ECLI:NL:RBZWB:2025:1331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
9 maart 2025
Zaaknummer
11400260 CV EXPL 24-5730 (I)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vrijwaringsincident in een huurzaak bedrijfsruimte

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, betreft het een vrijwaringsincident in een huurzaak met betrekking tot een bedrijfsruimte. De eiseres, aangeduid als [de B.V.], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [persoon], die in het incident toestemming vraagt om [bedrijf] B.V. in vrijwaring op te roepen. De kantonrechter heeft op 19 februari 2025 geoordeeld dat de vordering tot vrijwaring kan worden toegewezen. De rechter oordeelt dat de vrees voor vertraging ongegrond is, omdat de hoofdzaak en het incident afzonderlijk behandeld kunnen worden. De kantonrechter overweegt dat [persoon] voldoende omstandigheden heeft gesteld die een rechtsverhouding met [bedrijf] veronderstellen, en dat de betalingsachterstand niet van invloed is op de mogelijkheid om [bedrijf] in vrijwaring op te roepen. De rechter heeft de incidentele vordering toegewezen en [persoon] bevolen om [bedrijf] in vrijwaring te dagvaarden. Tevens is de hoofdzaak verwezen naar een zitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [persoon]. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 11400260 CV EXPL 24-5730
vonnis d.d. 19 februari 2025
inzake
[de B.V.],
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
gemachtigde: Constant & Van den Heuvel B.V. te Berkel-Enschot,
tegen
[persoon]h.o.d.n.
[de eenmanszaak],
wonende te [plaats 1] , aan [adres 1] , zaakdoende te [plaats 1] , aan [adres 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
gemachtigde: mr. H.K. Folkerts, advocaat te Zundert.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [de B.V.] ” en “ [persoon] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 31 oktober 2024 met producties;
b. de incidentele conclusie strekkende tot oproeping in vrijwaring van 15 januari 2025 met producties;
c. de conclusie van antwoord in het incident van 29 januari 2025.

2.Het geschil

In de hoofdzaak:
2.1
[de B.V.] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hetgeen in het petitum van de dagvaarding is opgenomen.
2.2
[persoon] heeft nog geen verweer gevoerd.
In het incident:
2.3
[persoon] vordert toestemming om [bedrijf] B.V. (verder [bedrijf] ), gevestigd te [plaats 2] , in vrijwaring te mogen oproepen. Hieraan wordt ten grondslag gelegd dat [bedrijf] de eenmanszaak van [persoon] per 1 november 2024 heeft overgenomen, waaronder de debiteuren en crediteuren (behalve de Belastingdienst) per 31 oktober 2024. Ook heeft zij de verplichtingen uit de huurovereenkomst met [de B.V.] overgenomen en heeft zij feitelijk het gebruik van het gehuurde op dit moment.
2.4
[de B.V.] concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van [persoon] in de werkelijke proceskosten in het incident. Zij voert aan dat de huurachterstand is ontstaan voordat [bedrijf] bij de eenmanszaak van [persoon] betrokken was. [bedrijf] is dan ook niet verantwoordelijk voor de betalingsproblemen van [persoon] . De huurachterstand en de schade aan de zijde van [de B.V.] zijn op dit moment dermate hoog, dat de oproeping in vrijwaring, met de gepaard gaande vertraging, de belangen van [de B.V.] disproportioneel schaadt. Daarbij heeft de proceshouding van [persoon] al voor vertraging gezorgd, terwijl de ingenomen stellingen in de incidentele conclusie hem al langer bekend waren. [de B.V.] is niet betrokken geweest bij de afspraken tussen [persoon] en [bedrijf] en uit die overeenkomst volgen geen duidelijke data, waarop [bedrijf] de eenmanszaak van [persoon] daadwerkelijk heeft overgenomen of zal overnemen.

3.De beoordeling

In het incident:
3.1
De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring kan worden toegewezen als [persoon] stelt en onderbouwt dat tussen hem en [bedrijf] een rechtsverhouding bestaat die voor [bedrijf] een verplichting tot vrijwaring mee kan brengen. Dat is het geval als [persoon] de nadelige gevolgen van het verlies van de hoofdzaak (mogelijk) kan afwentelen op [bedrijf] . Gelet op de stelling van [persoon] stelt hij dat daarvan sprake is.
3.2
De kantonrechter overweegt dat [persoon] voldoende omstandigheden heeft gesteld die het bestaan van een rechtsverhouding met [bedrijf] veronderstelt. Daarbij is niet van belang dat de betalingsachterstand al is ontstaan voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst. Uit de overeenkomst lijkt immers voort te vloeien dat [bedrijf] de openstaande schulden van [persoon] heeft overgenomen, dan wel zal overnemen. Wanneer de datum van overname is en of [bedrijf] de onderhavige schuld al heeft overgenomen, is een verweer dat in de vrijwaringsprocedure aan de orde zal moeten komen. Dit is in ieder geval niet van belang voor de beoordeling of [persoon] toegestaan moet worden [bedrijf] in vrijwaring op te roepen.
3.3
De mogelijke vertraging in de procedure kan ook niet leiden tot afwijzing van de incidentele vordering, omdat artikel 215 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de mogelijkheid biedt de hoofdzaak los van de vrijwaringszaak te behandelen.
3.4
Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering wordt toegewezen en [persoon] zal worden bevolen om [bedrijf] in vrijwaring te dagvaarden tegen de hierna te melden roldatum.
3.5
[de B.V.] is de in het ongelijk gestelde partij, zodat niet aan een proceskostenveroordeling aan haar kant wordt toegekomen. Gelet op het geringe debat in vrijwaring en het feit dat de omstandigheden die leiden tot de vrijwaring zich in de risicosfeer van [persoon] bevinden, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.
In de hoofdzaak:
3.6
De hoofdzaak zal worden verwezen naar na te melden terechtzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [persoon] . Gelet op de diverse mogelijkheden die [persoon] al heeft gehad om een conclusie van antwoord in te dienen en de oplopende huurschuld, ziet de kantonrechter aanleiding na nader te noemen termijn geen uitstel meer te verlenen voor antwoord.
3.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident:
beveelt [persoon] om [bedrijf] , gevestigd te [plaats 2] , in vrijwaring te dagvaarden tegen de terechtzitting van
woensdag 19 maart 2025 om 10.00 uur;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
In de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 19 maart 2025 te 09.00 uurvoor een conclusie van antwoord door [persoon] ;
bepaalt dat aan [persoon] na voornoemde datum geen uitstel meer wordt verleend voor antwoord.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.