ECLI:NL:RBZWB:2025:1343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/02/409210 / FA RK 23/2109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
  • mr. Bogaert
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek wijziging gezag en wijziging contactregeling in een gezinszaak met minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2025, gaat het om een verzoek tot wijziging van het gezag en de contactregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden omdat de door de gecertificeerde instelling (GI) gestelde veiligheidsrisico's met betrekking tot het contact tussen de vader en de minderjarigen onvoldoende concreet en niet inhoudelijk onderbouwd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het contactherstel te lang op zich laat wachten en dat er een stappenplan ontbreekt om de veiligheidsrisico's te beoordelen. De minderjarigen, die behoefte hebben aan contact met hun vader, zijn tot nu toe verstoken van dit contact. De rechtbank heeft de GI opgedragen om uiterlijk op 10 april 2025 te rapporteren over de huidige veiligheidsrisico's en een plan van aanpak voor contactherstel op te stellen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat er snel duidelijkheid moet komen over het contact tussen de vader en de minderjarigen. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 8 mei 2025, in afwachting van de rapportage van de GI en de reacties van partijen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/409210 / FA RK 23/2109
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Nadere beschikking van de meervoudige kamer over wijziging gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.P.J. Brouwers te Tilburg,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg.
Over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2011, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats] op [geboortedag 2] 2015,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren te [plaats] op [geboortedag 3] 2017, hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- [minderjarige 4] , geboren te [plaats] op [geboortedag 4] 2022, hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
locatie Eindhoven,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 19 september 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 19 augustus 2024, ingekomen bij de griffie op 26 augustus 2024;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Molkenboer van 27 januari 2025, inhoudende een zelfstandig verzoek;
- de brief van de GI van 30 januari 2025, ingekomen bij de griffie op 31 januari 2025.
1.2
Op 6 februari 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordigster van de GI. Ook was aanwezig een medewerkster namens de Raad.
1.3
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de vrouw digitaal, via MS Teams, bij de mondelinge behandeling is aangesloten.
1.4
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt. Van de mogelijkheid om hun mening schriftelijk kenbaar te maken, maakten zij evenmin gebruik.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De man heeft [minderjarige 4] erkend. De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 4] uit.
2.2
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 19 september 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw bepaald. Daarnaast is aan de vrouw vervangende toestemming verleend om de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in te schrijven op haar adres en om hen in te schrijven op een school in de verblijfplaats van de vrouw. De behandeling van de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de wijziging van het gezag en van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden. Haar verzoek met betrekking tot de schorsing van het gezag van de man is door de rechtbank afgewezen. Verder heeft de rechtbank de GI in voornoemde beschikking onder meer verzocht om een schriftelijk verslag uit te brengen over:
- het verloop van de ondertoezichtstelling;
- het verloop van de hulpverlening;
- haar standpunt over de resterende verzoeken van de vrouw over (de wijziging van) het gezamenlijk gezag en de zorgregeling.
2.3
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van de GI van 19 augustus 2024. De GI bericht de rechtbank daarin, zakelijk weergegeven, als volgt.
De ouders zijn volgens de GI onvoldoende in staat om met elkaar het gezag uit te oefenen. Zij kunnen niet met elkaar communiceren. Verder is er nog geen duidelijkheid verkregen over de wijze waarop de minderjarigen contact kunnen hebben met de man. De GI heeft de man voorgesteld te beginnen met het versturen van kaartjes. Vanuit daar kan er gekeken worden naar de opbouw van het contact. De man weigert echter de kaartjes in de Nederlandse taal te schrijven. Over de veiligheidsrisico’s heeft de GI weinig bruikbare informatie gekregen. Er kan dan ook geen veiligheidsinschatting worden gemaakt. De GI zoekt naar andere mogelijkheden.
2.4
In aanvulling hierop heeft de GI bij brief van 30 januari 2025, zakelijk weergegeven, de rechtbank nog als volgt bericht.
Het standpunt van de GI ten aanzien van het gezag is ongewijzigd. De ouders zijn niet in staat om te communiceren met elkaar en de vrouw verblijft met de minderjarigen op een geheime plek. Wanneer de toestemming van de man nodig is, kan deze slechts moeizaam worden verkregen. In november 2024 heeft er een MDA++ overleg plaatsgevonden en in december 2024 is er telefonisch contact geweest tussen de politie en de man. In dat gesprek gaf de man aan ervoor open te staan om de minderjarigen weer te zien. Verder is de man akkoord gegaan met het schrijven van kaartjes in de Nederlandse taal, wat hij vervolgens echter niet heeft gedaan. De GI heeft bij de man benadrukt dat het schrijven van kaartjes een begin is van het herstellen van contact met de minderjarigen. De minderjarigen geven bij de vrouw aan dat zij de man missen. Ook ervaren zij onduidelijkheid over wanneer zij de man weer zullen zien. De GI ziet dat de man contact wil met de minderjarigen, maar dat hij daaraan ook zijn eigen voorwaarden verbindt. De veiligheid van de minderjarigen moet echter wel gewaarborgd kunnen worden en daarom moet het contact met de man zorgvuldig worden opgebouwd.

3.De (resterende) verzoeken

3.1
Op dit moment liggen de volgende resterende verzoeken van de vrouw nog ter beoordeling voor:
I. primair: te bepalen dat de vrouw voortaan ook alleen is belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
II. te bepalen, onder wijziging van de beschikking van 16 maart 2022, dat de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd is tot contact met de minderjarigen in afstemming met de betrokken hulpverlening.
3.2
Bij het F9-formulier van 27 januari 2025 verzoekt de man bij wijze van zelfstandig verzoek om (primair) een contactregeling te bepalen, inhoudende dat de man gedurende de helft van de tijd gerechtigd is tot contact met de minderjarigen, dan wel (subsidiair) om een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen contactregeling.
3.3
Op de standpunten van partijen en de GI en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de (resterende) verzoeken, hierna ingegaan.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is ter nadere onderbouwing van haar verzoeken, samengevat, het volgende aangevoerd.
Op dit moment weten de vrouw en de minderjarigen niet waar zij aan toe zijn als het gaat om het contact tussen de minderjarigen en de man. De minderjarigen vragen naar de man. Zij willen weten wanneer zij hem weer kunnen zien. De vrouw heeft op die vraag geen antwoord en dat vindt zij lastig. Zij vindt dat de GI te langzaam handelt. Er wordt nu een jaar lang gehamerd op het sturen van kaartjes door de man. Toen duidelijk was dat deze kaartjes niet zouden komen, had de GI moeten doorpakken. De vrouw staat open voor het contact tussen de man en de minderjarigen en zal hier ook aan meewerken. Daarnaast wil zij dat de GI hiervoor een concreet plan van aanpak opstelt, zodat zij de minderjarigen concrete antwoorden kan geven over het verdere verloop ten aanzien van het contact met de man. De vrouw weet niet of zij open staat voor een gesprek met de man. Het belangrijkste vindt zij voor nu dat er duidelijkheid komt over het contact. Hoe dat contact er uit moet komen te zien, weet de vrouw niet. Dit moet door de GI worden bekeken. De vrouw wil zich hierin niet mengen omdat zij bang is om vervolgens verwijten te krijgen van de man. Voor de vrouw is duidelijk dat het zelfstandige verzoek van de man dient te worden afgewezen, nu er van co-ouderschap geen sprake kan zijn.
Ten aanzien van het gezag stelt de vrouw zich op het standpunt dat er, in de nieuwe situatie waarin zij zich bevindt, geen kans is geweest om (gezamenlijk) uitvoering te geven aan het gezag. De afgelopen twee jaren is er in het leven van de vrouw veel veranderd. Zij woont nu op een nieuwe plek. Onbekend is wat dit met de uitoefening van het gezamenlijk gezag doet. Op dit moment heeft de vrouw daarin geen vertrouwen maar zij ziet wel een opening om te kijken of er een vorm van samenwerking met de man kan worden bereikt. Dit kan binnen de ondertoezichtstelling onderzocht worden.
4.2
Door en namens de man is, samengevat, het volgende aangevoerd.
De man ziet de minderjarigen al een lange tijd niet. De man begrijpt dit niet omdat er geen signalen zijn van onveiligheid voor de minderjarigen bij een contact met hem. De vrouw heeft dingen over de man geroepen, zonder dat daar bewijs voor is. Zo is er geen aanleiding om te denken dat de man de minderjarigen zou meenemen naar het buitenland. Het steekt de man dat de GI geen verdere stappen in het contactherstel heeft gezet. De GI blijft hameren op het sturen van een kaartje in de Nederlandse taal, terwijl de voertaal binnen het gezin Arabisch is. De man ziet niet in waarom hij dan kaartjes moet sturen in het Nederlands. De man heeft zelfs aangeboden om de kaartjes te laten vertalen door een tolk Arabisch. Dit wordt door de GI niet geaccepteerd. De man heeft inmiddels toch een kaartje gestuurd in het Nederlands. Deze is, volgens afspraak, naar de politie gestuurd. De man wil de minderjarigen graag zien en begrijpt niet waarom dit allemaal zo lang moet duren en waarom er eerst kaartjes moeten worden gestuurd. De stelling van de GI dat de vraag over de veiligheid eerst moet worden opgelost, volgt de man niet; er kan niets worden opgelost als er geen stappen worden gezet en als er geen concrete aanwijzingen van onveiligheid zijn. De man mist een plan van aanpak van de GI. Dit is spijtig. Het is nu anderhalf jaar later en er is nog niets gebeurd. De man is bereid om aan alles mee te werken wat de GI nodig acht. De man hoopt dat er spoedig een concreet stappenplan komt. Ten aanzien van het verzoek van de vrouw over het gezag, stelt de man dat er geen reden is voor een wijziging van het gezamenlijk gezag. Dat de man lastig zou zijn in het geven van toestemming, betwist hij.
4.3
In aanvulling op de schriftelijke berichtgeving wordt door de GI, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De GI heeft sinds de vorige mondelinge behandeling gekeken in hoeverre de veiligheid van de minderjarigen in het geding komt als zij contact hebben met hun vader. De GI heeft in overleg met Veilig Thuis en de politie besloten dat het goed zou zijn om te beginnen met het versturen van kaartjes in het Nederlands. De man voldoet hieraan niet en schrijft kaartjes in de Arabische taal. De GI heeft de man uitgelegd waarom het belangrijk is om de kaartjes in het Nederlands te schrijven. De man heeft de GI toegezegd dit te zullen doen. Ook is geprobeerd om te bezien in hoeverre de ouders samen met de GI en de politie rond de tafel kunnen gaan om ieders eigen aandeel in de problematiek te bespreken. Volgens de GI zijn er nog steeds zorgen over de veiligheid van de minderjarigen. Deze zorgen kunnen niet worden weggenomen omdat er geen stappen worden gezet. Het blijft daardoor moeilijk om over de veiligheid een goede inschatting te maken. De zorg is voornamelijk eergerelateerd. Daarbij neemt de GI in ogenschouw dat de vrouw eerder heeft aangegeven bang te zijn dat de man de minderjarigen meeneemt naar het buitenland. De GI beaamt dat er op dit moment geen plan van aanpak is over het contactherstel. Stapje voor stapje wordt er bekeken wat er mogelijk is. De GI blijft erbij dat het schrijven van een kaartje in het Nederlands een eerste stap is die gezet moet worden. De GI kan zich voorstellen dat er wordt nagedacht over de contacten tussen de man en de minderjarigen. Deze contactmomenten moeten dan begeleid worden en de voertaal zou daarbij Nederlands zijn. Dit is op die manier overlegd met Veilig Thuis en met het LET en vervolgens aan de man teruggekoppeld. Voor de minderjarigen zou het fijn zijn als de man de samenwerking met de GI aangaat en als hij loskomt van zijn eigen gedachten over de voertaal in het Arabisch. De GI heeft haar best gedaan om de man te blijven motiveren maar nu is hij zelf aan zet. Nadat de man een kaartje heeft gestuurd in de Nederlandse taal, zal worden bekeken wat de eerstvolgende stap is.
4.4
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt.
De Raad acht het noodzakelijk dat de minderjarigen op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid krijgen over het contact met de man. Dat de GI vasthoudt aan het schrijven van kaartjes in het Nederlands komt de Raad niet vreemd voor maar de man is hier ambivalent in. De Raad is blij om te horen dat de man nu alsnog een kaartje heeft gestuurd en vanuit daar moet er gekeken worden naar een verder herstel van het contact met de minderjarigen. De GI moet hier regie op voeren. Zij kunnen vanuit de ondertoezichtstelling het beste inschatten wat in het belang van de minderjarigen is en wat er ook haalbaar is. De Raad vindt het daarbij belangrijk dat de veiligheid van de minderjarigen in acht wordt genomen. Nu daar nog geen zicht op is, kan de Raad geen stelling innemen over hoe het contact tussen de man en de minderjarigen er uit moet zien. Er moet evenwel duidelijkheid komen over het contact en er dient door de GI een plan van aanpak te worden opgesteld waarin zij een stelling innemen over de veiligheid.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw over het gezag, adviseert de Raad de rechtbank om geen eindbeslissing te nemen. Hiervoor is het, gelet op het standpunt van de vrouw, nu te vroeg.

5.De (nadere) beoordeling

5.1
Op dit moment acht de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht om op de voorliggende (resterende) verzoeken te beslissen. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
5.2
Uit de overgelegde stukken en uit de mondelinge behandeling is gebleken dat op dit moment nog onduidelijk is wat de veiligheidsrisico’s zijn ten aanzien van het contact tussen de minderjarigen en de man. De GI benoemt hierover dat er zorgen zijn over de veiligheid maar onderbouwt dit niet inhoudelijk, behoudens een verwijzing naar de vrees van de vrouw dat de man de minderjarigen mee zou kunnen nemen naar het buitenland. Aan deze vrees zou echter tegemoet kunnen worden gekomen wanneer de contacten tussen de man en de minderjarigen worden begeleid. Voor de rechtbank is verder onbekend waar de veiligheidsrisico’s concreet op zien en hoe deze risico’s door de GI en haar ketenpartners worden ingeschaald. Na een periode van circa anderhalf jaar is hier (nog steeds) geen zicht op. De rechtbank ziet en hoort ook dat de GI hierover geen duidelijke stelling inneemt. Tegelijkertijd blijven de minderjarigen en de man mede door de gestelde veiligheidsrisico’s verstoken van het hebben van contact met elkaar. Samen met de Raad, de GI en de vrouw acht de rechtbank de veiligheid van de minderjarigen van het grootste belang maar een concreet stappenplan om tot een goede beoordeling van de veiligheidsrisico’s te komen ontbreekt op dit moment. Mede als gevolg hiervan laat het contactherstel op zich wachten en is er nog veel onduidelijk over de vervolgstappen op dat vlak. De rechtbank acht deze situatie zeer onwenselijk. Immers geven partijen herhaaldelijk aan duidelijkheid te wensen over de te nemen vervolgstappen en is de huidige onduidelijkheid niet in het belang van de minderjarigen. De rechtbank hoort en ziet daarbij dat de minderjarigen behoefte hebben aan contact met de man, wat de vrouw zelf ook onderschrijft, en dat de vrouw daar ook voor open staat en zij daaraan wil meewerken.
5.3
Op grond van de overlegde stukken en de verklaringen van de GI en partijen concludeert de rechtbank verder dat het traject om tot een contactherstel te komen, is blijven steken op een discussie tussen de man en de GI over het sturen van kaartjes door de man. De man en de GI verschillen van mening over in welke taal de kaartjes geschreven zouden moeten worden, in het Arabisch of in het Nederlands. Wat daar ook van zij, de rechtbank heeft de indruk dat hierdoor het belang van de minderjarigen om het contact met de man te herstellen op de achtergrond is geraakt. Het uitblijven van contact met de man duurt voor de minderjarigen te lang en de rechtbank stelt vast dat het al dan niet sturen van een kaartje voor een te lange periode een belemmerende factor is geweest in het herstellen van dit contact. Naar het oordeel van de rechtbank had de GI enerzijds, en de man anderzijds, hier anders op kunnen én moeten acteren in het belang van de minderjarigen. Dit alles heeft ertoe geleid dat de situatie in de afgelopen periode ongewijzigd is gebleven. Naar het oordeel van de rechtbank moet hierin spoedig verandering komen.
5.4
Beide partijen geven als gezegd aan behoefte te hebben aan een concreet plan van aanpak en ook bij de minderjarigen wordt de behoefte aan duidelijkheid ervaren. Zij willen (simpelweg) weten waar zij aan toe zijn. De rechtbank acht dit invoelbaar. De rechtbank sluit dan ook aan bij het advies van de Raad, te weten dat op een kortst mogelijke termijn duidelijk moet zijn hoe, wanneer en onder welke voorwaarde(n) de minderjarigen contact kunnen hebben met de man. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het aan de GI is om een concreet plan van aanpak op te stellen om tot (een vorm van) contactherstel te komen zodat voor eenieder helder is hoe het traject van contactherstel eruit komt te zien en binnen welke tijdspanne dit gerealiseerd kan worden. Daarbij acht de rechtbank het net als de Raad noodzakelijk dat de GI een duidelijk standpunt inneemt over de gestelde veiligheidsrisico’s en wat die (eventueel) voor (de vorm van) contactherstel betekenen. Pas wanneer er voldoende zicht is op deze elementen, kan de rechtbank een beslissing nemen op de voorliggende verzoeken.
Aanhouding en verdere voortgang van de procedure
5.5
Gelet op al het voorgaande dient de rechtbank eerst nader door de GI te worden geïnformeerd voordat op de voorliggende verzoeken kan worden beslist. De rechtbank verwacht
van de GIuiterlijk op 10 april 2025in een schriftelijk verslag (onder gelijktijdige verzending daarvan aan de raadslieden van partijen én de Raad) waarin de onderstaande vragen worden beantwoord:
1. wat zijn concreet - en met stukken onderbouwd - de huidige veiligheidsrisico’s voor de minderjarigen als het gaat om het contactherstel met de man?
2. welke gevolgen heeft het veiligheidsrisico / hebben de veiligheidsrisico’s op het contactherstel tussen de man en de minderjarigen?
3. wat is het plan van aanpak ten aanzien van dit contactherstel? Aan welke voorwaarde(n) dient de man te voldoen? Hoe, wanneer en in welke vorm kan er contactherstel plaatsvinden en binnen welke tijdspanne?
Volledigheidshalve, en conform eerder verzoek, ontvangt de rechtbank van de GI
daarnaast
ook de laatste beschikking in het kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot
uithuisplaatsing.
5.6
De rechtbank verwacht van
de Raad(onder gelijktijdige verzending daarvan aan de raadslieden van partijen én de GI) dat zij haar uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de informatie van de GI, dus
uiterlijk op 24 april 2025,zal informeren en adviseren over:
1. de visie van de Raad over de door de GI overgelegde stukken;
2. de op dit moment nog voorliggende verzoeken aangaande de wijziging van het gezamenlijk gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.7
Partijenzullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken, dus
uiterlijk op 8 mei 2025, onder gelijktijdige verzending daarvan aan de GI en de Raad:
1. een reactie te geven op het schriftelijk verslag van de GI en het advies van de Raad;
2. het door hen gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken, in het bijzonder of, en zo ja, welke verzoeken gehandhaafd worden.
5.8
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de zaak zal aanhouden tot 8 mei 2025 PRO FORMA.
5.9
Na ontvangst van de reactie van partijen op het schriftelijk verslag van de GI en op het advies van de Raad, zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank voornemens om op de verzoeken te beslissen zonder een nadere mondelinge behandeling te plannen. Mocht de rechtbank, gelet op de inhoud van alle nog over te leggen stukken tóch aanleiding zien om een nadere mondelinge behandeling te bepalen, dan zullen partijen daarover nader worden geïnformeerd en krijgen zij gelegenheid hun verhinderdata aan de rechtbank kenbaar te maken.
5.1
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
houdt de beslissing op de (resterende) verzoeken van partijen aan tot
8 mei 2025 PRO FORMA, in afwachting van het schriftelijke bericht van de GI, de Raad en partijen, een en ander met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverwegingen 5.5 tot en met 5.7;
6.2
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025 door mr. Jansen, voorzitter, mr. Bogaert en mr. De Vlieger, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.