Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- cliënte, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder van cliënte;
- mevrouw [naam 1], behandelaar;
- de heer [naam 2], begeleider.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van cliënte, geboren in 1995, die verblijft in een zorgaccommodatie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van vierentwintig maanden, als bedoeld in artikel 26 van de Wet Zorg en Dwang. Tijdens de mondelinge behandeling zijn cliënte, haar moeder, een behandelaar en een begeleider gehoord. Cliënte heeft aangegeven dat het goed met haar gaat in de huidige omgeving, maar er zijn ook zorgen over haar verleden van agressie en wegloopgedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte lijdt aan een verstandelijke handicap en een psychische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en psychische schade. Ondanks de positieve ontwikkeling van cliënte, heeft de rechtbank geoordeeld dat er momenteel geen noodzaak is voor een rechterlijke machtiging, omdat er minder ingrijpende alternatieven zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. Het verzoek van het CIZ is afgewezen, maar de rechtbank heeft aangegeven dat indien de situatie verandert, een procedure voor inbewaringstelling kan worden gestart.