ECLI:NL:RBZWB:2025:1469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
11187329 CV EXPL 24-2327 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuurbedragen en buitengerechtelijke incassokosten in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of gedaagde nog factuurbedragen moet betalen aan eiseres. De zaak betreft een overeenkomst tussen eiser en gedaagde voor het bouwen van een website, waarbij eiser vordert dat gedaagde vijf facturen betaalt. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde nog € 22,20 (inclusief btw) verschuldigd is voor één van de facturen, terwijl de vorderingen voor de andere facturen worden afgewezen. Dit komt doordat gedaagde heeft aangetoond dat zij de facturen 1, 2 en 4 al heeft betaald, en eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat factuur 3 verschuldigd is. De kantonrechter wijst ook een klein bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toe, maar beslist dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen. De uitspraak is gedaan op 12 maart 2025 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11187329 \ CV EXPL 24-2327
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Straetus Eemland & West-Brabant,
tegen
[naam] , TEVENS BEKEND ALS [naam] H.O.D.N. [gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De procedure heeft de volgende processtukken:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek met producties;
1.2.
[eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de producties van [gedaagde] bij de conclusie van dupliek te reageren.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] nog factuurbedragen moet betalen aan [eiser] . De kantonrechter beslist in deze zaak dat [gedaagde] van één factuur nog € 22,20 (inclusief btw) moet betalen. Daarnaast moet [gedaagde] nog een klein restant buitengerechtelijke incassokosten en de rente vanaf de dag van betekening van dit vonnis betalen. Ook beslist de kantonrechter dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
2.2.
De kantonrechter legt hieronder zijn beslissing uit.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn samen een overeenkomst aangegaan waarbij [eiser] tegen betaling kort gezegd een website voor [gedaagde] zou bouwen. [eiser] zegt dat [gedaagde] vijf facturen voor deze werkzaamheden onbetaald heeft gelaten en vordert in deze zaak betaling daarvan. [gedaagde] geeft meerdere redenen waarom zij de in deze zaak gevorderde facturen niet (meer) hoeft te betalen. Hieronder wordt de vordering van [eiser] , met de redenen van [gedaagde] om deze niet te hoeven betalen, verder besproken.
De juiste eisende partij is deze procedure gestart
3.2.
[gedaagde] merkt op dat in de dagvaarding “ [eiser] ” als eisende partij is aangemerkt en dat in de dagvaarding wordt gesproken over “ [B.V.]” Zij voert hierbij aan dat “ [eiser] ” geen geregistreerde handelsnaam is van [B.V.], waarmee ze de overeenkomst lijkt te hebben gesloten. [gedaagde] voer hierbij aan dat het voor haar onduidelijk is met welke partij zij feitelijk te maken heeft. Voor zover [gedaagde] met deze opmerking bedoelt dat in deze procedure de verkeerde partij heeft gedagvaard, slaagt dit verweer niet.
3.3.
Het komt voor dat in plaats van de statutaire naam van een rechtspersoon, slechts de gebruikelijke gehanteerde handelsnaam in het exploot staat vermeld. Het criterium dat bepaalt of dit tot nietigheid moet leiden is, dat voor de ontvanger duidelijk moet zijn op wiens verzoek het exploot is uitgebracht en welke rechtspersoon aanspraak maakt op de in het exploot bedoelde vordering [1] . De kantonrechter oordeelt dat voor [gedaagde] duidelijk is of moet zijn voor wie het exploot is uitgebracht en welke persoon aanspraak maakt en overweegt hierbij het volgende.
3.4.
In de offerte die [gedaagde] heeft overgelegd als productie 1 bij de conclusie van antwoord staat rechts bovenaan “ [eiser] ” vermeld. Daarbij zitten in de overige bijlagen van [gedaagde] meerdere e-mails, facturen en aanmaningen, van [eiser] waarbij dezelfde vermelding “ [eiser] ” steeds onderaan staat. [gedaagde] is in dit geval dan ook de overeenkomst aangegaan met de besloten vennootschap [eiser] . Dit is ook de rechtspersoon die op het exploot van deze procedure staat vermeld en die aanspraak maakt op de in het exploot bedoelde vordering. Dat deze vennootschap geen eigen registratie heeft in het handelsregister, maakt voor deze procedure niet uit. Dat de eisende partij in de dagvaarding verder (inconsequent) wordt aangeduid, met de ene keer de naam “ [eiser] ” en de andere keer met de naam “ [B.V.]”, is slordig, maar maakt het oordeel ook niet anders. Er is in deze zaak dan ook geen reden tot nietigheid van de dagvaarding. De kantonrechter zal de zaak dan ook verder inhoudelijk beoordelen.
Wat hebben partijen afgesproken?
3.5.
[eiser] heeft in de dagvaarding weergegeven welke facturen zij in deze procedure vordert van [gedaagde] , maar niet duidelijk weergegeven wat partijen precies zijn overeengekomen. Op basis van de offerte die [gedaagde] heeft overgelegd [2] en die zij volgens de e-mail op 14 februari 2022 geaccordeerd heeft, zijn partijen voor het webdesign 12 keer een maandelijks bedrag van € 45,- (exclusief btw) en eenmalig een bedrag van € 150,- (exclusief btw) voor logo ontwerp overeengekomen. Ook blijkt uit de e-mailcorrespondentie dat partijen daarnaast een jaarlijks bedrag van € 125,- (exclusief btw) zijn overeengekomen voor webhosting van de website, het SSL certificaat en mail [3] . [eiser] heeft niet of onvoldoende onderbouwd aangevoerd dat partijen iets meer of iets anders zijn overeengekomen.
De facturen die in deze zaak worden gevorderd
3.6.
De vijf facturen die [eiser] in deze zaak vordert zijn de volgende:
  • [factuurnummer 1] ter hoogte van € 54,45 verder te noemen: factuur 1;
  • [factuurnummer 2] ter hoogte van € 54,45 verder te noemen: factuur 2;
  • [factuurnummer 3] ter hoogte van € 54,45 verder te noemen: factuur 3;
  • [factuurnummer 4] ter hoogte van € 163,29 verder te noemen: factuur 4;
  • [factuurnummer 5] ter hoogte van € 238,31 verder te noemen: factuur 5.
Facturen 1, 2, 4 zijn al betaald door [gedaagde]
3.7.
De vordering tot het betalen van de facturen 1, 2 en 4 wordt afgewezen, omdat de kantonrechter tot het oordeel komt dat [gedaagde] deze facturen al heeft voldaan. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord en nogmaals bij conclusie van dupliek een betaalbewijs overgelegd, waaruit blijkt dat zij op 10 juni 2024 een bedrag van € 359,95 heeft betaald aan [eiser] . Gelet op de toelichting van [gedaagde] in de mail van 10 juni 2024 [4] zijn met deze betaling onder andere facturen 1, 2 en 4 volledig betaald. [eiser] heeft dit niet of onvoldoende onderbouwd weersproken, waar dit wel op haar weg lag om dat te doen.
3.8.
De kantonrechter merkt hierbij op dat de datum van deze betaling ruim vóór de datum van de dagvaarding ligt. [eiser] heeft daarbij ook in haar conclusie van repliek én van de gelegenheid na conclusie van dupliek geen gebruik gemaakt om te reageren op het door [gedaagde] overgelegde betaalbewijs en/of haar eis te verminderen. Niet valt in te zien, waarom dit niet is gebeurd. De kantonrechter zal hier verder in dit vonnis gevolgen aan verbinden bij de rente en de proceskostenveroordeling.
Factuur 3 is onvoldoende onderbouwd
3.9.
De vordering tot het betalen van factuur 3 wordt afgewezen, omdat de kantonrechter tot het oordeel komt dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft aangevoerd dat partijen deze verplichting zijn overeengekomen. Zoals al eerder is geoordeeld onder 3.5 hebben partijen een overeenkomst afgesloten voor 12 keer een maandelijks bedrag, naast de eenmalige logokosten en de jaarlijkse webhostingkosten. [gedaagde] heeft bij haar conclusie van antwoord aangevoerd dat deze factuur ten onrechte een 13e keer zou betreffen. [eiser] heeft vervolgens niet gereageerd op dit verweer. In dit licht heeft [eiser] haar standpunt, dat deze factuur betaald moet worden door [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd aangevoerd.
[gedaagde] is nog € 22,20 (inclusief btw) verschuldigd ten aanzien van factuur 5
3.10.
De kantonrechter stelt voorop dat het niet duidelijk is waar het gevorderde bedrag van € 238,31 van factuur 5 precies uit bestaat. Mede gelet op de toelichting van [gedaagde] gaat factuur 5 over de webhostingkosten voor 2024. Zoals hiervoor geoordeeld onder 3.5 hebben partijen een jaarlijks bedrag van € 125,- (exclusief btw) afgesproken voor de webhosting diensten van [eiser] . Het meerdere van dit bedrag is hoe dan ook niet toewijsbaar, omdat dit niet of onvoldoende onderbouwd is aangevoerd.
3.11.
Daarbij heeft [gedaagde] op 10 juni 2024 een bedrag van € 359,95 betaald, waarvan [eiser] de onderbouwde stelling van [gedaagde] niet heeft weersproken dat een bedrag € 40,82 is betaald voor factuur 5. [gedaagde] verwijst hierbij naar haar opzegging van 30 mei 2024 en voert aan dat zij het jaarlijkse bedrag naar rato tot en met de maand mei 2024 heeft betaald. [eiser] is hier verder niet op ingegaan in haar standpunt, waar het wel op haar weg lag om dit te doen. De kantonrechter neemt in deze zaak, gelet op deze opzegging, dan ook een betaalverplichting aan voor deze factuur naar rato tot en met de maand mei 2024. Gelet op het afgesproken bedrag van € 125,- (exclusief btw) per jaar, gaat het dan om een bedrag van 63,02 (inclusief btw) [5] . Gelet op de betaling van € 40,82 op 10 juni 2024, is [gedaagde] voor deze factuur nog een bedrag van € 22,20 (inclusief btw) verschuldigd [6] .
Geen onverschuldigde betaling/ongerechtvaardigde verrijking
3.12.
[gedaagde] zegt dat de dienstverlening van [eiser] niet goed was en zegt dat er sprake is van tekortkomingen die maken dat er sprake is van een juridisch zogenoemde “wanprestatie”. Zij voert in dit kader in haar conclusie van antwoord aan dat gelet op deze wanprestatie alle betalingen voor haar opzegging te kwalificeren zijn als onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking. Nog los van het feit dat zij geen duidelijk rechtsgevolg aan dit standpunt verbindt, slaagt dit verweer niet. Door opzegging van de overeenkomst op 30 mei 2024 is de rechtsgrond voor het betalen van de facturen vóór deze opzegging niet komen te vervallen. Hierdoor kan geen sprake zijn van de juridische begrippen “ongerechtvaardigde verrijking” of “onverschuldigde betaling” voor de betaling van deze facturen. In die gevallen is er namelijk sprake van een betaling zonder rechtsgrond.
Geen geslaagd beroep op verrekening
3.13.
Voor zover [gedaagde] een beroep doet op verrekening wegens wanprestatie slaagt dit beroep ook niet in deze zaak. De gegrondheid van zo’n verweer moet volgens de wet op eenvoudige wijze zijn vast te stellen [7] . Dat betekent voor deze zaak dat dat in ieder geval eenvoudig moet kunnen worden vastgesteld dat er sprake is van wanprestatie aan de zijde van [eiser] en dat [gedaagde] hier vervolgens de juiste juridische handelingen aan heeft verbonden. Dat is in deze zaak niet eenvoudig vast te stellen.
3.14.
Ook enig beroep op verrekening op grond van het genoemde “coulancebedrag” van € 150,- kan, voor zover dit is gedaan, niet slagen omdat dit verweer niet eenvoudig is vast te stellen.
Een tegenvordering moet eerder worden ingesteld
3.15.
[gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek gevraagd om een aantal tegenvorderingen in te mogen stellen. Dat had echter eerder in de procedure gemoeten en is dus te laat ingesteld [8] . De kantonrechter kan deze tegenvorderingen daarom niet behandelen. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het nog maar de vraag is of het door [gedaagde] genoemde “coulancebedrag” van € 150,- toewijsbaar zou zijn. Gelet op de woorden bij dit voorstel gaat het naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval om een bedrag dat in de onderhandelingsfase vóór de gang naar de rechter is gedaan en daar is inmiddels geen sprake meer van. Hierdoor kan verder onbesproken blijven of de voorwaarde die [eiser] aan dit bedrag gekoppeld had, ten aanzien van haar naam op de website van [gedaagde] , wel of niet feitelijk (on)mogelijk was en voor wiens rekening dit moest komen.
Rente vanaf de dag van dit vonnis
3.16.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] met haar betaling op 10 juni 2024 de facturen niet tijdig heeft voldaan, waardoor [gedaagde] in deze zaak in beginsel wettelijke handelsrente [9] verschuldigd is geworden. De kantonrechter is in deze zaak evenwel van oordeel dat de procesvoering van [eiser] op zijn zachtst gezegd geen schoonheidsprijs verdient. Het grootste minpunt hierbij is dat [eiser] de betaling van [gedaagde] van 10 juni 2024, met begeleidende e-mail van [gedaagde] , ruim vóór de dag van de dagvaarding, niet heeft verwerkt in haar administratie. Zelfs nadat zij door [gedaagde] in haar conclusie van antwoord en conclusie van dupliek nogmaals is gewezen op deze betaling, heeft zij tijdens de procedure haar vordering niet aangepast. Daarbij heeft [gedaagde] gemotiveerd aangevoerd dat zij [eiser] ook vóór deze procedure er meerdere keren op heeft gewezen dat [eiser] een aanmaning had verstuurd voor een factuur die al (lang) was betaald. Ook heeft [gedaagde] volgens de door haar overgelegde e-mails aan [eiser] meerdere keren gevraagd wat de openstaande rente bedraagt en hierop geen duidelijk antwoord gekregen. Gelet op deze (administratieve) onduidelijkheid aan de zijde van [eiser] wijst de kantonrechter de wettelijke handelsrente toe over het toewijsbare bedrag van € 22,20 vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Een restantbedrag van € 3,34 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen
3.17.
[gedaagde] heeft de facturen 1, 2, 4 en 5 naar rato tot een hoogte van € 63,02 (inclusief btw), niet tijdig voldaan. Dit gaat om een bedrag van € 335,21 [10] . [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat er incassowerkzaamheden zijn verricht die een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten rechtvaardigen. Gelet op de rekenstaffel die hoort bij het Besluit [11] over de buitengerechtelijke incassokosten was [gedaagde] een bedrag van € 50,28 verschuldigd. De kantonrechter overweegt dat, voor zover [eiser] btw over de buitengerechtelijke incassokosten heeft willen vorderen, dat in dit geval niet toewijsbaar is. [eiser] heeft immers niet gezegd dat zij kort gezegd de btw niet kan verrekenen.
3.18.
Gelet op de niet weersproken stellingen van [gedaagde] heeft zij op 10 juni 2024 een bedrag van € 359,95 betaald, waarvan € 46,94 voor de buitengerechtelijke incassokosten. Daarom zal de kantonrechter in deze zaak een restantbedrag van € 3,34 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
Iedere partij draagt haar eigen proceskosten
3.19.
De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Zoals hiervoor is beslist, wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eiser] . In dit geval gaat het echter om een relatief klein bedrag ten opzichte van de oorspronkelijke vordering. Daarbij heeft ook de onduidelijke administratie/procesvoering van [eiser] , zoals hiervoor overwogen onder 3.8, geleid tot deze beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.20.
[eiser] vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dit betekent dat [eiser] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, als niet aan het vonnis wordt voldaan. [gedaagde] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als hoger beroep wordt ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. De kantonrechter wijst deze vordering toe.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25,54, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 22,20 vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2013
2.Zie productie 1 bij conclusie van antwoord.
3.Zie bijlage 6 bij conclusie van antwoord.
4.Zie productie 2 conclusie van dupliek.
5.€ 125,- (exclusief btw) (jaarlijks bedrag) x 1,21 (btw) / 12 (maanden) x 5 (maanden).
6.€ 63,02 (inclusief btw) - € 40,82 = € 22,20 (inclusief btw).
7.Zie artikel 6:136 BW.
8.Zie artikel 137 Rv.
9.Zie artikel 6:119a BW.
10.€ 54,45 + € 54,45 + € 163,29 + € 63,02 = € 335,21
11.Zie het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.