ECLI:NL:RBZWB:2025:1431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
02-262545-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling

Op 12 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02-262545-21, waarin de officier van justitie een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van betrokkene had ingediend. De rechtbank heeft de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in deze vordering. De zaak betreft een betrokkene die in 2022 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en tbs met voorwaarden. Door het niet nakomen van deze voorwaarden is de tbs omgezet naar tbs met verpleging van overheidswege. Echter, op 23 januari 2025 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beslissing van de rechtbank van 29 maart 2024 vernietigd, waardoor de vordering van de officier van justitie niet meer aan de orde was. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de vordering tot verlenging van de tbs niet meer bestonden, aangezien de tbs met verpleging van overheidswege inmiddels onherroepelijk was geworden. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie niet kon worden behandeld en verklaarde deze niet ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-262545-21
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2025
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Lelystad,
(hierna te noemen: betrokkene).

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, van
1 september 2022, waarin de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden is opgelegd met dadelijke uitvoerbaarheid;
- de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, van 29 december 2023, inhoudende afwijzing van de vordering van de officier van justitie dat betrokkene alsnog van overheidswege zal worden verpleegd;
- de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, van 29 maart 2024, inhoudende het bevel dat betrokkene alsnog van overheidswege zal worden verpleegd;
- de vordering van de officier van justitie, d.d. 14 augustus 2024, die strekt tot verlenging van de tbs (met bevel tot verpleging) voor de duur van twee jaar;
- het arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, van 23 december 2024, waarbij het vonnis van de rechtbank van 1 september 2022 is vernietigd en tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd;
- de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, d.d. 23 januari 2025, waarbij de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2024 is vernietigd. De officier van justitie wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering om betrokkene alsnog van overheidswege te verplegen.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De vordering tot verlenging van de officier van justitie is door de rechtbank behandeld op de
zitting van 26 februari 2025. Op de zitting is de officier van justitie mr. P.W.P Emmen gehoord. Daarnaast is betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.F. Ronday.
Ook was als deskundige aanwezig psychiater [naam].

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft betoogd dat de procedure om betrokkene na omzetting door de rechtbank alsnog van overheidswege te verplegen niet meer aan de orde is, door de op
23 januari 2025 gewezen beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De procedure omtrent de dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden is eveneens van de baan, door het op 23 december 2024 gewezen arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het laatstgenoemde arrest is zeer recent onherroepelijk geworden. De gronden voor de verlengingsvordering zijn daarmee komen te vervallen. De officier van justitie heeft gevorderd om niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.

4.Het standpunt van de verdediging

Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij niet langer in het Penitentiair Inrichtingenstelsel wil verblijven, nu dit voor hem geen vooruitgang in behandeling betekent. Het cassatieberoep tegen de veroordeling door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 december 2024 is om praktische redenen ingetrokken zodat, door het onherroepelijk worden van dat arrest, een plaatsing buiten de Penitentiaire Inrichting mogelijk is geworden.
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Het onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in de strafzaak van betrokkene, waarbij tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd, heeft een nieuwe werkelijkheid doen ontstaan. De vordering van de officier van justitie heeft betrekking op de oude situatie van voor deze veroordeling, waardoor de gronden voor verlenging van de tbs thans zijn komen te vervallen.

5.Het oordeel van de rechtbank

De gerechtelijke proceduresBetrokkene is op 1 september 2022 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld, wegens het met iemand van beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Er is aan betrokkene een gevangenisstraf opgelegd van twaalf maanden en de maatregel tbs met voorwaarden. Er is bevolen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Betrokkene heeft hoger beroep tegen dit vonnis aangetekend.
Vanwege het niet nakomen van de opgelegde voorwaarden, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij beslissing van 29 maart 2024, de tbs met voorwaarden omgezet en bevolen dat betrokkene alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. Dit heeft plaatsgevonden op een moment dat het veroordelend vonnis van 1 september 2022 nog niet onherroepelijk was.
De Hoge Raad heeft (in een andere zaak) op 26 november 2024 arrest gewezen op een beroep in cassatie in het belang der wet
(Hoge Raad 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729).De Hoge Raad heeft in die zaak overwogen dat het naar geldend recht niet mogelijk is om een niet onherroepelijk opgelegde, dadelijk uitvoerbare, tbs met voorwaarden om te zetten in tbs met verpleging van overheidswege. Voor zover een gerechtelijk oordeel erop neerkomt dat de rechter de beslissing heeft genomen dat verdachte alsnog van overheidswege wordt verpleegd, terwijl de dadelijk uitvoerbaar verklaarde tbs met voorwaarden nog niet onherroepelijk is, is dat een onjuist oordeel, aldus de Hoge Raad.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 23 januari 2025, in lijn met dit arrest van de Hoge Raad, de beslissing van deze rechtbank van 29 maart 2024 vernietigd. De omzetting had destijds niet mogen plaatsvinden. De officier van justitie is dan ook niet-ontvankelijk verklaard in de vordering om betrokkene alsnog van overheidswege te verplegen. Tegen deze beslissing is, overigens, geen rechtsmiddel mogelijk.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 23 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep in de strafzaak van betrokkene. Het hof heeft het vonnis van deze rechtbank van 1 september 2022 vernietigd. Het hof heeft op basis van dezelfde kwalificatie van de bewezenverklaring een gevangenisstraf op van twaalf maanden en de maatregel tbs met verpleging van overheidswege opgelegd. Namens betrokkene is aanvankelijk cassatieberoep ingesteld, maar dit rechtsmiddel is later ingetrokken. Het arrest van het gerechtshof heeft daarmee vanaf 13 februari 2025 een onherroepelijke status. Nu dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan, moet de tbs met verpleging van overheidswege ten uitvoer worden gelegd.
De vorderingDe vraag die voor de rechtbank nu centraal staat is hoe de vordering van de officier van justitie, van 14 augustus 2024, zich verhoudt tot de juridische stand van zaken tot dusver. Deze vordering ziet op een verlenging van de tbs met verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaar. De vordering is gestoeld op het vonnis van 1 september 2022 en op de beslissing van 29 maart 2024 van deze rechtbank. Deze uitspraken worden ook in de vordering aangehaald.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op een door het hoger beroep in de strafzaak van betrokkene vernietigd vonnis en een eveneens vernietigde omzettingsbeslissing. De tbs met voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar, is bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de strafzaak vernietigd en het hof heeft in plaats daarvan een tbs met verpleging van overheidswege opgelegd. De omzettingsbeslissing is exact een maand later vernietigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit betekent concreet dat de gronden waar de vordering tot verlenging van de tbs op gebaseerd is geweest niet meer bestaan.
De huidige situatie vereist ook niet dat van de rechtbank anderszins een beslissing (op de vordering) tot verlenging wordt verwacht. Immers, de termijn van artikel 38d eerste lid van het Wetboek van Strafrecht start vanaf de datum waarop het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onherroepelijk is geworden. Dit betreft het moment waarop het cassatieberoep is ingetrokken namens verdachte. Op basis daarvan zal er een nieuwe vordering tot verlenging kunnen komen binnen twee jaar na aanvang daarvan. De tbs met verpleging van overheidswege die nu van kracht is, kent ongemaximeerde termijnen en is dus nog maar heel recent aangevangen.
De conclusie van de rechtbank
Op basis van alle hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet op de vordering van 14 augustus 2024 tot verlenging van de tbs beslist kan worden. De officier van justitie is niet ontvankelijk in de vordering.

6.De beslissing.

De rechtbank
verklaartde officier van justitie
niet ontvankelijkin de vordering.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. V.M. Schotanus en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.A.C. Admiraal en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2025.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.