ECLI:NL:RBZWB:2025:1395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
11187093 CV EXPL 24-2169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een kat tussen voormalige partners met bewijsvermoeden uit artikel 3:119 BW

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de eigendom van een kat centraal. De eiser, [eiser], claimt dat hij de eigenaar is van de kat, terwijl de gedaagde, [gedaagde], betoogt dat de kat haar toebehoort. De procedure begon met een tussenvonnis op 31 juli 2024, waarin een mondelinge behandeling werd bevolen. Tijdens deze behandeling was de eiser afwezig wegens ziekte, wat niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling het bewijsvermoeden uit artikel 3:119 BW in acht genomen, dat stelt dat de bezitter van een goed wordt vermoed de rechthebbende te zijn. Dit vermoeden werkt in het voordeel van de gedaagde, die stelt dat de kat haar eigendom is, ondersteund door getuigenverklaringen en andere bewijsstukken. De kantonrechter concludeert dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om het vermoeden te weerleggen. Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van de eiser af en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11187093 \ CV EXPL 24-2169
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 juli 2024 en de daarin genoemde stukken,
- het e-mailbericht van mr. H.S. Eisenberger van 10 december 2024,
- de mondelinge behandeling van 11 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de door mr. H.S. Eisenberger overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Het geschil heeft betrekking op een kat van het ras Ragdoll, genaamd “ [de kat] ” (hierna te noemen: de kat). [eiser] stelt dat hij de eigenaar is van de kat. Hij vordert, kort gezegd, (onder meer) de teruggave van de kat die zich momenteel bij [gedaagde] bevindt, een en ander onder verbeurte van dwangsommen voor het geval [gedaagde] niet aan een veroordeling tot teruggave mocht voldoen. [gedaagde] daarentegen meent dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen omdat de kat aan haar toebehoort.

3.De beoordeling

3.1
Bij tussenvonnis van 31 juli 2024 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bevolen om inlichtingen over de zaak in te winnen, partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen, te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden en/of met partijen te overleggen hoe het vervolg van de procedure zal verlopen. Partijen zijn er daarbij op gewezen dat zich tijdens de mondelinge behandeling kunnen laten bijstaan door een adviseur en/of gemachtigde en ook dat de kantonrechter uit een niet-verschijnen van een partij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gevolgtrekkingen, ook in het nadeel van de niet verschenen partij, kan maken die hij geraden zal achten.
3.2
Daags voor de geplande mondelinge behandeling heeft mr. Eisenberger namens [eiser] aan de rechtbank bericht dat [eiser] in verband met ziekte niet in staat was om ter zitting te verschijnen en dat hij, als raadsman van [eiser] , wel aanwezig zou zijn.
De onmogelijkheid om ter zitting te verschijnen is niet nader, bijvoorbeeld met een verklaring van een medicus, onderbouwd, terwijl evenmin om aanhouding van de zaak is gevraagd. Gelet op hetgeen onder 2.2 is overwogen omtrent het doel van de zitting, had dat naar het oordeel van de kantonrechter (meer) voor de hand gelegen. Immers, de persoonlijke verschijning van partijen staat op een dergelijke zitting centraal. De kantonrechter zal, zoals hierna zal worden toegelicht, aan het niet-verschijnen ter zitting van [eiser] dan ook de gevolgtrekkingen verbinden die hem geraden voorkomen.
3.3
De kantonrechter stelt voorop dat de kat conform artikel 3:2a lid 1 BW geen zaak is, maar dat op grond van het tweede lid van genoemd artikel, de wettelijke bepalingen met betrekking tot zaken (boek 3 en 5 BW) in beginsel wel op de kat van toepassing zijn.
Artikel 3:109 BW bepaalt dat wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden en dus bezitter te zijn (artikel 3:107 BW). Artikel 3:119 BW bepaalt dat de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn. Deze rechtsvermoedens werken in het onderhavige geval in het voordeel van [gedaagde] . Zij wordt, op basis van voormelde wetsartikelen, vermoed de eigenaar te zijn (HR 17 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1398 (Gielkens/Gielkens)). Dit vermoeden is weerlegbaar (MvT, Parl. Gesch. 3, p. 444). De wederpartij dient zijn eigendom aan te tonen, met dien verstande dat op grond van hetgeen over een weer is gesteld en de verdere omstandigheden van het geval de kantonrechter tot het oordeel kan komen dat het vermoeden zodanig is weerlegd dat de bezitter zijn gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen.
3.4
Voor een goede beoordeling van de vraag wie in de onderhavige zaak eigenaar is van de kat acht de kantonrechter mede van belang wat precies de aard van de relatie tussen partijen is geweest.
[gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat sprake was van een affectieve relatie, die bij tijd en wijlen niet soepel verliep, dat partijen vaak ruzie maakten, dat zij relatietherapie hebben gevolgd en dat [eiser] , in de wetenschap dat zij erg van katten hield, de kat voor haar heeft gekocht als ‘verzoeningsgebaar’ na een heftige ruzie. [gedaagde] heeft haar betoog onderbouwd met verklaringen van getuigen, WhatsApp-berichten en facturen die verband houden met de door partijen gevolgde relatietherapie. [gedaagde] heeft haar standpunt voorts onderbouwd met het tonen van een filmpje waarop te zien en te horen is dat [eiser] haar op de parkeerplaats bij haar werk verraste en blij maakte met de kat.
[eiser] daarentegen stelt dat partijen (slechts) een vriendschappelijke relatie met elkaar hadden, dat de kat altijd zijn eigendom is gebleven en enkel mede door [gedaagde] werd verzorgd en dat hij, nu die relatie voorbij is, de kat terug wenst.
3.5
De stelling van [eiser] dat partijen slechts vrienden/kennissen van elkaar waren roept in het licht van de door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken vragen op.
De kantonrechter had bij gelegenheid van de mondelinge behandeling omtrent het vorenstaande de nodige vragen aan [eiser] willen stellen. Dat geldt ook voor de stelling van [eiser] in de dagvaarding dat hij de kat van een goede vriend ( [de vriend] ) overgedragen heeft gekregen. In de verklaring van [de vriend] (productie 1 bij de dagvaarding) valt echter enkel te lezen dat [de vriend] verklaart dat hij getuige is geweest van de adoptie door [eiser] van een Ragdoll kat, genaamd [de kat] , via een formele overeenkomst tussen beide partijen. Daarbij blijft onduidelijk wie de partijen waren die [de vriend] bedoelt. Indien het ervoor zou moeten worden gehouden dat [de vriend] zelf als partij bij de eigendomsoverdracht van de kat betrokken is geweest, valt dit – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – moeilijk te rijmen met de inhoud van productie 9 bij de conclusie van antwoord van [gedaagde] . In dat what’s app bericht antwoordt [eiser] op de vraag van een zus van [gedaagde] “
where did you find this sweetie?”: “
Online”.
3.6
Door de afwezigheid van [eiser] ter zitting is voorts onbetwist gebleven de stelling van [gedaagde] dat partijen hebben samengewoond, dat toen [gedaagde] op 5 maart 2023 de woning van [eiser] heeft verlaten iedere partij zijn eigen goederen heeft behouden en dat [gedaagde] de kat toen, zonder protest van de zijde van [eiser] , mee heeft genomen. Deze stelling wordt ondersteund door de door [gedaagde] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van haar moeder, mw. [naam] . Deze getuige verklaart dat zij op 5 maart 2023 [gedaagde] bij [eiser] heeft opgehaald en dat [eiser] toen heeft aangegeven dat [gedaagde] de kat, evenals alles wat ze verder mee wilde nemen, mee kon nemen. Het had voor de hand gelegen dat [eiser] , indien hij ook toen meende dat de kat niet aan [gedaagde] toebehoorde, duidelijk had gemaakt dat hij de eigenaar was en bleef van de kat.
3.7
De kantonrechter verbindt, nu relevante informatie ter beoordeling van de vraag wie als de eigenaar van de kat heeft te gelden, aan de afwezigheid van [eiser] ter zitting het gevolg dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. In het licht van de gemotiveerde stellingen van [gedaagde] is door [eiser] te weinig is gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde] , in weerwil van de in 3.3. genoemde bewijsvermoedens, niet als de rechthebbende heeft te gelden en dat hij, zoals hij meent, de eigenaar van de kat is.
3.8
Nu het onderhavige geschil voortvloeit uit de (beëindigde) affectieve relatie tussen partijen, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna te melden.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2
compenseert de proceskosten en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.