In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige voogdij van een minderjarige, na het overlijden van de moeder die het eenhoofdig ouderlijk gezag had. De moeder is op [datum] 2025 overleden, waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een spoedonderzoek verricht en verzocht om voorlopige voogdij over de minderjarige, die momenteel bij zijn familie verblijft. De kinderrechter heeft op 12 februari 2025 de voorlopige voogdij toegewezen aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twee weken, met de mogelijkheid tot verlenging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2025 zijn de vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de spoedbeslissing van 12 februari 2025 zouden moeten herroepen. De kinderrechter heeft de voorlopige voogdijmaatregel verlengd tot 12 mei 2025, om ervoor te zorgen dat de belangen van de minderjarige goed worden behartigd in deze moeilijke periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.