ECLI:NL:RBZWB:2025:1478

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431365 / KG ZA 25-48
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot nakoming zorgregeling met oplegging van dwangsom in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man vorderde dat de vrouw zou worden verboden om de omgang tussen hem en de kinderen te frustreren, en dat de vrouw zou worden veroordeeld tot nakoming van de voorlopige zorgregeling die eerder door de rechtbank was vastgesteld. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie een tijdelijke schorsing van de zorgregeling, omdat zij zich zorgen maakte over de veiligheid van de kinderen en hun welzijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2025 werd de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorlopige zorgregeling moest worden hervat, omdat er geen objectieve onderbouwing was voor de zorgen van de vrouw. De vrouw werd veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling en er werd een dwangsom opgelegd van € 250 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 5.000. Tevens werd de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen ten behoeve van de bodemprocedure die aanhangig is.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer / rolnummer: C/02/431365 / KG ZA 25-48
Vonnis in kort geding van 12 maart 2025
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters te Goes,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M. de Houck te [geboorteplaats 2] .
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- een tweetal brieven van mr. Pieters van 25 februari 2025, met nadere producties;
- de mondelinge behandeling op 26 februari 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende, thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2019.
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, d.d. 1 oktober 2024 is bepaald dat de man en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2019, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met [hulpverlening]:
- gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagavond na zwemles tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarigen na afloop van de zwemles om 19.00 uur naar de man brengt en de man minderjarigen op zondagavond om 19.00 uur naar de vrouw terugbrengt, alsmede
- gedurende de helft van de schoolvakanties en de helft van de algemeen erkende (inclusief Christelijke) feestdagen bij de man verblijven, in onderling overleg tussen partijen te bepalen.
Voorts is bij deze beschikking bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2024 aan de vrouw een
voorlopigebijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen dient te voldoen van € 298,= per kind per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen. Ten aanzien van het
ouderschapsplan, de
definitieve zorgregelingen de
definitieve kinderbijdrageis de zaak verwezen naar de familiekamerrol van dinsdag 4 maart 2025.
2.4.
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.

3.De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. De vrouw te verbieden de omgang tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2019, te frustreren en daarbij te bepalen dat de vrouw ervoor dient zorg te dragen dat beide kinderen conform de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 oktober 2024 onder RK nummer 24-1690 bij vader verblijven als volgt:
  • gedurende één weekend per 14 dagen van vrijdagavond na zwemles tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarigen na afloop van de zwemles om 19.00 uur naar de man brengt en de man de minderjarigen op zondagavond om 19.00 uur naar de vrouw terugbrengt, alsmede
  • gedurende de helft van de schoolvakanties en de helft van de algemeen erkende (inclusief Christelijke) feestdagen bij de man verblijven, in onderling overleg tussen
partijen te bepalen.
Een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per keer bij het in gebreke blijven.
2. Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief nasalaris; met bepaling dat over de proceskosten de wettelijke vertragingsrente verschuldigd zal zijn indien deze kosten niet binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De man ziet zich genoodzaakt tot het instellen van deze eis omdat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde, voorlopige zorgregeling eenzijdig heeft stopgezet, waardoor de man de minderjarigen al sinds 17 januari 2025 niet meer heeft gezien. De verstandhouding van partijen is erg slecht en er vindt geen communicatie tussen hen plaats. Daarom hebben partijen tijdens de vorige mondelinge behandeling afgesproken zich te wenden tot het CJG. Vervolgens is er [hulpverlening] opgestart, maar dat bevindt zich tot op heden nog in de intakefase. Het traject lijkt te vrijblijvend. De man kan dan ook instemmen met een verwijzing naar het UHA. Hij acht het van groot belang dat partijen met hulpverlening aan de slag gaan. Mocht blijken dat de minderjarigen ook hulpverlening nodig hebben, dan staat de man daar voor open. De man heeft echter het idee dat het goed gaat met de beide minderjarigen. Zij vinden het leuk bij de man thuis. Mocht er bij hen sprake zijn van een loyaliteitsconflict, dan nog kan de man zich niet voorstellen dat zij, zoals de vrouw stelt, hebben verklaard dat zij bang voor de man zijn en dat hij hen zou hebben geslagen. Vanuit [hulpverlening] wordt zowel mondeling als schriftelijk aangegeven dat de minderjarigen het naar hun zin hebben bij de man en dat zij graag naar hem toe te gaan. De omgang dient dan ook spoedig te worden hervat. De man is verder van mening dat de vrouw een dwangsom moet worden opgelegd, omdat het contact tussen de man en de minderjarigen door toedoen van de vrouw de afgelopen tijd telkens zeer moeizaam is verlopen. De man heeft er dan ook geen vertrouwen in dat de vrouw de zorgregeling weer zal gaan nakomen als de voorzieningenrechter haar daartoe veroordeelt.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
  • De door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling tijdelijk te schorsen zodat er geen enkel contact plaatsvindt tussen de man en de kinderen voor de periode van zes maanden, althans voor een periode door de rechtbank te bepalen
  • Dan wel een beslissing te nemen omtrent de tijdelijke beëindiging van de tijdelijke contactregeling tussen vader en de kinderen zoals de rechtbank in deze juist acht;
  • Met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer en vorderingen voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan.
De vrouw heeft erg veel zorgen over de situatie. Volgens de vrouw zijn de minderjarigen getraumatiseerd door wat er is gebeurd. Zij zijn bang voor de man en willen geen contact meer met hem hebben. Met name [minderjarige 1] vertoont zeer zorgelijk gedrag, bestaande uit boze buien, nachtmerries en huilbuien. [minderjarige 1] heeft ook op school haar zorgen geuit. Daarom wil de school overgaan tot een MDO. In deze omstandigheden is volgens de vrouw het spoedeisend belang gelegen om over te gaan tot schorsing van de zorgregeling. Het verbaast de vrouw zeer dat er vanuit [hulpverlening] wordt aangegeven dat de minderjarigen hebben verteld dat zij graag naar hun vader gaan. Tegen de vrouw werd namelijk gezegd dat de minderjarigen maar heel kort zijn gesproken en dat daarvan niets op papier is gezet, omdat de man geen toestemming gaf voor gesprekken met de minderjarigen. De minderjarigen hebben bovendien veel meer gezegd in die gesprekken dan nu naar voren wordt gebracht. Zo heeft [minderjarige 1] gezegd dat zij door de man wordt geslagen. Volgens de vrouw verzorgt de man de minderjarigen niet goed, gebruikt hij alcohol in hun bijzijn en gaat hij, evenals zijn partner, hardhandig met de minderjarigen om. De vrouw wil de minderjarigen daartegen beschermen en wil daarom niet dat het contact tussen hen wordt hervat. Er zal eerst hulpverlening voor partijen en voor de minderjarigen moeten worden opgestart. Daar staat de vrouw voor open. Zij wil echter niet met de man in één ruimte zijn omdat zij zich dan niet veilig voelt vanwege zijn dreiging en agressie. Tot slot geeft de vrouw aan dat, in het geval de voorzieningenrechter de vrouw veroordeelt tot nakoming van de zorgregeling, de vrouw daaraan gehoor zal geven. Daar is geen dwangsom voor nodig.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2025, kort samengevat, naar voren gebracht dat er gelet op de verstoorde verstandhouding van partijen hoogstwaarschijnlijk sprake is van loyaliteitsproblematiek bij beide minderjarigen. Er is de afgelopen tijd veel gebeurd tussen partijen, en dat heeft een weerslag op de minderjarigen. Daarbij komt dat zij hun vader al sinds 17 januari 2025 niet meer hebben gezien en dat is zorgelijk. Het is dan ook noodzakelijk dat er hulpverlening wordt ingezet. Tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling heeft de Raad contact gelegd met de bij partijen betrokken hulpverlener van [hulpverlening], mevrouw [naam 1]. Uit dit gesprek is gebleken dat er vanuit [hulpverlening] nog steeds mogelijkheden worden gezien om met partijen verder te gaan in het vrijwillig kader, mits beide partijen daar hun medewerking aan blijven verlenen. Er dient SCHIP-therapie of een traject bij mevrouw [naam 2] van Slim uit Elkaar te worden opgestart. Volgens mevrouw [naam 1] hebben de minderjarigen veel last van de strijd en het gebrek aan communicatie tussen hun ouders, en is er absoluut sprake van loyaliteitsproblematiek bij hen. Vervolgens heeft mevrouw [naam 1] aangegeven dat de minderjarigen inderdaad hebben verteld dat zij het fijn vinden bij de vader, dat zij leuke dingen met hem doen en dat zij graag naar hem toe gaan. De minderjarigen hebben ook één keer verteld dat zij werden geslagen door de vader, maar dat hebben zij gezegd in aanwezigheid van de moeder, en kan dus voortkomen uit loyaliteitsproblematiek. Van alcoholproblematiek bij de vader heeft mevrouw [naam 1] niets gemerkt. Mevrouw [naam 1] adviseert dan ook om het contact tussen de vader en de minderjarigen zo snel mogelijk te hervatten. De Raad neemt dit advies over. Daarbij merkt de Raad op dat het verrichten van een Raadsonderzoek gelet op de complexe situatie tussen partijen en voor de minderjarigen passend zou zijn.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat de voorlopige zorgregeling die kortgeleden door de rechtbank is vastgesteld, moet worden nageleefd. Dit kan echter anders zijn indien nadien feiten zijn voorgevallen die maken dat die zorgregeling niet langer in het belang van de minderjarigen moet worden geacht.
4.5.
Anders dan de vrouw is de voorzieningenrechter van oordeel dat de voorlopige zorgregeling tussen de man en de minderjarigen moet worden hervat. De voorzieningenrechter is niet gebleken van zodanige feiten en omstandigheden dat contact met de man niet in het belang van de minderjarigen zou zijn. De vrouw stelt weliswaar dat er sprake is van zorgelijk gedrag bij de minderjarigen, en dan met name bij [minderjarige 1] , en van onveiligheid in de thuissituatie van de man, maar zij heeft deze stellingen niet met objectieve stukken onderbouwd. Daar komt bij dat er vanuit de reeds bij partijen betrokken [hulpverlening] wordt aangegeven, zoals is gebleken uit het telefonische gesprek dat zij met de Raad hebben gevoerd, dat de minderjarigen het fijn hebben bij hun vader, dat zij daar leuke dingen doen en dat zij graag naar hem toe gaan. Van zorgelijke signalen in het contact tussen de man en de minderjarigen is de hulpverlening niet gebleken en het advies luidt dan ook om het contact zo snel mogelijk te hervatten. De voorzieningenrechter acht het van groot belang dat de minderjarigen hun band en hechtingsrelatie met hun vader behouden. Daarvoor is het noodzakelijk dat er regelmatig contact is tussen hen en er een duidelijke zorgregeling geldt. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de voorlopige zorgregeling tussen de man en de minderjarigen moet worden hervat en zal zij de vrouw veroordelen deze regeling na te komen.
4.6.
Dit alles betekent dat de vordering in conventie zal worden toegewezen en de vordering in reconventie zal worden afgewezen. Omdat de vrouw al enige tijd eigenmachtig en zonder overleg de voorlopige zorgregeling frustreert en gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen is de oplegging van een dwangsom nodig. Deze zal worden gematigd tot een bedrag van € 250,- voor iedere dag dat de vrouw de vastgestelde zorgregeling niet nakomt en worden gemaximeerd tot een bedrag van € 5.000,-.
Raadsonderzoek ten behoeve van bodemprocedure
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter ten behoeve van de reeds aanhangige bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/421126 / FA RK 24-1690 strekkende tot onder meer vaststelling zorgregeling, de Raad verzoeken om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
De Raad wordt verzocht het advies en de rapportage in te brengen in de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/421126 / FA RK 24-1690.
Proceskosten
4.8.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen de man en de vrouw worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.9.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van deze rechtbank van 1 oktober 2024, met zaaknummer C/02/421126 / FA RK 24-1690;
5.2.
veroordeelt de vrouw na betekening van dit vonnis aan haar, aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, totdat een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, om ten behoeve van de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/02/421126 / FA RK 24-1690 een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, welk rapport vóór 22 juli 2025 dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.