ECLI:NL:RBZWB:2025:1366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431826 / FA RK 25-735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Wallerbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voogdij over minderjarige na overlijden van ouder met eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige voogdij van een minderjarige, na het overlijden van de moeder die het eenhoofdig ouderlijk gezag had. De moeder is op [datum] 2025 overleden, waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een spoedonderzoek verricht en verzocht om voorlopige voogdij over de minderjarige, die momenteel bij zijn familie verblijft. De kinderrechter heeft op 12 februari 2025 de voorlopige voogdij toegewezen aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twee weken, met de mogelijkheid tot verlenging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2025 zijn de vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de spoedbeslissing van 12 februari 2025 zouden moeten herroepen. De kinderrechter heeft de voorlopige voogdijmaatregel verlengd tot 12 mei 2025, om ervoor te zorgen dat de belangen van de minderjarige goed worden behartigd in deze moeilijke periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431826 / FA RK 25-735
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over voorlopige voogdij
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 februari 2025 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 21 februari 2025 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordiger namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [minderjarige] , mevrouw [de moeder] , is op [datum] 2025 overleden. De moeder was tot haar overlijden belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De biologische vader van [minderjarige] heeft [minderjarige] niet erkend en heeft geen gezag over hem. Ook hebben de vader en [minderjarige] geen contact met elkaar.
2.3.
[minderjarige] verblijft op dit moment binnen het netwerk van zijn familie (moederszijde).
2.4.
De gemeente Roosendaal heeft de rechtbank per brief van 3 februari 2025 in kennis gesteld van het overlijden van de moeder en dat er ten aanzien van [minderjarige] sprake is van een gezagsvacuüm. De rechtbank heeft deze brief op 6 februari 2025 ontvangen en doorgestuurd naar de Raad.
2.5.
Naar aanleiding van voormelde brief heeft de Raad een spoedonderzoek verricht en, naar aanleiding daarvan, aan de rechtbank verzocht om de voorlopige voogdij over [minderjarige] uit te spreken en de GI te belasten met de uitvoering daarvan. Bij beschikking van 12 februari 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank dit verzoek toegewezen en de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de duur van twee weken, met ingang van 12 februari 2025 tot 26 februari 2025. Deze maatregel is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing op het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 21 februari 2025. Deze beschikking is onverwijld uitgesproken, oftewel zonder partijen daaraan voorafgaand te horen.

3.Het voorliggende verzoek

3.1.
De kinderrechter dient, nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om te worden gehoord, te beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die ertoe moeten leiden dat voormelde spoedbeslissing van 12 februari 2025 met onmiddellijke ingang dient te worden herroepen.
3.2.
Daarnaast is nog aan de orde het resterende deel van het verzoek van de Raad om de voorlopige voogdij over [minderjarige] uit te spreken, in dit geval tot uiterlijk 12 mei 2025, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De onderbouwing van het verzoek door de Raad

4.1.
De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangegeven dat de moeder van [minderjarige] tot haar overlijden was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] . Door het overlijden van de moeder is er ten aanzien van [minderjarige] dan ook een gezagsvacuüm ontstaan.
4.2.
De Raad stelt dat [naam] , het jongere broertje van [minderjarige] , een gezaghebbende vader heeft, waardoor er ten aanzien van hem geen sprake is van een gezagsvacuüm. [minderjarige] en [naam] woonden, tot het overlijden van de moeder, bij hun moeder en haar partner mevrouw [de partner] . [minderjarige] verblijft momenteel bij zijn familie (moederszijde). [naam] verblijft momenteel bij zijn vader. De familie heeft, aldus de Raad, aangegeven dat [de partner] de zorg over de minderjarigen wil blijven dragen en dat de familie dit ondersteunt en haar daarbij zal helpen. De Raad heeft daarom een informele netwerkscreening aangevraagd gericht op (de opvoedistuatie van) [de partner] .
4.3.
Voor de Raad is het op dit moment nog onduidelijk hoe de onderlinge verhoudingen zijn tussen de familie (moederszijde) en de biologische vader van [minderjarige] . De biologische vader zou hebben aangegeven dat hij [minderjarige] niet mag zien, terwijl de familie aangeeft dat hij nooit betrokken is geweest in het leven van [minderjarige] en dat hij op een onwenselijke manier contact zoekt, onder meer met dreigende WhatsApp-berichten. De Raad heeft de biologische vader daarom niet bij het spoedonderzoek betrokken. De Raad stelt daarnaast dat de broer van de moeder heeft aangegeven dat de moeder in het verleden de wens heeft geuit dat hij met de voogdij over [minderjarige] wordt belast indien haar wat zou overkomen.
4.4.
Om onmiddellijk in het gezag over [minderjarige] te voorzien, heeft de Raad verzocht om de GI met spoed te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Het overlijden van zijn moeder heeft vanzelfsprekend veel impact op hem. Van belang is dat er in de komende periode belangrijke (gezags)beslissingen over [minderjarige] kunnen worden genomen en dat zijn belangen zo goed als mogelijk worden behartigd, onder meer door het inzetten van de nodige passende ondersteuning. In de komende periode zal de Raad een onderzoek verrichten naar de definitieve invulling van het gezag over [minderjarige] . De standpunten van alle betrokkenen, onder wie [de partner] , de biologische vader en de broer van de moeder, zullen hierbij worden betrokken. De Raad vindt het ten slotte van belang dat de GI aandacht heeft voor het vormgeven van de contacten tussen [minderjarige] en zijn broertje [naam] . [minderjarige] vraagt zelf ook naar zijn broertje.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
De vertegenwoordiger namens de GI heeft, samengevat, aangegeven dat hij inmiddels bij [de partner] en [minderjarige] op huisbezoek is geweest. In de komende periode zal de GI nog met andere familieleden spreken en de verhoudingen (verder) in kaart brengen. De GI zal daarbij de (on)mogelijkheden voor de verdere invulling van het gezag over [minderjarige] onderzoeken. Op termijn wil de GI ook de (on)mogelijkheden onderzoeken voor eventueel contact(herstel) tussen [minderjarige] en zijn biologische vader.

6.De nadere beoordeling

6.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:241, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), onder meer op verzoek van de Raad, een gecertificeerde instelling belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen.
6.2.
Bij voormelde beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 12 februari 2025 is met spoed de voorlopige voogdij over [minderjarige] uitgesproken voor de duur van twee weken, tot 26 februari 2025. Het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden. Deze beslissing is gegeven zonder dat partijen daaraan voorafgaand in de gelegenheid zijn gesteld om te worden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken. Naar aanleiding daarvan is, naar het oordeel van de kinderrechter, niet gebleken dat er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden waardoor de spoedbeslissing van 12 februari 2025 met ingang van heden zou moeten worden herroepen. De kinderrechter laat deze spoedbeslissing dus in stand.
6.3.
De kinderrechter is voorts van oordeel dat wordt voldaan aan voormelde wettelijke vereisten om een voorlopige voogdijmaatregel over [minderjarige] uit te spreken. Zij overweegt daartoe als volgt.
6.4.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de moeder van [minderjarige] op [datum] 2025 is overleden. Doordat de moeder tot haar overlijden met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] was belast, wordt er sindsdien niet in het gezag over [minderjarige] voorzien en is er dus sprake van een gezagsvacuüm. In de komende periode zal de Raad een onderzoek verrichten naar de wijze waarop het beste in het gezag over [minderjarige] kan worden voorzien. Van belang is dat er in de tussentijd, zeker in deze voor [minderjarige] moeilijke periode, belangrijke gezagszaken over hem kunnen worden geregeld en dat er gezagsbeslissingen kunnen worden genomen, zoals het inzetten van passende hulp en ondersteuning. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening over [minderjarige] te voorzien teneinde de belangen van [minderjarige] te kunnen behartigen. De kinderrechter zal het resterende verzoek van de Raad daarom toewijzen en de GI belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] tot 12 mei 2025.
6.5.
Uit lid 4 van voormeld artikel volgt dat de maatregel na verloop van drie maanden na de dag van de beschikking vervalt, in dit geval gerekend vanaf de datum van de spoedbeschikking d.d. 12 februari 2025, tenzij voor het einde van deze termijn om een voorziening in het gezag over de minderjarige is verzocht. In dat geval loopt de maatregel door totdat de rechtbank op voormeld verzoek heeft beslist.
6.6.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
belast de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met de voorlopige voogdij over [minderjarige] met ingang van 26 februari 2025 tot 12 mei 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op 11 maart 2025 op schrift gesteld.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.