ECLI:NL:RBZWB:2025:1340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431476 / FA RK 25-553
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor cliënte met verstandelijke handicap en psychische stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van cliënte, geboren in 1995, die verblijft in een zorgaccommodatie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van vierentwintig maanden, als bedoeld in artikel 26 van de Wet Zorg en Dwang. Tijdens de mondelinge behandeling zijn cliënte, haar moeder, een behandelaar en een begeleider gehoord. Cliënte heeft aangegeven dat het goed met haar gaat in de huidige omgeving, maar er zijn ook zorgen over haar verleden van agressie en wegloopgedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte lijdt aan een verstandelijke handicap en een psychische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en psychische schade. Ondanks de positieve ontwikkeling van cliënte, heeft de rechtbank geoordeeld dat er momenteel geen noodzaak is voor een rechterlijke machtiging, omdat er minder ingrijpende alternatieven zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. Het verzoek van het CIZ is afgewezen, maar de rechtbank heeft aangegeven dat indien de situatie verandert, een procedure voor inbewaringstelling kan worden gestart.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431476 / FA RK 25-553
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Beschikking rechterlijke machtiging
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor
[cliënte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats],
hierna te noemen cliënte,
verblijvende in [accommodatie] - [afdeling],
advocaat mr. J.J. van 't Hoff te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 4 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2025. Daarbij zijn gehoord:
  • cliënte, bijgestaan door haar advocaat;
  • de moeder van cliënte;
  • mevrouw [naam 1], behandelaar;
  • de heer [naam 2], begeleider.
Tevens was aanwezig een advocaat/stagiaire.
De mentor van cliënte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Wat vaststaat

De rechtbank heeft een rechterlijke machtiging verleend tot en met 29 maart 2025.

3.Het verzoek

Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, als bedoeld in artikel 26 Wet Zorg en Dwang, voor de duur van vierentwintig maanden te verlenen.

4.De standpunten

4.1.
Cliënte merkt op dat het op [afdeling] supergoed met haar gaat. Zij merkt dat de rustige omgeving hier haar goed doet. Ook heeft zij een erg goede klik met haar begeleiders. Zij onderneemt veel activiteiten, waaronder sporten, wandelen, de hond aaien en kleuren. Wel is zij nog erg vaak op haar kamer, liever zou zij meer op de groep willen zijn. Ook mogen wat haar betreft de bezoeken van haar ouders worden uitgebreid. De laatste keer dat zij is weggelopen was in februari 2024. Echter zoals het nu gaat is zij absoluut niet van plan om nogmaals weg te lopen. Wel wil zij ooit nog eens verhuizen naar een andere locatie op het terrein.
4.2.
De behandelaar brengt naar voren dat zij kan bevestigen dat het met cliënte naar omstandigheden op dit moment goed gaat. Daarbij tekent zij aan dat in de periode september-oktober 2024 sprake was van meerdere incidenten, die gepaard gingen met fysieke en verbale agressie van cliënte naar de begeleiding. Ook heeft cliënte in die periode brand gesticht op haar kamer, met als gevolg dat het pand moest worden ontruimd en de brandweer/politie betrokken is geweest. Daarnaast vertoonde cliënte wegloopgedrag en was sprake van zelfbeschadiging. Daaropvolgend is stapsgewijs gewerkt aan stabilisatie van cliënte, onder meer door het bieden van een veelheid aan activiteiten en tussentijdse rustmomenten en te zorgen voor voldoende afwisseling daarin, waardoor de drang om weg te lopen minder groot is. Gezien wordt dat de draagkracht van cliënte beperkt is, met name wanneer zij een teveel aan prikkels ervaart. Hoewel daarmee zoveel mogelijk rekening wordt gehouden kent zij soms nog wel momenten, waarop zij zich verzet tegen het dagprogramma en zij vervalt in agressie. Cliënte blijkt ook onvoldoende opgewassen tegen de buitenwereld. Naar op dit moment valt te voorzien zal daarom ook in de toekomst voor haar een met de huidige vergelijkbare zorgsetting nodig zijn om haar voldoende bescherming, veiligheid en kaders te bieden. Dit maakt tevens dat zij achter een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf kan staan.
4.3.
De begeleider sluit zich aan bij hetgeen door de behandelaar naar voren is gebracht. Aanvullend merkt hij op dat, zodra cliënte laat blijken over meer vrijheden te willen beschikken dan door de begeleiding op dat moment verantwoord wordt geacht, er over mogelijkheden dient te worden beschikt om haar daarin te begrenzen. Een rechterlijke machtiging kan voor die momenten als extra vangnet dienen.
4.4.
De moeder van cliënte merkt op dat zij een verbetering in het toestandsbeeld van haar dochter ziet. Verder bemerkt zij dat haar dochter grote behoefte heeft aan personen om haar heen die zij vertrouwt. Dit betekent dat, zodra er andere zorgverleners in beeld komen, zij daaraan moet wennen en deze eerst haar vertrouwen moeten zien te winnen. Gezien de huidige positievere situatie van haar dochter vindt zij het lastig om zich voor of tegen een rechterlijke machtiging als verzocht uit te spreken. Zij vraagt zich af of er minder vergaande constructies voorhanden zijn om, zodra zich een situatie voordoet waarin begrenzing van haar dochter noodzakelijk is, in te kunnen grijpen.
4.5.
De advocaat van cliënte voert aan dat hij al langere tijd bekend is met zijn cliënte. Hij heeft geen opmerkingen ten aanzien van het gestelde over de psychische stoornis en het daardoor veroorzaakt ernstig nadeel. Verder stelt hij vast dat zijn cliënte in de afgelopen periode belangrijke stappen voorwaarts heeft gemaakt. Zijn cliënte laat ook duidelijk blijken dat zij tevreden is met de huidige opname en het verblijf in de zorgaccommodatie en dat bij haar van de drang om weg te lopen of zich anderszins aan het dagprogramma te onttrekken in geen enkel opzicht sprake is. Gebleken is dat zijn cliënte wel soms momenten kent waarop emoties bij haar de overhand krijgen en regels door haar minder goed worden nageleefd. Het is aan haar begeleiding om ervoor te zorgen dat in deze situaties adequaat wordt opgetreden en gehandeld. Hij concludeert dat, nu gebleken is van voldoende bereidheid bij zijn cliënte om aan de noodzakelijke zorg vrijwillig mee te (blijven) werken er sprake is van een minder bezwarend alternatief dat hetzelfde effect heeft. Namens zijn cliënte stelt hij zich daarom op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de stukken en de mondelinge behandeling gebleken dat bij cliënte sprake is van een verstandelijke handicap met een psychische stoornis.
5.2.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken en de mondelinge behandeling gebleken dat het gedrag van cliënte dat voortvloeit uit deze handicap en stoornis leidt tot ernstig nadeel, bestaande uit:
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische schade;
- maatschappelijke teloorgang;
- ernstige verstoorde ontwikkeling;
- het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag;
- gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
5.3.
Het vorenstaande laat onverlet dat uit het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat cliënte momenteel voorzichtig stappen voorwaarts maakt. Ook is gebleken bij haar van voldoende bereidheid op dit moment om aan de opname en het verblijf en de haar geboden zorg alsook het dagprogramma mee te werken. Daaraan doet niet af dat er in de afgelopen maanden agressie-incidenten zijn geweest, die op cliënte en haar begeleiders impact hebben gehad. Hoewel op dit moment niet kan worden voorspeld of vergelijkbare incidenten zich in de (nabije) toekomst opnieuw zullen gaan voordoen staat op dit moment vast dat cliënte weliswaar soms weerstand biedt tegen het dag(behandel)programma, maar dat zij geen aanstalten maakt of anderszins acties onderneemt om de zorgaccommodatie te ontvluchten. Ze heeft het naar haar zin op de huidige locatie en er is niet gebleken dat zij de afgelopen maanden pogingen heeft gedaan om weg te lopen. Hieruit blijkt dat bij cliënte geen of althans in onvoldoende mate kan worden gesproken van verzet tegen de opname en het verblijf en doet zich derhalve de situatie voor dat er een minder ingrijpende mogelijkheid is om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen. Indien de situatie onverhoopt mocht veranderen ligt het in de rede dat de procedure om te komen tot een beschikking tot inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 29 Wzd wordt gevolgd.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025 door mr. Benjaddi, rechter, in aanwezigheid van Baremans, griffier en op schrift gesteld op 6 maart 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.