceskosten zijn eveneens toegewezen aan InBev, die in het ongelijk gestelde partijen moeten betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10841149 \ CV EXPL 23-4241
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap INBEV NEDERLAND N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: InBev,
gemachtigde: PVU Gerechtsdeurwaarders te Etten-Leur,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij sub 1,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gemachtigde: mr. C.L.J. Beljaarts, advocaat te Zevenbergen,

2.2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij sub 2,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
procederend in persoon,
en

3.3. [gedaagde sub 3] ,

wonende te [plaats 3] ,
gedaagde partij sub 3,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gemachtigde: mr. S. Meeuwsen, advocaat te Gorinchem,
in hun hoedanigheid van voormalige vennoten van
de vennootschap onder firma [vof]h.o.d.n.
[handelsnaam], gevestigd en kantoorhoudende te [adres] (hierna te noemen: [vof] ).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de akte van [gedaagde sub 1] van 30 oktober 2024;
- de akte van InBev, tevens houdende een akte wijziging van eis, van 13 november 2024 met producties;
- de akte van [gedaagde sub 1] van 4 december 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het voornoemde tussenvonnis zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de gelegenheid gesteld hun betwisting van de stelling van InBev, dat er een huurovereenkomst bestaat tussen InBev en [vof] doordat [vof] de huurovereenkomst van de eenmanszaak van [gedaagde sub 3] heeft overgenomen, nader te onderbouwen. Daarnaast is InBev in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het gebruik van het gehuurde door [vof] .
2.2.
Bij akte van 30 oktober 2024 voert [gedaagde sub 1] aan dat de huurovereenkomst is aangegaan tussen [gedaagde sub 3] en InBev. [gedaagde sub 1] is pas in februari 2022 toegetreden tot [vof] , zodat hij niet betrokken is geweest bij de oprichting van [vof] of een eventuele indeplaatsstelling van [vof] . Hij heeft geen toegang tot die gegevens. Hij is van mening dat op hem dus geen verzwaarde stelplicht rust, zodat de stellingen van InBev niet als vaststaand kunnen worden aangenomen. Hij heeft die stellingen betwist en InBev heeft haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Het had juist op haar weg gelegen haar stellingen te onderbouwen. Tussen [gedaagde sub 1] en [vof] zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt bij zijn toetreding in februari 2022.
2.3.
InBev voert bij akte van 13 november 2024 aan dat er tijdens de procedure diverse ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, die nog niet zijn opgenomen in de processtukken. [gedaagde sub 3] heeft op 11 december 2023 een e-mailbericht toegezonden aan InBev met een brief van 1 februari 2020. In het e-mailbericht geeft hij aan dat [gedaagde sub 2] verantwoordelijk is voor de huurachterstand. De huurachterstand is van na 1 februari 2020 en [gedaagde sub 3] heeft afstand gedaan van [vof] per 1 februari 2020. Hij verwijst ter onderbouwing naar de bij zijn e-mail gevoegde brief, waarin [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] dit zijn overeengekomen. Deze brief is echter niet gericht aan InBev en InBev was daar niet bij betrokken. Op 12 december 2023 heeft [gedaagde sub 1] een e-mailbericht aan InBev gestuurd, waarin hij InBev vraagt duidelijkheid te verschaffen of [vof] bij de huur betrokken was en of [gedaagde sub 3] namens [vof] handelende bij het sluiten van de huurovereenkomst. Op 15 december 2023 en nadien is namens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] aangeboden een deel van de huurachterstand te voldoen uit de verkoop van de inventaris en goodwill van [vof] onder finale kwijting of aanvullende regeling met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] en de toezegging van InBev dat een nieuwe huurovereenkomst met een kandidaat-koper zal worden gesloten. InBev is hier niet mee akkoord gegaan. In januari 2024 heeft [gedaagde sub 2] gevraagd de sleutel in te leveren om de schade zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft ertoe geleid dat het gehuurde op 26 februari 2024 is opgeleverd. Het gehuurde is niet in goede en schone staat opgeleverd, zodat InBev € 13.275,96 aan herstelkosten heeft moeten maken. [vof] is met ingang van 31 december 2023 opgeheven. Voor InBev is niet duidelijk wie [vof] heeft opgeheven.
2.4.
Vervolgens gaat InBev in op de overwegingen in het tussenvonnis. Zij voert aan dat in haar ogen wordt bevestigd dat de huurovereenkomst door [vof] is overgenomen, omdat onlangs nog drie keer € 1.000,00 is afgelost van de rekening van [vof] . InBev is van de overname niet op voorhand op de hoogte gesteld, zodat er nooit een (schriftelijke) indeplaatsstelling heeft plaatsgevonden. Tussen [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] is echter overeengekomen, zoals hiervoor overwogen, dat hij wordt ontslagen uit de verplichtingen van [vof] en dat [gedaagde sub 2] deze, als resterende vennoot van [vof] , overneemt. Die brief moet gezien worden als een contractsovername, zoals bedoeld in artikel 6:159 BW. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn als vennoten dan ook aansprakelijk voor de schuld. InBev was niet betrokken bij de tussen aan en [gedaagde sub 3] gemaakte afspraak, zodat deze haar niet kan worden aangerekend. InBev trekt de vordering in ten opzichte van [vof] . Zij wijzigt haar eis met betrekking tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Zij vermeerdert haar eis met inmiddels vervallen huur en de resterende herstelkosten. Tot slot trekt zij een deel van haar vordering in. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een huurovereenkomst, zijn [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] , als oud-vennoten van [vof] , de gebruiksvergoeding verschuldigd. Zij vult haar eis aan met en subsidiaire vordering die ziet op de gebruiksvergoeding.
2.5.
In reactie op de akte van InBev voert [gedaagde sub 1] aan dat niet blijkt van een indeplaatsstelling. Als dit het geval zou zijn geweest, was InBev juist degene die daar stukken van zou moeten hebben. InBev heeft alleen onderbouwd dat er een huurovereenkomst met de eenmanszaak van [gedaagde sub 3] is afgesloten en niet met [vof] . Het e-mailbericht met bijlage van [gedaagde sub 3] kan niet tot een ander oordeel leiden. Bovendien was [gedaagde sub 1] daar geen partij bij. [gedaagde sub 1] heeft met zijn e-mailbericht aan InBev enkel een regeling proberen te treffen. Dit betekent niet dat hij zichzelf aansprakelijk acht. [gedaagde sub 1] blijft bij zijn verweer dat hij niet aansprakelijk is voor het gevorderde.
Verklaring voor recht:
2.6.
InBev vorderde onder I. en II. in de dagvaarding dat de huurovereenkomst zou worden ontbonden en het gehuurde zou worden ontruimd. Deze vorderingen heeft zij gewijzigd in een verklaring voor recht dat de huur/gebruiksovereenkomst met betrekking tot het gehuurde rechtsgeldig is geëindigd. Zij heeft echter tegelijkertijd haar vorderingen tegenover [vof] ingetrokken. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] kunnen geen aanspraak maken op de verplichtingen van InBev uit de huurovereenkomst. Zij zijn hooguit hoofdelijk aansprakelijk voor de vorderingen op [vof] . Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen wegens gebrek aan belang en de juiste wederpartij.
Indeplaatsstelling:
2.7.
De centrale vraag in deze zaak is of [vof] in de plaats is getreden van de eenmanszaak van [gedaagde sub 3] . [vof] is in deze procedure niet verschenen, ook niet toen de vordering nog tegen haar was ingesteld. Zij heeft deze stelling van InBev, dus niet weersproken. Vervolgens heeft de kantonrechter in het tussenvonnis in deze zaak aangegeven dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] niet kunnen volstaan met een blote ontkenning van hun aansprakelijkheid, omdat zij, als oud-vennoten van [vof] , de administratie van [vof] onder zich hadden/hebben. De kantonrechter kan [gedaagde sub 1] niet in zijn stelling volgen dat deze stukken juist in de administratie van InBev zouden moeten zijn opgenomen, nu artikel 6:159 lid 1 BW voorschrijft dat een onderhandse akte wordt gesloten tussen de overdragende partij en de overnemende partij. Het is geen driepartijenovereenkomst. De medewerking van InBev is vormvrij, dus zij zou kunnen hebben volstaan met het accepteren van [vof] als de overnemende partij. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben na het tussenvonnis geen stukken in het geding gebracht, die de stellingen van InBev tegenspreken. Met die stand van zaken is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is betwist dat [vof] in de plaats is gesteld van de eenmanszaak van [gedaagde sub 3] , zodat zij verantwoordelijk is voor de gevorderde huurachterstand.
Aansprakelijkheid [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] :
2.8.
Tussen partijen staat vervolgens vast dat [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] voormalig vennoten zijn van [vof] . Dit betekent dat zij op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor haar schulden. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn aansprakelijk, nu de gevorderde huur en kosten een ‘noodzakelijk gevolg’ zijn van het overnemen van de huurovereenkomst van de eenmanszaak van [gedaagde sub 3] . De tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gesloten vrijwaringsverklaring doet daar niet aan af, nu deze geen derdenwerking heeft richting InBev. Zij was immers niet bij die overeenkomst betrokken. [gedaagde sub 1] is volgens vaste jurisprudentie hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden die voor zijn toetreding zijn ontstaan (zie HR 13 maart 2015,
JOR2015/134).
2.9.
De overige stellingen en weren met betrekking tot het huurderschap en het gebruik hoeven niet meer te worden besproken.
Vorderingen:
2.10.
[gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] hebben de hoogte van de achterstallige huur en herstelkosten niet weersproken. Het gevorderde bedrag van € 88.068,88 aan achterstallige huur en herstelkosten zal worden toegewezen.
2.11.
De gevorderde schadevergoeding wegens huurderving wordt toegewezen tot
30 april 2024 zoals gevorderd. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat InBev het gehuurde niet vóór die datum aan een ander heeft kunnen verhuren en daardoor schade heeft geleden in de vorm van gederfde huur.
2.12.
De gevorderde huurverhoging/indexatie wordt afgewezen. Over de gevorderde schadevergoeding is een contractuele verhoging niet meer van toepassing en over de achterstallige huur en herstelkosten kan geen verhoging meer in rekening worden gebracht.
2.13.
InBev heeft voldoende onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.507,37 komt vervolgens overeen met het geldende forfaitaire tarief, zodat ook dit bedrag toewijsbaar is.
2.14.
Niet is betwist dat de gevorderde boete is overeengekomen. Deze is bovendien op een gebruikelijke en redelijke wijze berekend. De kantonrechter zal deze dan ook toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 8.700,00.
2.15.
[gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Als vergoeding van kosten voor een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel niet meer wordt toegekend dan het in dit geval redelijke en gebruikelijke forfaitaire bedrag van € 2,71. De proceskosten van InBev worden begroot op:
- dagvaardingskosten
111,21
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
2.445,00
(3 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.075,21.

3.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan InBev van een bedrag van:
  • € 96.786,88 aan achterstallige huur, boetes en herstelkosten;
  • € 3.322,41 per maand of gedeelte daarvan aan schadevergoeding vanaf 27 februari 2024 tot 30 april 2024;
  • € 1.507,37 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 4.075,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.