ECLI:NL:RBZWB:2025:1433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
C/02/421940/HA ZA 24-221 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Vermariën
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met winstafspraak en de beoordeling van bedrog

In deze civiele zaak vordert eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 39.000,00 van gedaagde, [gedaagde], als terugbetaling van een geldlening. Eiser stelt dat hij een bedrag van € 26.500,00 heeft uitgeleend aan gedaagde, met een winstopslag van € 12.500,00. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst van geldlening door bedrog tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, inclusief de ondertekening van de overeenkomst van geldlening en de communicatie tussen partijen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde nog een bedrag van € 7.500,00 verschuldigd is aan eiser, en dat de overeenkomst van geldlening niet vernietigbaar is. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe, met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/421940 / HA ZA 24-221
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D. van Empel,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.C.G. van Loon.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] stelt een bedrag van € 26.500,00 te hebben uitgeleend aan [gedaagde] . Dit bedrag plus een winstopslag van € 12.500,00 zou door [gedaagde] aan hem worden terugbetaald. Partijen hebben achteraf een overeenkomst van geldlening ondertekend waaruit dit blijkt. [eiser] vordert daarom betaling van een bedrag van € 39.000,00.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. De overeenkomst is volgens hem door bedrog tot stand gekomen en daarom vernietigbaar. Hij heeft slechts een bedrag van € 5.500,00 van [eiser] ontvangen om te kunnen investeren in het bedrijf van iemand anders. Het was geen lening. Ook is niet afgesproken dat er een bedrag van € 12.500,00 aan winst betaald zou worden. [gedaagde] stelt [eiser] al € 3.500,00 aan winstvoorschot te hebben betaald.
1.2.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] nog een bedrag van € 7.500,00 verschuldigd is aan [eiser] . Er is sprake van een lening en [gedaagde] moet het bedrag van € 5.500,00 terugbetalen. De overeenkomst van geldlening is niet vernietigbaar, maar ook van weinig waarde vanwege de onjuistheden in de overeenkomst. Een duidelijke winstafspraak is er niet, maar wel heeft [gedaagde] erkend dat hij [eiser] in ieder geval
€ 3.500,00 aan winst(voorschot) verschuldigd is. Omdat [eiser] slechts erkent hiervan
€ 1.500,00 te hebben ontvangen, staat er nog een bedrag van € 2.000,00 open.
1.3.
Dit oordeel van de rechtbank wordt hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ uitgelegd. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en de vordering en het verweer daartegen geschetst. Onder het laatste kopje is de beslissing van de rechtbank te lezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 september 2024 en de daarin genoemde processtukken,
  • de zitting van 29 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Empel en mr. Van Loon, zoals die tijdens de zitting (in geval van mr. van Empel: niet letterlijk, maar samenvattend) zijn voorgelezen.
2.2.
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting bepaald dat er een vonnis zal komen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft op 1 augustus 2022 een bedrag van € 5.500,00 in contanten aan [gedaagde] overhandigd.
3.2.
In oktober 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 1.500,00 betaald.
3.3.
Op 21 november 2023 hebben [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst ondertekend. De overeenkomst is opgesteld door een vriend van [eiser] die rechten heeft gestudeerd. Bovenaan de overeenkomst staat ‘
overeenkomst van geldlening’. In de overeenkomst is voor zover van belang opgenomen:
1.
Hoofdsom
De schuldeiser heeft op (15-07-2022) een geldlening verstrekt ten bedrage van € (39.000). Zegge: (negenendertig duizend) euro.
(…)
3.
Looptijd en aflossing
De totale schuld, dat wil zeggen hoofdsom plus rente, moet zijn afgelost op (30-05-2023).
4.
Opeisbaarheid
Alle uit hoofde van de lening verschuldigde bedragen kunnen direct worden opgeëist, zonder voorafgaande opzegging en zonder ingebrekestelling als:
(…)
Aan het slot van de overeenkomst is opgenomen: “
Schuldbekentenis voor een bedrag van ( ) euro met rente en kosten.” Daarbij is tussen de haakjes het cijfer 39.000 in het Arabisch geschreven door [gedaagde] .
3.4.
[gedaagde] heeft [eiser] via WhatsApp verschillende audioberichten in het Arabisch gestuurd. Vertaald naar het Nederlands, heeft [gedaagde] onder andere het volgende gezegd:
Op 4 mei 2023:
“(…) Door omstandigheden is de betaling uitgesteld tot zondag. De meneer komt bij mij op zaterdagochtend het geld aan mij geven. Daarna kom ik bij jou langs. Het bedrag is hopelijk, hopelijk, hopelijk groot. Broer, jij moet weten dat wij op 22 mei ons geld, ons geld dat van ons is gaan ontvangen. Dat is ons geld waaraan wij heel hard hebben gewerkt. 22 mei zal ik niet zeggen dat ik niets heb ontvangen. Ik probeer geld van andere mensen te lenen om geld aan jullie te geven. Ik weet zeker hoe moeilijk de situatie waarin ik jou heb gezet. Dat is vervelend, maar het is wat het is. Ik werk samen met [naam 1] om geld van andere mensen te lenen. Ik heb aan jou gezegd dat ik zondag bij jou langskom maar als ik eerder geld kan krijgen, zou ik zeker bij jou langskomen. Vandaag of morgen maakt het niet uit. Ik wil alles voor jou duidelijk maken om ervoor te zorgen dat jij niet zegt dat ik mijn belooft niet waar kan maken. Ik wou jou bellen maar ik schaam me dood om jou te bellen omdat ik geen nieuws voor jou heb. Op 22 krijgen wij allemaal ons geld terug. Ik hoop dat ik een goed beeld aan jou heb gegeven en dat alles goed zal uitkomen. Ik heb jou in een moeilijke situatie gepositioneerd maar deze zijn de omstandigheden van ons werk. (…)”
Op 7 juni 2023:
“(…) Over onze zaak dat het een probleem heeft gehad, dat is helemaal waar. Maar de zaak van geld is afgerond. Het probleem dat het plaatsvond is dat de factuur die wij gaan ontvangen groot was geweest. Het is 70.000. Als wij deze factuur binnenkrijgen, zal ik de details aan jou laten zien om te weten hoe dingen zijn geregeld per datum en dag die ik al met jou heb bevestigd. Ik heb niet tegen jou gelogen. Als wij 5000 willen opnemen, moeten wij declareren waarom wij dit bedrag nodig hebben. Wij hebben aan hen gezegd dat wij een koffiebranderij willen hebben. Wij hebben alles ervoor geregeld. Broer, zij hebben aan mij gezegd: als ik de papieren vandaag inlever, krijg ik het geld op zaterdag. (…) Als ik 5,000 of 10,000 krijg, zal ik het bedrag meteen aan jou geven. (…)”
Op 6 juli 2023:
“Het geld is zeker in Turkije en het bedrag is € 12.500,00, maar laat me eerst even kijken wanneer hij ze bij je zal afleveren (…)”.
3.5.
Bij brief van 11 december 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gevraagd om binnen 14 dagen een bedrag van € 40.188,16 terug te betalen aan [eiser] . Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 39.000,00 dat volgens [eiser] aan [gedaagde] is uitgeleend, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 30 mei 2023. In de brief is aangegeven dat aanspraak wordt gemaakt op de buitengerechtelijke incassokosten.

4.De vordering en het verweer daartegen

Wat wil [eiser] en waarom?
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 39.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente. Ook vordert [eiser] veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. [eiser] vordert dat de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Dat betekent dat [eiser] de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat.
4.2.
[eiser] voert aan dat hij een bedrag van in totaal € 26.500,00 aan [gedaagde] heeft uitgeleend. [gedaagde] zou dit geld gebruiken om te investeren. [gedaagde] zou dit bedrag terugbetalen, en daarbij in de vorm van ‘winst’ een extra bedrag van € 12.500,00 betalen. [gedaagde] heeft een overeenkomst van geldlening ondertekend waarin ook staat dat hij [eiser] een bedrag van in totaal € 39.000,00 schuldig is. Aan deze overeenkomst komt dwingende bewijskracht toe. [eiser] wil dat [gedaagde] de gemaakte afspraken nakomt.
Wat vindt [gedaagde] ?
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten (plus wettelijke rente).
4.4.
Volgens [gedaagde] is de overeenkomst van geldlening vernietigbaar wegens bedrog. [eiser] heeft hem onder druk gezet om te tekenen. Ook heeft [eiser] opzettelijk onjuiste mededelingen gedaan over wat er in de overeenkomst stond. [gedaagde] kon de inhoud van de overeenkomst zelf niet begrijpen, omdat hij geen Nederlands kan lezen. Inhoudelijk klopt de overeenkomst ook niet. Er staan verkeerde bedragen en data in en er is nooit sprake geweest van een lening. Volgens [gedaagde] is hij [eiser] niets verschuldigd.
4.5.
De rechtbank gaat hierna in op de relevante standpunten die partijen ter onderbouwing van hun vorderingen en het verweer daartegen hebben aangevoerd.

5.De beoordeling

De geldlening
5.1.
De rechtbank moet beoordelen of [eiser] een bedrag van € 26.500,00 heeft uitgeleend aan [gedaagde] en of afgesproken is dat dit bedrag vermeerderd met een ‘winst’ van € 12.500,00 aan [eiser] terugbetaald zou worden. Omdat [eiser] veroordeling tot betaling van [gedaagde] vordert, moet hij op grond van de wet de feiten en omstandigheden aanvoeren die tot toewijzing van zijn vordering kunnen leiden. Als [gedaagde] die feiten en omstandigheden voldoende onderbouwd tegenspreekt, moet [eiser] ook bewijzen dat hij gelijk heeft.
5.2.
[eiser] baseert zich vooral op de overeenkomst van geldlening. Vanwege de belangrijke rol die deze overeenkomst in de procedure speelt, beoordeelt de rechtbank eerst het beroep op vernietiging van deze overeenkomst door [gedaagde] .
Is de overeenkomst van geldlening vernietigbaar?
De maatstaf
5.3.
[gedaagde] beroept zich op vernietiging van de overeenkomst wegens bedrog. Dit is volgens de wet een grond om een overeenkomst te vernietigen. [1] Van bedrog is sprake, indien in dit geval [eiser] [gedaagde] heeft bewogen om de overeenkomst te ondertekenen door opzettelijk onjuiste mededelingen te doen. Omdat [gedaagde] een beroep doet op bedrog, moet hij de feiten en omstandigheden aanvoeren (en zo nodig bewijzen) die dit onderbouwen.
De standpunten van partijen
5.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. [eiser] had geld geleend van zijn familie in Syrië om te investeren. Omdat het rendement op de investering uitbleef, werd zijn familie onrustig. [eiser] had [gedaagde] verteld dat het document bedoeld was om aan zijn familie te kunnen laten zien dat hij het geld niet in eigen zak had gestoken. In het document stond volgens [eiser] dat hij het uitgeleende bedrag had geïnvesteerd in een handelsonderneming van een bekende van [gedaagde] . Dat bleek achteraf niet te kloppen. [gedaagde] wist niet dat het een overeenkomst van geldlening betrof. Hij kan namelijk de Nederlandse taal niet lezen, en kon dus de inhoud van de overeenkomst niet zelf begrijpen. [gedaagde] voert ook nog aan onder druk te zijn gezet door [eiser] om te tekenen. [eiser] had al eerder gedreigd om [gedaagde] zwart te maken op Facebook. [gedaagde] vreesde voor reputatieschade als hij niet zou meewerken.
5.5.
Volgens [eiser] is er geen sprake van bedrog. Hij heeft de inhoud van de overeenkomst voor ondertekening daarvan in het Arabisch besproken met [gedaagde] . Hij wist dus heel goed wat er stond. Dat blijkt ook uit het feit dat [gedaagde] zelf het bedrag van
€ 39.000,00 in het Arabisch heeft ingevuld in de overeenkomst. [eiser] heeft geen onjuiste mededelingen gedaan of druk uitgeoefend.
Het oordeel van de rechtbank
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond om de overeenkomst van geldlening te vernietigen. Dat betekent dat de overeenkomst rechtsgeldig is. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
5.7.
Op de zitting heeft de rechtbank [gedaagde] gevraagd waarom hij de overeenkomst had ondertekend. Daarop antwoordde [gedaagde] dat hij [eiser] als een broer beschouwde en dat hij hem uit vriendschap wilde helpen. Toen de rechtbank daarop aangaf dat in de conclusie van antwoord is aangevoerd dat [gedaagde] door [eiser] onder druk werd gezet en werd misleid, gaf [gedaagde] aan inderdaad onder druk te zijn gezet. Toen de rechtbank vervolgens vroeg waarom [gedaagde] het bedrag van € 39.000,00 had ingevuld en daarvoor tekende, gaf [gedaagde] aan dat hij bedreigd was en dat het dreigement ook was uitgevoerd door [gedaagde] zwart te maken op Facebook. [gedaagde] neemt daarmee tegenstrijdige verklaringen in ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst. Eerst zou het gedaan zijn vanuit vriendschap, vervolgens vanwege het uitoefenen van druk en dreigementen. [gedaagde] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat [eiser] onjuiste mededelingen heeft gedaan, waardoor [gedaagde] werd bewogen om te tekenen. Er is geen grond voor vernietiging van de overeenkomst.
5.8.
Nu de overeenkomst van geldlening in stand blijft, komt de vraag aan de orde welke bewijskracht aan deze overeenkomst moet worden toegekend.
Welke bewijskracht heeft de overeenkomst van geldlening?
De maatstaf
5.9.
Als uitgangspunt geldt kort gezegd dat een partijverklaring in een onderhandse akte (zoals een overeenkomst) tegenover de wederpartij bij die akte dwingende bewijskracht heeft. Dwingend bewijs betekent dat vaststaat dat hetgeen in de overeenkomst is verklaard juist is, tenzij tegenbewijs tot een andere uitkomst leidt. Deze bewijskracht is in geval van een onderhandse schuldbekentenis alleen van toepassing indien de partij die moet betalen de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt (‘goedschrift’). Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, heeft een onderhandse akte geen dwingende maar vrije bewijskracht.
De standpunten van partijen
5.10.
Volgens [eiser] biedt de overeenkomst dwingend bewijs dat [gedaagde] hem een bedrag van € 39.000,00 schuldig is. Er is sprake van een handgeschreven goedschrift waarin het geldbedrag voluit is geschreven.
5.11.
[gedaagde] wijst erop dat de overeenkomst onjuiste bedragen en data bevat. Ook is alleen het bedrag handgeschreven, en niet dat [gedaagde] instaat voor betaling.
Het oordeel van de rechtbank
5.12.
In het midden kan blijven of aan de akte dwingende bewijskracht toekomt op grond van de wet, of dat daarvoor een (duidelijker) goedschrift vereist was. Ook als aan de akte dwingende bewijskracht zou toekomen, is de rechtbank namelijk van oordeel dat tegenbewijs tegen de juistheid van de akte op voorhand geleverd is en wel om de volgende redenen.
5.13.
Er staat in de overeenkomst dat [eiser] op 15 juli 2022 een geldlening van
€ 39.000,00 heeft verstrekt. Zowel de datum als het bedrag zijn onjuist, alleen al gelet op de eigen stellingen van [eiser] . Volgens [eiser] heeft hij [gedaagde] namelijk pas op 1 augustus 2022 een eerste bedrag van € 5.500,00 gegeven, en vervolgens in de periode van oktober 2022 tot en met april 2023 nog eens in totaal € 21.000,00. De beweerde geldlening ziet dan ook op een bedrag van € 26.500,00 en niet op een bedrag van € 39.000,00 (dat is het bedrag van de gestelde geldlening plus de gestelde winstvordering). Wat betreft de in de overeenkomst opgenomen data heeft [eiser] op de zitting een niet goed te volgen en een wisselende toelichting gegeven. Zo heeft [eiser] in dit kader ter zitting verklaard dat [gedaagde] hem telefonisch had toegezegd dat hij op 15 juli 202
3zou worden terugbetaald en dat de genoemde datum van 15 juli 202
2een typefout betrof. Hiermee is echter nog niet verklaard waarom er dan staat dat [eiser] op die dag het geld zou hebben
verstrekt. Als datum van terugbetaling is verder onder punt 3 van de overeenkomst weer een andere datum opgenomen van 30 mei 2023 (terwijl de overeenkomst in november 2023 is getekend).
Duidelijk is in ieder geval geworden dat ook de in de overeenkomst genoemde data niet kloppen.
[gedaagde] heeft vervolgens weliswaar handgeschreven een bedrag van € 39.000,00 in het Arabisch ingevuld, maar anders dan [eiser] heeft betoogd op de zitting is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de overeenkomst niet los kan worden gezien van de overige inhoud van de overeenkomst. Dus nog los van de vraag of enkel het bedrag met de hand invullen voldoende is om als goedschrift te gelden (daar blijkt immers nog geen ‘goedkeuring voor’ uit), heeft de schuldbekentenis aan het slot geen zelfstandige betekenis los van de rest van de overeenkomst. Van de juistheid hiervan kan niet worden uitgegaan nu dit onderdeel vormt van een overeenkomst van geldlening waarvan de kern – namelijk het bedrag en de overeengekomen data van lening en terugbetaling – aantoonbaar niet klopt.
5.14.
Dit betekent dat aan de overeenkomst van geldlening vrije bewijskracht toekomt. Alleen de overeenkomst van geldlening is niet genoeg om de juistheid van de vorderingen van [eiser] aan te tonen. Daar is meer voor nodig. De rechtbank gaat nu beoordelen of de overige onderbouwing die [eiser] heeft gegeven genoeg is om de vorderingen te kunnen toewijzen.
Heeft [eiser] geld geleend aan [gedaagde] ?
5.15.
[gedaagde] heeft erkend een bedrag van € 5.500,00 te hebben ontvangen van [eiser] . Dat staat dus vast. Dat [eiser] daarnaast nog een bedrag van € 21.000,00 aan [gedaagde] heeft gegeven, is door [gedaagde] betwist. [eiser] heeft zijn stelling op dit punt vervolgens onvoldoende nader onderbouwd. De rechtbank heeft op de zitting nog gevraagd naar de herkomst van het geld en waaruit blijkt dat deze grote bedragen aan [gedaagde] zijn overhandigd. Een deel van € 3.000,00 zou afkomstig zijn van de familie van [eiser] in Syrië, zo heeft hij verklaard. Hoe dit geld hem heeft bereikt is onduidelijk gebleven. [eiser] heeft wel toegelicht dat er mensen in Nederland zijn die geld naar familie in Syrië willen sturen en vice versa, waardoor onderling afspraken te maken zijn. Hij kon echter niet nader concretiseren met wie wanneer dan welke afspraken zijn gemaakt of hoe het geld hem zou hebben bereikt. Op de zitting is ook gezegd dat een bedrag van € 7.500,00 van familie in Syrië betaald zou zijn aan een kennis van [gedaagde] in Syrië. Deze stelling staat niet in de dagvaarding, waar nog aangegeven wordt dat [eiser] het totale bedrag zelf aan [gedaagde] heeft gegeven bij [eiser] thuis, bij een vereniging of op een openbaar treinstation. Om welke kennis het zou gaan, hoe dit geld [gedaagde] heeft bereikt en wat maakt dat [eiser] ten aanzien van dit geld een vordering zou hebben, is allemaal niet nader geconcretiseerd. Voor het overige bedrag is geen toelichting gegeven. De rechtbank heeft niets anders dan de (deels wisselende) blote stellingen van [eiser] dat hij aanvullend een bedrag van
€ 21.000,00 heeft geleend aan [gedaagde] , zonder enig spoor van het geld (zoals kwitanties, pintransacties, WhatsAppberichten of verklaringen) of nadere concretisering van zijn stellingen. Dit is onvoldoende.
5.16.
De rechtbank gaat dan ook uit van het erkende bedrag van € 5.500,00, en niet meer. Vervolgens is de vraag of is afgesproken dat dit bedrag ook door [gedaagde] aan [eiser] terugbetaald zou worden. Volgens [eiser] is dat het geval, volgens [gedaagde] niet, en zou het gaan om een investering in het bedrijf van ene [naam 2]. De rechtbank volgt [eiser] echter in zijn stelling dat er een verplichting tot terugbetaling bestaat voor [gedaagde] , althans dat hij erop mocht vertrouwen dat [gedaagde] deze verbintenis op zich had genomen. Het geld zou weliswaar worden gebruikt om te investeren, daar zijn partijen het wel over eens, maar uit de spraakberichten die [gedaagde] aan [eiser] heeft gestuurd (zie 3.4.) en het feit dat [gedaagde] ook een betaling aan [eiser] heeft gedaan (zie 3.2.) volgt naar het oordeel van de rechtbank dat afgesproken is dat het geld door [gedaagde] terugbetaald zou worden, althans dat [eiser] de afspraak op basis van de gedragingen en verklaringen van [gedaagde] zo mocht begrijpen.
Is er afgesproken dat er winst zou worden betaald aan [eiser] ?
5.17.
Dan de gestelde winst. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat [gedaagde] hem zou hebben gezegd dat er in een bepaalde maand een winst was behaald van € 6.000,00 en in een andere maand een winst van € 6.500,00. Dit geld zou zijn behaald met het door hem uitgeleende geld en zou daarom aan hem worden betaald. [eiser] baseert zich naast deze gestelde mondelinge toezeggingen van [gedaagde] op het bericht van [gedaagde] van 6 juli 2023 (zie 3.4.):
“Het geld is zeker in Turkije en het bedrag is € 12.500,00, maar laat me eerst even kijken wanneer hij ze bij je zal afleveren (…)”.[gedaagde] betwist dit alles.
5.18.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] verschillende spraakberichten aan [eiser] heeft gestuurd waarin telkens over andere bedragen wordt gesproken. [eiser] heeft op de zitting ook wisselende bedragen genoemd. Uit de verschillende berichten volgt naar het oordeel van de rechtbank weliswaar dat de bedoeling bestond om [eiser] méér dan het bedrag van de lening terug te betalen, maar een duidelijke afspraak dat er gegarandeerd een minimaal bedrag van € 12.500,00 aan winst (dan wel rente) betaald zou worden ziet de rechtbank niet terug. Nergens in de berichten wordt gesproken over winst, ook in de overeenkomst van geldlening niet. Daarbij weegt voor de rechtbank mee dat [eiser] op de zitting heeft toegelicht dat ten tijde van het uitlenen van het geld geen afspraken zijn gemaakt over het betalen van winst. Dit betekent dat de vordering tot betaling van het bedrag van € 12.500,00 aan winst niet toewijsbaar is.
5.19.
Tussen partijen staat echter wel vast dat [gedaagde] een bedrag van € 1.500,00 aan [eiser] heeft betaald in oktober 2022. [gedaagde] schrijft hierover zelf in zijn conclusie van antwoord dat dit bedrag een voorschot op de winst was die nog behaald moest worden, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat deze winst in ieder geval verschuldigd was en ook betaald is. [gedaagde] stelt daarnaast dat hij aanvullend ook nog een bedrag van € 2.000,00 als voorschot op de winst heeft betaald. Hierin ziet de rechtbank een erkenning dat [gedaagde] in ieder geval een winstbedrag van € 3.500,00 aan [eiser] verschuldigd was (€ 1.500,00 + € 2.000,00). [eiser] heeft ontkend ook dit bedrag van € 2.000,00 te hebben ontvangen. [gedaagde] heeft vervolgens geen nadere onderbouwing gegeven van deze gestelde betaling. Zo zegt hij wel dit geld van een derde te hebben geleend om aan [eiser] te kunnen betalen, maar deze stelling is op geen enkele wijze geconcretiseerd. Het had wel op zijn weg gelegen om zijn stelling dat hij ook dit bedrag aan [eiser] heeft betaald nader te onderbouwen, aangezien de gestelde betaling juridisch gezien geldt als een bevrijdend verweer. De rechtbank is van oordeel dat het verweer dat aanvullend een bedrag van € 2.000,00 is betaald vanwege het ontbreken van enige onderbouwing niet slaagt.
5.20.
Uit dit alles volgt dat de vordering die [eiser] nog heeft op [gedaagde] in totaal nog
€ 7.500,00 bedraagt (het geleende bedrag van € 5.500,00 plus de nog verschuldigde ‘winst’ van € 2.000,00)
Is de vordering van [eiser] opeisbaar?
5.21.
[gedaagde] heeft op de zitting aangevoerd dat de vordering van [eiser] niet opeisbaar is. [gedaagde] baseert zich op de overeenkomst van geldlening, waarin in artikel 4 is bepaald wanneer de vordering opeisbaar wordt. Volgens [gedaagde] kan het niet anders dan dat partijen bedoeld hebben om de beweerdelijke lening voort te zetten onder de voorwaarden zoals opgenomen in de overeenkomst.
5.22.
Volgens [eiser] is de vordering opeisbaar. Hij wijst op artikel 7:129e BW, waarin is bepaald dat de lener verplicht is het geleende bedrag terug te betalen binnen 6 weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Dit is slechts anders indien een ander tijdstip voor terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit. Daar is volgens [eiser] geen sprake van.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering opeisbaar is. [gedaagde] leidt uit de overeenkomst van geldlening een bedoeling van partijen af, terwijl hij tegelijkertijd het standpunt inneemt dat hij niet wist dat hij een overeenkomst van geldlening ondertekende. De rechtbank hecht zoals overwogen vanwege de aantoonbare onjuistheden in de overeenkomst weinig waarde aan de inhoud van de overeenkomst, en doet dat dus ook niet op het punt van de opeisbaarheid. Daarbij komt nog dat ook op grond van de overeenkomst zou moeten worden aangenomen dat de vordering in ieder geval vanaf 30 maart 2023 opeisbaar is. Dat deze afspraak op een latere datum (namelijk in november 2023) pas op papier is gezet, doet hier niet aan af.
5.24.
Het verweer van [gedaagde] faalt. [eiser] heeft volgens eigen stellingen van [gedaagde] voor oktober 2022 al om terugbetaling van de lening gevraagd, dus de vordering is conform de wettelijke bepaling opeisbaar.
Wettelijke rente
5.25.
[eiser] vordert de wettelijke rente over de vordering vanaf 30 mei 2023. Wettelijke rente is volgens de wet verschuldigd over de periode waarin de schuldenaar in verzuim is geweest met de betaling van een geldsom. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij [eiser] het bedrag van € 1.500,00 op 1 oktober 2022 heeft betaald omdat [eiser] steeds indringender vroeg om terugbetaling van de investering. [eiser] heeft dus ruimschoots vóór 30 mei 2023 al gevraagd om terugbetaling, waar [gedaagde] slechts gedeeltelijk aan heeft voldaan. De wettelijke rente over de restantvordering is dan ook toewijsbaar zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.26.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.165,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 907,50 bij € 7.500,00 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 907,50 toe.
Proceskosten
5.27.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.307,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 907,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.307,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vermariën en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 3:44 lid 1 en 3 BW.