ECLI:NL:RBZWB:2025:1470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
431121 / JE RK 25-140
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 februari 2025 een beschikking gegeven betreffende een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in België. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarige, die de Belgische nationaliteit hebben, al geruime tijd in Nederland wonen en dat de minderjarige daar zijn gewone verblijfplaats heeft. Hierdoor komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe en dient het Nederlands recht te worden toegepast. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat de minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders hebben aangegeven geen verantwoordelijkheid meer te willen dragen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, wat leidt tot een verstoorde verhouding. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, omdat de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarige niet door de ouders wordt geaccepteerd en de minderjarige anders dakloos zou raken. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/431121 / JE RK 25-140
Datum uitspraak: 3 februari 2025
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING
hierna te noemen: de Raad,
locatie Breda,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] , België,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat mr. M. Timmermans-Roelands te Bergen op Zoom.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, en
[de vader], hierna te noemen: de vader, gezamenlijk te noemen: de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. N. Wouters te Middelburg,
mr. [de bijzondere curator], in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van de [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
gevestigd te [plaats].
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen: de GI, gevestigd te Etten-Leur.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 januari 2025 en alle daarin genoemde stukken;
  • een bericht van de Raad met bijlage van 30 januari 2025, ontvangen op 30 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] met zijn advocaat;
  • de ouders met hun advocaat;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Op verzoek van [minderjarige] waren zijn advocaat en de bijzonder curator hierbij aanwezig. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 18 november 2024 is een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 18 november 2024 en tot 2 december 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.3.
Bij beschikking van 27 november 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 27 november 2024 en tot 27 januari 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden en later door het college ingetrokken.
2.4.
Bij beschikking van 24 januari 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] , zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 januari 2025 en tot 7 februari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Bij dezelfde beschikking heeft de kinderrechter, zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 24 januari 2025 en tot 7 februari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5.
[minderjarige] verblijft op grond van de voornoemde machtiging bij [groep] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van drie maanden. Tot slot verzoekt de Raad de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en te beslissen op de verzoeken zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n).
3.2.
Aan de orde is de vraag of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 24 januari 2025 met ingang van heden, alsmede het resterende deel van bovengenoemd verzoek van de Raad tot een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] , met ingang van 7 februari 2025 en tot 24 april 2025 en het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 7 februari 2025 en tot 24 april 2025.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] vertelt tijdens het gesprek met de kinderrechter dat het goed gaat bij [groep] . De zelfstandigheid bevalt goed, ondanks dat het een grote stap was. Zo heeft [minderjarige] een eigen appartement en krijgt hij geld om boodschappen te doen. Daarnaast krijgt [minderjarige] nu 24/7 1-op-1-begeleiding. Dit gaat prima. De begeleiding helpt hem om uiteindelijk zelfstandig te kunnen wonen. [minderjarige] wil graag langer bij [groep] blijven. [minderjarige] vindt het wel belangrijk dat zijn pinpas gedeblokkeerd wordt en dat de ouders geen toezicht meer hebben op zijn rekening, zodat hij kan gaan werken, salaris kan verdienen en daarover kan beschikken. Ook wil hij graag ingeschreven worden op het [school 1] of bij [school 2] om een opleiding te kunnen volgen. Verder moeten ook de adreswijziging en de verzekeringen worden geregeld. [minderjarige] geeft verder aan dat hij soms blowt, maar dat hij zijn gebruik onder controle heeft. [minderjarige] is bereid om hierover afspraken te maken met de begeleiders en zich daaraan te houden. [minderjarige] vertelt voorts dat hij een buddy krijgt. Dit zal zijn oude mentor van [jeugdzorginstelling] zijn. Dit vindt [minderjarige] fijn, omdat hij goed met haar kan praten. [minderjarige] wil geen contact meer met zijn ouders. Hij kan zich vinden in de verzoeken, omdat dit een kans is op een nieuwe start.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling wordt in aanvulling op het vorenstaande door [minderjarige] en zijn advocaat verklaard dat hij achter de verzoeken van de Raad staat. Er zijn grote problemen tussen [minderjarige] en zijn ouders. Deze problemen zijn niet zomaar opgelost. De ouders hebben hun handen volledig van [minderjarige] afgetrokken en dragen hun verantwoordelijkheid voor [minderjarige] niet. Contactherstel met de ouders is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] werkt bij [groep] aan zichzelf en dit gaat goed. Ook wil [minderjarige] graag naar dagbesteding, werk en school gaan om te werken aan zijn toekomst. Verder moeten bepaalde dingen betaald en geregeld worden, zoals kleding en spullen voor zijn kamer. Het is jammer dat de ouders van [minderjarige] hierin niet bijdragen. De bijzonder curator probeert hierover met de ouders in overleg te treden en nadere afspraken te maken. De verzoeken moeten worden toegewezen. Dit is noodzakelijk om [minderjarige] de juiste ondersteuning richting zelfstandigheid te bieden. [minderjarige] ontvangt bij [groep] de begeleiding en de hulp die hij nodig heeft.
4.3.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad voert ter onderbouwing van het verzoek, kort samengevat, het navolgende aan. De Raad is van mening dat er een ernstig vermoeden is dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, aangezien de ouders de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening, namelijk een plaatsing bij [groep] , niet goedkeuren en hier geen toestemming voor geven. De ouders willen echter ook niet dat [minderjarige] weer thuis komt wonen en dragen geen zorg voor [minderjarige] als gezaghebbende ouders. Ook is de verstandhouding tussen de ouders en [minderjarige] geheel verstoord geraakt. De afwijzing van [minderjarige] door de ouders is een grote zorg omtrent de ontwikkeling van [minderjarige] . De Raad stelt voorts dat de zorg die noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging te doen wegnemen, door de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De ouders accepteren de geadviseerde vervolgplek van [minderjarige] niet en hebben hun handen volledig van hem afgetrokken. De ouders gebruiken hun gezag niet om de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening in te zetten en ze hebben geen passend alternatief. Een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing zijn noodzakelijk, zodat [minderjarige] de bij [groep] aangeboden hulpverlening kan continueren en niet dakloos raakt. [minderjarige] kan en wil ook niet meer bij de ouders wonen, gelet op de verstoorde verstandhouding. Tijdens de mondelinge behandeling is in aanvulling hierop namens de Raad het navolgende naar voren gebracht. [groep] is volgens het psychodiagnostisch onderzoek de beste en meest passende plek voor [minderjarige] om op te groeien en begeleid te worden richting zelfstandigheid. Er is veel hulpverlening betrokken geweest en het advies is duidelijk. Dit advies is vervolgens door de gemeente en [jeugdzorginstelling] opgevolgd. Het traject bij [groep] is het meest passend voor [minderjarige] . Het is jammer dat de ouders van [minderjarige] hier niet aan mee willen werken. Omdat de ouders van [minderjarige] dit niet regelen, is betrokkenheid van de GI in het kader van een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk om alle lijntjes met elkaar te verbinden en, indien nodig, stappen te zetten in het belang van [minderjarige] . Als het verzoek wordt afgewezen, komt de zaak weer bij de gemeente. De gemeente heeft echter aangegeven dat het huidige traject het traject is dat gevolgd moet worden.
4.4.
Door en namens de ouders wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat er al lang problemen zijn met [minderjarige] . Verschillende rapporten in België beschrijven dat [minderjarige] liegt en fysiek agressief is. Ook daagt hij zijn ouders uit en hebben zij geen grip meer op hem. [minderjarige] is diverse keren opgenomen geweest vanwege externaliserende stoornissen, ADHD, gedragsproblemen en een ontwikkelende conduct disorder. [minderjarige] laat nog steeds hetzelfde gedrag zien, ondanks de kansen die hij heeft gehad om zijn gedrag te verbeteren. Hij is herhaaldelijk geschorst van school en is vaker in aanraking gekomen met drugs. Met de verzoeken van de Raad zijn de ouders het niet eens. Zij vinden dat [minderjarige] te veel wordt losgelaten bij [groep] en dat hij meer hulpverlening nodig heeft. Zij vinden een gesloten setting met 24-uurs toezicht en begeleiding meer passend voor [minderjarige] . Er is door de gemeente op basis van een psychodiagnostisch onderzoek geconcludeerd dat een gesloten setting niet passend is voor [minderjarige] , maar de ouders hebben geen inzage gekregen in de resultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek was onvolledig en het geeft niet aan welke ondersteuning [minderjarige] werkelijk nodig heeft. [minderjarige] krijgt bij [groep] te snel kamertraining en te veel zelfstandigheid. De ouders staan daarom niet achter de plaatsing bij [groep] . De verzoeken moeten gelet hierop worden afgewezen. Mochten de verzoeken toch worden toegewezen, dan willen de ouders meewerken aan het contact met de GI. Het is daarbij wel van belang dat er wordt onderzocht of [groep] daadwerkelijk een geschikte plek is voor [minderjarige] . De vader licht verder toe dat hij het geen probleem vindt om een financiële bijdrage te leveren voor [minderjarige] , maar dan moeten daar wel afspraken over worden gemaakt. Dit moet goed gekaderd worden, want [minderjarige] heeft drugsproblematiek en de ouders willen daar niet aan bijdragen door hem zomaar geld te geven. [minderjarige] moet verder eerst laten zien dat hij verantwoordelijk kan zijn, naar school gaat en zich aan de regels kan houden, voordat hij kamertraining kan krijgen. De ouders verklaren tot slot dat [minderjarige] niet terug naar huis kan komen. De gemeente moet een passende plek voor [minderjarige] zoeken. Naar huis kan [minderjarige] sowieso niet. De ouders willen geen verantwoordelijkheid meer dragen voor [minderjarige] .
4.5.
De bijzondere curator verklaart dat [minderjarige] niet langer bij [jeugdzorginstelling] wilde verblijven. De bij [minderjarige] betrokken professionals zijn het er ook over eens dat de gesloten setting van [jeugdzorginstelling] niet langer passend voor hem is, maar dat [groep] beter tegemoet komt aan wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] verlangt heel erg naar duidelijkheid en hij wil geen contactherstel met de ouders. Er moet worden voorkomen dat hij weer moet verhuizen. De bijzondere curator ondersteunt daarom de verzoeken van de Raad. Er moeten nog wel dingen geregeld worden, zoals dagbesteding en school. Ook zijn er nog praktische problemen, zoals de pinpas van [minderjarige] die geblokkeerd is. De bijzondere curator heeft recent contact gehad met de ouders om te proberen over dit soort zaken in gesprek te gaan. Het is noodzakelijk dat er een financiële regeling komt voor [minderjarige] , zodat hij kleding kan kopen en kan sporten. De bijzondere curator hoopt dat hij hier met de ouders en hun advocaat uit kan komen. Het is goed dat er bij de ouders enige bereidheid aanwezig is om afspraken hierover te maken. Het streven is toewerken naar zelfstandigheid van [minderjarige] en daar horen ook verantwoordelijkheden bij, zoals het omgaan met geld. Hier dient [minderjarige] uiteraard bij te worden ondersteund. De bijzondere curator licht tot slot toe dat de ouders de plicht hebben om [minderjarige] financieel te ondersteunen.
4.6.
De GI licht toe dat er morgen een gesprek zal plaatsvinden met [minderjarige] . Ook zullen er gesprekken worden gepland met de ouders. De GI gaat aan de slag om alle benodigde informatie te verzamelen en beziet dan wat in het belang van [minderjarige] is. De verzoeken moeten worden toegewezen, omdat de ouders en [minderjarige] anders niet uit deze patstelling komen.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter constateert dat de vader, de moeder en [minderjarige] de Belgische nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter ambtshalve dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de ouders, [minderjarige] en het broertje van [minderjarige] al een langere tijd woonachtig zijn in Nederland en de Nederlandse taal spreken. Daarnaast heeft [minderjarige] familiale en sociale banden in Nederland en ondergaat hij hulpverlening in Nederland. De kinderrechter concludeert op basis van het voorgaande dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is gelegen.
5.4.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe. Aangezien de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
5.5.
Bij beschikking van 24 januari 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 januari 2025 en tot 7 februari 2025 en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 24 januari 2025 en tot 7 februari 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbende(n). De belanghebbenden zijn tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2025 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
5.6.
De kinderrechter dient te beoordelen of er nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 24 januari 2025 zou moeten worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat van het voorgaande geen sprake is en dat daarom de spoedbeslissing niet wordt herroepen en daarmee zijn werking behoudt.
Inhoudelijke beoordeling resterende deel van het verzoek
5.7.
Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.9.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.10.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 BW). Ook is de kinderrechter op grond van de stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b lid 1 BW). Dit licht de kinderrechter als volgt toe.
5.11.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt dat de ouders [minderjarige] afwijzen en geen zorg meer willen dragen voor de verzorging en opvoeding [minderjarige] . De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het liefst geen enkele verantwoordelijkheid meer voor [minderjarige] willen hebben. [minderjarige] voelt zich afgewezen door de ouders. De verstoorde verhouding tussen de ouders en [minderjarige] is een grote zorg in de ontwikkeling van [minderjarige] . Daarnaast kampt [minderjarige] met forse kindeigen-problematiek, zoals ADHD, trauma’s, gedragsstoornissen en hechtingsproblemen, hetgeen zich uit in probleemgedrag. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] hiervoor hulpverlening krijgt. De ouders keuren de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] , zoals de plaatsing bij [groep] , echter niet goed. De ouders lijken derhalve niet in staat om zelfstandig de voorgenoemde zorgen te doen wegnemen. Er is op grond van het vorenstaande sprake van een ernstig vermoeden dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld. Een voorlopige ondertoezichtstelling en betrokkenheid van de GI is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. De ouders willen graag dat [minderjarige] zijn verblijf in de gesloten setting van [jeugdzorginstelling] voortzet, terwijl de betrokken professionals en de gemeente aangeven dat een gesloten setting van [jeugdzorginstelling] geen passende plek voor [minderjarige] meer is. Het resterende deel van het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in [jeugdzorginstelling] is daarbij reeds eerder ingetrokken. De kinderrechter verduidelijkt dat de optie om [minderjarige] , zoals de ouders wensen, te doen opnemen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, dus thans niet voorligt.
5.12.
De kinderrechter stelt op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken vast dat [minderjarige] niet meer bij zijn ouders kan en mag wonen, hetgeen maakt dat een thuisplaatsing (in ieder geval op dit moment) geen passende mogelijkheid is. Een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is noodzakelijk om het verblijf van [minderjarige] bij [groep] te kunnen borgen en omdat [minderjarige] anders dakloos raakt. Daarnaast heeft [minderjarige] veel meegemaakt en is stabiliteit noodzakelijk. Voorts behoeft [minderjarige] hulpverlening en begeleiding voor zijn kindeigen-problematiek. [minderjarige] krijgt de noodzakelijke stabiliteit, begeleiding en hulpverlening bij [groep] , hetgeen maakt dat zijn verblijf bij [groep] gecontinueerd moet worden. Betrokkenheid van de GI is noodzakelijk, zodat de GI kan bezien of [groep] een geschikte (langdurige) verblijfplaats is voor [minderjarige] . Ook kan worden nagegaan of de machtiging tot uithuisplaatsing al dan niet moet worden verlengd. Tot slot kan de GI alle lijntjes met elkaar te verbinden en, indien nodig, stappen te zetten in het belang van [minderjarige] .
5.13.
De kinderrechter wijst, gelet op het voorgaande, het resterende deel van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] toe met ingang van 7 februari 2025 en tot 24 april 2025. Ook het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt toegewezen met ingang van 7 februari en tot 24 april 2025.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14.
Tegen de beslissing tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft. De kinderrechter zal het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beslissing daarom afwijzen.
5.15.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 7 februari 2025 en tot 24 april 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 7 februari 2025 en tot 24 april 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 28 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.