ECLI:NL:RBZWB:2025:1488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/02/417494 / FA RK 23-6079
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
  • mr. Van Leuven
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezagsbeëindiging na doodslag op andere ouder en benoeming bijzondere curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de gezagsbeëindiging van een moeder na haar veroordeling voor doodslag op de vader van haar minderjarige kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming Brabant te benoemen als voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, die sinds oktober 2023 in detentie zit, niet in staat is om de zorg voor haar kind te dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gezag van de moeder misbruikt is, gezien haar veroordeling en de gevolgen daarvan voor het kind. De rechtbank heeft ook de noodzaak van een omgangsregeling tussen de moeder en het kind besproken, maar heeft besloten dat dit op dit moment niet in het belang van het kind is. Een bijzondere curator is benoemd om de belangen van het kind te behartigen en de omgangsregeling te onderzoeken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417494 / FA RK 23-6079
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over gezagsbeëindiging, omgang en benoeming van een bijzondere curator
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
thans verblijvende in de PI, [locatie] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal,
[de oma],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de oma,
[de stiefopa],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefopa,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoek van de Raad van 15 december 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van de Raad van 21 februari 2024, ingekomen bij de griffie op 26 februari 2024;
- de brief van de Raad van 15 mei 2024, ingekomen bij de griffie op 16 mei 2024;
- het e-mailbericht van de Raad van 16 mei 2024;
- het e-mailbericht van de GI van 17 mei 2024;
- het gewijzigde verzoek van de Raad met als bijlagen het raadsrapport en de bereidverklaring van de GI van 31 december 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van de Raad van 31 december 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum, inhoudende een correctie op het gewijzigde verzoek.
1.2
Op 23 januari 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak behandeld tijdens een mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- de oma;
- de stiefopa.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hiervan heeft hij op 20 januari 2025 gebruik gemaakt. De rechtbank heeft de mening van [minderjarige] met alle betrokkenen besproken en hen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
De moeder en de heer [de vader] zijn de ouders van [minderjarige] .
2.2
De ouders oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
2.3
De vader is op [datum] 2023 een niet-natuurlijke dood gestorven.
2.4
De moeder verblijft sinds 16 oktober 2023 in detentie. Zij is op 24 oktober 2024 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor doodslag op de vader.
2.5
Sinds de detentie van de moeder verblijft [minderjarige] bij de oma en de stiefopa (moederszijde).
2.6
Bij spoedbeschikking van 19 oktober 2023, opgevolgd bij beschikking van 31 oktober 2023, heeft de rechtbank de moeder in de uitoefening van haar gezag over [minderjarige] geschorst en de GI met de voorlopige voogdij over [minderjarige] belast tot 19 januari 2024, tenzij voor die datum aan de kinderrechter beëindiging van het gezag is verzocht.
2.7
De Raad heeft op 15 december 2023 het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder ingediend bij de rechtbank. De schorsing en de voorlopige voogdij loopt tot op heden door.
2.8
De inhoudelijke behandeling van het verzoek is sinds januari 2024 meerdere malen uitgesteld op verzoek van de Raad in afwachting van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek naar de moeder.
2.9
De GI heeft zich bij brief van 19 december 2023 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.De verzoeken

3.1
De Raad verzoekt de rechtbank om:
- het gezag van de moeder te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
- een omgangsregeling vast te stellen op grond van artikel 1:242a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), die nader ingevuld dient te worden door de voogd, naar de behoefte van [minderjarige] .

4.Het standpunt van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op de verzoeken voert de Raad, samengevat, het volgende aan. De Raad constateert dat er zorgen zijn over het sociaal-emotioneel functioneren, de cognitieve ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] . Voor het overlijden van zijn vader is hij getuige geweest van spanningen en verbaal en fysiek huiselijk geweld tussen de ouders. Sinds het overlijden van de vader is het leven van [minderjarige] ontwricht; hij is in één klap zijn beide ouders, zijn vertrouwde woonplek en zijn directe sociale omgeving kwijtgeraakt. Door de verregaande consequenties en het gewelddadige karakter van (ex-)partnerdoding is de kans op langdurige klachten bij [minderjarige] reëel. Hoewel [minderjarige] weer aan zijn ‘gewone leven’ is begonnen, is hij nog voornamelijk bezig met overleven. [minderjarige] gaat naar zijn afspraken met een traumatherapeut, maar hij heeft nog niet de ruimte om toe te komen aan de verwerking van de gebeurtenissen. De niet neutrale benadering van de grootouders van vaderzijde staan een goede verwerking voor [minderjarige] in de weg.
Op school gaat het niet goed. [minderjarige] kan zich niet concentreren en laat negatief gedrag zien. [minderjarige] kan daardoor niet op zijn huidige school blijven en beleeft daarmee opnieuw een verlieservaring. [minderjarige] voelt zich in de steek gelaten. Hij heeft al een jaar geen contact met zijn moeder. [minderjarige] is boos en staat niet open voor contact.
4.2
In de visie van de Raad is de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat om de opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. Zij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. Hierdoor kan zij niet fysiek en emotioneel beschikbaar zijn voor [minderjarige] en hem niet opvoeden. Dat de moeder niet tot nauwelijks contact heeft met de oma (mz) draagt daaraan niet bij. De moeder heeft daardoor geen zicht op de situatie van [minderjarige] . Zij is afhankelijk van de informatie van de jeugdbeschermer en hierdoor is zij onvoldoende in staat de zorgen, die er zijn en waar zij grotendeels zelf debet aan is, weg te nemen. De Raad acht het noodzakelijk dat [minderjarige] zo snel mogelijk kan aarden bij de oma en de stiefopa (mz). Het zal voor hem belastend zijn als de moeder, die hem zijn vader heeft ontnomen, op wie hij boos is en met wie hij geen contact wil, weer iets over hem te zeggen heeft.
4.3
De moeder heeft de belangen van [minderjarige] ernstig geschaad. Zij heeft hem zijn primaire verzorgers ontnomen. Volgens de Raad heeft de moeder door haar handelen een dusdanige ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] veroorzaakt dat gesproken kan worden van misbruik van haar gezag. Zij is niet in staat geweest op adequate wijze de belangen van [minderjarige] voorop te stellen en heeft hem onnoembaar veel leed toegebracht.
4.4
[minderjarige] verblijft sinds de aanhouding van de moeder bij de oma en de stiefopa (mz).
Zij bieden hem stabiliteit, sturing, ondersteuning en zijn voor hem beschikbaar. [minderjarige] ervaart het verblijf bij de oma en de stiefopa als een vertrouwde en veilige plek. Wanneer het gezag van de moeder wordt beëindigd, dient de GI als voogdes over [minderjarige] te worden benoemd. De oma wil niet belast worden met de voogdij. Een neutrale instantie als de GI is nodig om te dienen als buffer, te bemiddelen en de noodzakelijke hulpverlening te continueren en in te zetten. Als de situatie rondom [minderjarige] op enig moment in de toekomst stabiel is, kan de GI in overleg treden met de oma en kan worden bekeken of de voogdij aan haar overgedragen moet worden.
4.5
Ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en de moeder stelt de Raad zich op het standpunt dat er moet worden gekeken of daar een mogelijkheid voor is. Belangrijk daarin is dat een neutrale instelling de belangen van [minderjarige] voorop stelt en de contacten ook kan begeleiden. Op dit moment is het hebben van contact met de moeder voor [minderjarige] nog niet aan de orde, omdat hij nog niet aan het verwerken van alle gebeurtenissen toekomt. Daarom verzoekt de GI de invulling van de contacten volledig over te laten aan de te benoemen voogd. Normaal gesproken wordt, wanneer een verzoek wordt gedaan op basis van artikel 1:242a van het BW, bij aanvang van de procedure een bijzondere curator over de minderjarige benoemd. Dat is nu niet gebeurd. Wanneer de GI als voogd wordt benoemd, heeft een bijzondere curator geen meerwaarde meer, aldus de Raad. De GI kan als professionele instelling immers de belangen van [minderjarige] behartigen en onderzoeken wat zijn behoeften zijn in het contact met de moeder.

5.De standpunten van de belanghebbenden en informanten

5.1
Door en namens de moeder is, samengevat, het volgende aangevoerd.
De moeder verweert zich tegen een gezagsbeëindigende maatregel. Zij begrijpt dat de situatie moeilijk ligt en complex is. Dat de moeder gedetineerd is, is een vast gegeven. Haar detentie maakt echter niet dat het onmogelijk is dat zij de belangen van [minderjarige] behartigt. Zij kan ook vanuit detentie voldoende invulling blijven geven aan het gezag. In dat kader wordt verwezen naar een soortgelijke zaak van rechtbank Limburg [1] : binnen de familiekring worden dagelijkse beslissingen over de minderjarige genomen, terwijl de moeder wordt betrokken in verdergaande beslissingen. Een gezagsbeëindigende maatregel werd niet nodig geacht. Daarnaast verwijst de moeder naar een uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de ouder geen contact had met de minderjarige, maar deze ouder wel op hoofdlijnen beslissingen kon nemen. [2] De moeder wenst het gezag over [minderjarige] te behouden. Dit is de enige manier om betrokken te blijven in het leven van [minderjarige] . Er is geen sprake van misbruik van het gezag, reden waarom het verzoek om een gezagsbeëindigende maatregel dient te worden afgewezen.
5.2
De moeder ondersteunt het verzoek van de Raad om een omgangsregeling vast te stellen. Zij hoopt dat er ingezet gaat worden op herstel van het contact tussen haar en [minderjarige] , al begrijpt zij ook dat dit niet meteen kan starten. In het begin van haar detentie is geprobeerd om tot contactherstel te komen. De jeugdbeschermer bemiddelde hierin. Ook heeft er rechtstreeks telefonisch contact plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige] . Daar is het bij gebleven. Uit het raadsrapport blijkt onvoldoende wat er is ingezet om tot contactherstel te komen. Tussen de moeder en de oma loopt het contact niet goed. De moeder vindt het belangrijk dat er regie wordt gevoerd op het contactherstel. De moeder wijst er voorts op dat artikel 1:250, tweede lid BW dwingend voorschrijft dat er een bijzondere curator over een minderjarige moet worden benoemd als het een verzoek om omgang betreft op basis van artikel 1:242a BW. Dit is niet gedaan. In de visie van de moeder moet dit alsnog gebeuren. Zij hecht er waarde aan dat naast de GI een onafhankelijke derde in de persoon van een bijzondere curator meekijkt. Bekeken moet worden hoe het contact vormgegeven kan worden. Daarnaast begrijpt de moeder dat [minderjarige] met vragen zit over de situatie. Wellicht dat een bijzondere curator hem daarin kan ondersteunen. Indien er alsnog een bijzondere curator over [minderjarige] wordt benoemd, zal het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling moeten worden aangehouden. Wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat er geen bijzondere curator over [minderjarige] moet worden benoemd, kan de moeder zich vinden in het verzoek van de Raad, te weten dat er een omgangsregeling moet worden vastgesteld onder regie van de GI.
5.3
De oma brengt, samengevat, het volgende naar voren. De oma bevindt zich in een lastige positie. Zij zit tussen haar kleinkind [minderjarige] en haar dochter in. Daarnaast heeft zij ook te maken met de grootouders van vaderskant, die ook hun mening hebben. De oma ziet dat [minderjarige] vragen heeft over wat er is gebeurd en dat hij boos is op de moeder. Anderzijds benoemt [minderjarige] tegenover haar ook positieve dingen over zijn moeder. Het is voor hem lastig hierover te praten bij de grootouders van vaderskant. Aan die zijde wordt er niet over de moeder gesproken. [minderjarige] heeft trauma’s en daarvoor heeft hij behandeling nodig. Hij is begonnen met het voeren van gesprekken in een sport-en-spelsituatie. Dit gaat goed. De oma erkent dat het contact tussen haar en de moeder niet goed verloopt. De oma wil wel met de moeder praten, echter zonder aanwezigheid van moeders partner. Zij hoopt dat dit van de grond kan komen.
5.4
De stiefopa vult hierop nog aan dat de kloof tussen [minderjarige] en de moeder alleen maar groter wordt. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het is de taak van de GI om contacten tussen [minderjarige] en de moeder te organiseren. Het is niet nodig dat deze gesprekken inhoudelijk over de situatie of de (straf)zaak gaan. Het kan ook gewoon over voetbal gaan en hoe het op school gaat.
5.5
Namens de GI is, samengevat, naar voren gebracht dat de verzoeken van de Raad worden ondersteund. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder moet onderdeel zijn van een behandeling waar de GI regie op moet voeren. [minderjarige] krijgt behandeling en ook de oma en stiefopa krijgen hulpverlening en ondersteuning. Voor de moeder zou het goed zijn om te bezien welke rol zij op afstand kan vervullen. Wellicht dat zij toch enkele vragen van [minderjarige] kan beantwoorden. Het is belangrijk dat alle betrokkenen oog blijven hebben voor de positie van [minderjarige] . Hij heeft veel meegemaakt en wil weer controle krijgen over zijn leven, welke controle hij door eerdere gebeurtenissen is verloren. De GI acht de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk. Dit is weer een nieuw persoon met wie [minderjarige] dan moet praten. Er zijn al veel mensen bij [minderjarige] betrokken. Wanneer de GI als voogdes over [minderjarige] zal worden benoemd, kan zij ook kijken wat [minderjarige] nodig heeft en welke vorm van contact met de moeder hem het beste past.
5.6
[minderjarige] heeft de kinderrechter, kort samengevat, verteld dat hij boos is op zijn moeder en haar partner. [minderjarige] heeft onbeantwoorde vragen waarover hij graag duidelijkheid wil. Hoewel [minderjarige] vragen heeft aan zijn moeder, wil hij haar niet zien, omdat de moeder volgens [minderjarige] liegt. Dit zit hem in de weg. [minderjarige] vindt dat zijn moeder praktisch geen uitvoering kan geven aan haar gezag. Als dingen geregeld moeten worden duurt dit lang, terwijl de oma en stiefopa er altijd voor [minderjarige] zijn.

6.De beoordeling

6.1
In deze beschikking zal de rechtbank eerst het verzoek ten aanzien van de gezagsbeëindigende maatregel beoordelen. Vervolgens zal de rechtbank toekomen aan de beoordeling van het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen.
Gezagsbeëindigende maatregel
6.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid BW kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.3
De rechtbank bespreekt allereerst de vraag of de moeder door haar handelen haar gezag heeft misbruikt.
De moeder heeft de vader van [minderjarige] op gruwelijke wijze van het leven beroofd en is daarvoor vrij recent onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Daarmee heeft zij [minderjarige] niet alleen zijn vader, maar ook feitelijk zijn moeder ontnomen. De rechtbank beschouwt dat als het ergste dat een moeder haar kind kan aandoen. Door haar handelen heeft zij misbruik gemaakt van haar gezag. Dit kan tot geen andere conclusie leiden dan dat reeds op de in artikel 1:266, eerste lid, onder b, BW genoemde grond haar gezag over [minderjarige] wordt beëindigd.
6.4
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook is voldaan aan de grond genoemd in artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW.
Sinds het overlijden van zijn vader is het leven van [minderjarige] ontwricht. Hoewel [minderjarige] probeert zijn leven weer op te pakken, is de impact van hetgeen is gebeurd, vanzelfsprekend, groot. [minderjarige] vertoont gedragsproblemen op school en kan zich moeilijk concentreren. Hierdoor kan hij niet op zijn huidige school blijven. [minderjarige] gaat naar afspraken met een traumatherapeut, maar hij komt nog niet toe aan de verwerking van zijn trauma. Tijdens het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige] aan boos te zijn op zijn moeder en met onbeantwoorde vragen te zitten. Dit belemmert hem. [minderjarige] wordt aldus ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd.
Nu de moeder onherroepelijk veroordeeld is tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor doodslag op de vader, is zij niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen. Afgezien van het feit dat de moeder voor langere tijd gedetineerd is en daarmee feitelijk niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen, ontbreekt daarnaast de noodzakelijke betrokkenheid bij het leven van [minderjarige] om gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Gebleken is immers dat [minderjarige] en de moeder al geruime tijd geen contact hebben, terwijl onduidelijk is wanneer het contact tussen hen weer hersteld kan worden en of het contact met de moeder überhaupt in het belang van [minderjarige] is. Daarnaast is er geen communicatie tussen de moeder en de oma. Dit maakt dat de moeder belangrijke informatie, die zij nodig heeft om gezagsbeslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen, mist.
De namens de moeder aangehaalde jurisprudentie is daarmee niet vergelijkbaar met deze zaak en leidt de rechtbank mitsdien niet tot een ander oordeel.
6.5
Daar komt voor de rechtbank nog bij dat het verwerken van het trauma van het verlies van zijn vader voor [minderjarige] complex genoeg is. Daarbij moet niet (op de achtergrond) nog andere ruis spelen, zoals zorgen over vertraging in het nemen van gezagsbeslissingen, communicatieproblemen tussen de moeder en de oma en de (mogelijke) invloed van de grootouders van vaderzijde. Anders gezegd: het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid over wie de gezagsbeslissingen over hem neemt weegt in de onderhavige omstandigheden zwaarder dan het belang dat moeder heeft bij voortzetting van haar gezag.
6.6
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De Raad heeft geadviseerd dit bij de GI als neutrale en professionele instantie te beleggen.
6.7
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij op zich te nemen. De GI kan een neutrale positie innemen en een verdere regievoerder zijn ten aanzien van het inzetten en continueren van hulpverlening, de wijze van communicatie tussen de moeder en de oma, en het contact tussen [minderjarige] en de moeder voor de toekomst. Dit geldt temeer nu door het overlijden van de vader een ingewikkelde situatie is ontstaan tussen de familie van de vader en de familie van de moeder. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij. [minderjarige] heeft onder deze omstandigheden een onafhankelijke, betrokken voogd nodig om hem naar verdere volwassenheid te begeleiden.
6.8
De rechtbank zal de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
6.9
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een aantekening te doen in het gezagsregister van de gewijzigde gezagssituatie.
Vaststelling omgangsregeling ex artikel 1:242a BW en benoeming bijzondere curator
6.1
Ingevolge artikel 1:242a BW doet de Raad in een geval als het onderhavige onderzoek naar de wenselijkheid en de vorm van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de ouder. De rechtbank stelt vervolgens op verzoek van de Raad een omgangsregeling vast. Bij aanvang van deze procedure benoemt de rechtbank een bijzondere curator om de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, zo volgt uit artikel 1:250 lid 2 BW.
6.11
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de Raad een verzoek tot omgang aan de rechtbank ter beoordeling voor legt. De rechtbank zal overgaan tot het benoemen van een bijzondere curator over [minderjarige] om hem in en buiten rechte te vertegenwoordigen met betrekking tot dit verzoek van de Raad.
6.12
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat een bijzondere curator:
- in en buiten rechte zijn belangen behartigt;
- hem vertegenwoordigt met betrekking tot de omgang met de moeder;
- kan bezien in hoeverre een de vaststelling van een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] moet worden geacht, en zo ja hoe deze omgangsregeling er uit zou moet zien of dat een ontzegging in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
6.13
De rechtbank heeft mevrouw drs. [naam] , kantoorhoudende te [plaats] , bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd. Voor de duur van de procedure (in eerste aanleg) dient de bijzondere curator de belangen van [minderjarige] te behartigen.
De griffier van de rechtbank heeft daarvoor contact opgenomen met mevrouw [naam] en haar de onderzoeksopdracht uitgelegd.
6.14
De kinderrechter vraagt de bijzondere curator om de volgende vragen te onderzoeken:
1. Is omgang met zijn moeder in het belang van [minderjarige] ? Zo niet, wat is hier dan (in de toekomst) voor nodig? Is een ontzegging van omgang nu noodzakelijk?
2. Wat zijn (ten diepste) de werkelijke wensen en behoefte van [minderjarige] ten aanzien van de omgang met zijn moeder?
3. Welke omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] komt volgens de bijzondere curator het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ? Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
4. Geeft het onderzoek de bijzondere curator nog anderszins aanleiding tot het maken van opmerkingen of het verstrekken van adviezen aan de moeder, de voogd, de oma en stiefopa en de rechtbank?
6.15
De bijzondere curator wordt verzocht gesprekken te voeren met [minderjarige] , de moeder, de voogd van [minderjarige] en de oma en stiefopa.
6.16
Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen, zoals school of behandelaar(s).
6.17
De rechtbank wijst betrokkenen er op dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
6.18
Voorts verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen.
6.19
De bijzondere curator wordt verzocht schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, uiterlijk
binnen zes maanden na de datum van deze beschikkingonder gelijktijdige verstrekking daarvan aan de (advocaat van) moeder, de voogd, de Raad en de oma en stiefopa.
Verdere procesverloop
6.2
Na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator krijgen (de advocaat van) de moeder, de voogd, de Raad en de oma en stiefopa de gelegenheid hierop schriftelijk te reageren,
uiterlijk op na te melden pro formadatum. Daarbij verneemt de rechtbank van hen:
1. hun reactie op het verslag van de bijzondere curator;
2. hun visie op het aangehouden verzoek;
3. het verdere gewenste procesverloop, met name of zij een nadere mondelinge behandeling nodig achten of dat de zaak verder schriftelijk kan worden afgedaan.
6.21
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het verzoek van de Raad ten aanzien van de omgangsregeling zal aanhouden als in het dictum van deze beschikking te melden. De rechtbank behoudt zich daarbij iedere verdere beslissing voor en kan, indien een nadere mondelinge behandeling noodzakelijk is, besluiten het resterende verzoek door de enkelvoudig kamer van de rechtbank te laten behandelen.
6.22
Tenslotte nog het volgende. [minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek verteld dat hij de beslissing van de rechtbank graag van de oma en stiefopa wil horen. De rechtbank gaat ervan uit dat zij de beslissing aan [minderjarige] vertellen op een bij hem passende wijze. De rechtbank geeft de oma en de stiefopa in overweging mee dat zij hierover vooraf kunnen overleggen met de voogd.
6.23
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren op [geboortedag 2] 1984 te [geboorteplaats 2] over de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ;
7.2
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur;
7.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
7.5
benoemt – met inachtneming van het hiervoor overwogene – over de minderjarige
[minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] , tot bijzondere curator:
- mevrouw drs. [naam] , kantoorhoudende te [plaats] ;
7.6
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk binnen zes maanden na heden, zijnde op
11 september 2025aan de rechtbank schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, een en ander zoals is overwogen onder 6.14 tot en met 6.19;
7.7
houdt het verzoek van de Raad met betrekking tot de omgangsregeling aan tot
30 september 2025 PRO FORMA, zulks in afwachting van een schriftelijke reactie op het verslag van de bijzondere curator van (de advocaat van) de moeder, de voogd, de Raad en de oma en stiefopa, zoals is overwogen onder 6.20;
7.8
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Gessel, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Struijs, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 5 januari 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:341.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8427.