ECLI:NL:RBZWB:2025:1461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
24/944
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen de WOZ-waarde en de informatiebeschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 520.000 per 1 januari 2022 en had een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd. Belanghebbende had geen bezwaar gemaakt tegen een eerder uitgevaardigde informatiebeschikking. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, maar ongegrond. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft gevraagd en dat de bewijslast bij belanghebbende ligt. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank handhaaft de WOZ-beschikking en de aanslag OZB, en wijst het verzoek om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/944
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] ,uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 december 2023.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 520.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft een informatiebeschikking met dagtekening 19 juli 2023 uitgevaardigd. Belanghebbende heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op 1 december 2023 het bezwaar van belanghebbende tegen de waardebeschikking en de aanslag OZB ongegrond verklaard.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen [naam 1] , namens de gemachtigde van de belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. A.G. Hendriks.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning (bouwjaar 1910) met een gebruikersoppervlakte van 191 m2. De woning is gelegen op een perceel van 330 m2. De woning heeft een hobbyruimte/atelier, een vrijstaande berging/schuur en een overkapping/luifel.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt allereerst of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is. De tweede (hoofd)vraag die voorligt, is of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard en vervolgens of waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van belanghebbende ontvankelijk en ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf: ontvankelijkheid
3.2.
Primair stelt de heffingsambtenaar dat het namens belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk is, omdat niet blijkt dat de indiener gerechtigd was om het beroep in te stellen namens belanghebbende. De heffingsambtenaar wijst erop dat belanghebbende aan [B.V. 1] een machtiging heeft verleend om namens belanghebbende bezwaar te maken en zo nodig (hoger) beroep in te kunnen stellen. Het beroep is echter ingesteld door [gemachtigde] namens [organisatie] , onderdeel van [B.V. 2] . [B.V. 1] heeft daartoe een ‘doormachtiging’ aan [B.V. 2] verstrekt, maar volgens de heffingsambtenaar biedt de door belanghebbende aan [B.V. 1] afgegeven machtiging daartoe onvoldoende grondslag.
3.3.
De rechtbank ziet in deze zaak onvoldoende reden om aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [organisatie] te twijfelen. Er is door belanghebbende op
30 januari 2023 een machtiging getekend waarin belanghebbende ‘de medewerkers van [B.V. 1]
en eventueel door haar ingeschakelde derden’ machtigt om belanghebbende tijdens de bezwaar- en/of (hoger)beroepsprocedure te vertegenwoordigen. [naam 2] , medewerker en rechtsgeldig vertegenwoordiger van [B.V. 1] heeft vervolgens “ [gemachtigde] dan wel ieder andere medewerker werkzaam bij [B.V. 2] ” gemachtigd om op basis van de eerder door belastingplichtige afgegeven machtiging aan [B.V. 1] , de (hoger)beroepsprocedure te voeren aangaande het door [B.V. 1] behandelde bezwaar voor het belastingjaar 2023. De ter zitting verschenen gemachtigde [naam 1] is medewerker van [organisatie] , een onderdeel van [B.V. 2] . De rechtbank ziet daarom geen reden om het beroep op de door de heffingsambtenaar aangedragen grond niet-ontvankelijk te verklaren.
Informatiebeschikking: omkering en verzwaring van de bewijslast?
3.4.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de beoordeling van het bezwaar tegen de WOZ-beschikking aan belanghebbende op 21 februari 2024 per e-mail om informatie gevraagd. Belanghebbende heeft deze informatie niet verstrekt waarna de heffingsambtenaar een informatiebeschikking met dagtekening 19 juli 2023 heeft uitgevaardigd. Belanghebbende heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen de informatiebeschikking waardoor deze op 30 augustus 2023 onherroepelijk is geworden.
3.5.
Het rechtsgevolg van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking is dat de bewijslastverdeling wijzigt: deze verschuift van de heffingsambtenaar naar belanghebbende en wordt verzwaard, hierna aangeduid als de bewijslast-sanctie. Dat houdt in dat een vermoeden van juistheid (in dit geval) de WOZ-beschikking als uitgangspunt dient. Belanghebbende heeft vervolgens de bewijstaak om te doen blijken dat en in hoeverre de WOZ-beschikking onjuist is.
3.6.
Het voorgaande is slechts anders als de consequentie van de bewijslast-sanctie niet in redelijke verhouding staat tot de gevraagde informatie. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de bewijslast-sanctie vanwege het feit dat een of meer vragen niet of onjuist beantwoord, niet geldt voor die geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag niet van belang kan zijn. [1]
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een situatie waarin de bewijslast-sanctie wel gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt als volgt. Het geschil in beroep spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met – naar belanghebbende stelt – het onder-gemiddelde voorzieningenniveau van de woning. In het licht van de proportionaliteit van de bewijslast-sanctie oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat tijdig en op passende wijze aan belanghebbende is gevraagd om informatie te verschaffen over de toestand van de woning. In het kader van de informatiebeschikking is aan belanghebbende – in de vorm van een inlichtingenformulier – een veelvoudige vragenlijst toegezonden. Ter zitting is de rechtbank duidelijk geworden dat deze vragenlijst (ook) betrekking heeft op de beroepsgronden van belanghebbende en dat deze vragen van belang waren voor de beantwoording van de vraag of de WOZ-waarde juist is vastgesteld. [2] De rechtbank constateert dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het verzoek om informatie, waardoor een situatie is ontstaan waarin de heffingsambtenaar zich geen duidelijk beeld kon vormen van de toestand van de woning. Daarom is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de bewijslast-sanctie proportioneel is.
3.8.
Het hiervoor overwogene betekent dat de bewijsverdeling in deze zaak wijzigt en dus dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de beschikte waarde te hoog is.
Inhoudelijk: WOZ-waarde
3.9.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 395.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 520.000.
Omvang van het geschil
3.10.
Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. [3] Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Deze bepaling strekt zich niet uit tot de overige aanslagen op het aanslagbiljet van 31 januari 2023. Omdat belanghebbende tegen deze aanslagen geen gronden heeft aangevoerd, blijven die buiten de beoordeling.
Toetsingskader van de rechtbank
3.11.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [4]
Verzwaarde bewijstaak belanghebbende
3.12.
Gelet op het voorgaande rust op belanghebbende de bewijstaak om te doen blijken dat de waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daarin niet is geslaagd. Het lag op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de waarde te hoog is vastgesteld en daar heeft hij onvoldoende voor aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet met voor de rechtbank toetsbare stukken heeft onderbouwd dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
3.13.
De slotsom van de inhoudelijke beoordeling is dat de WOZ-beschikking in stand moet worden gelaten. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 dus niet te hoog vastgesteld.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. van Dijk-Saris, griffier, op 13 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, r.o. 4.2.5.
2.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767.
3.Artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ.
4.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.