Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een gewezen verdachte. De verzoeker, geboren in 1995, had een verzoek ingediend op 12 november 2024, waarin hij een schadevergoeding vroeg van in totaal € 600,00, bestaande uit € 260,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling op 18 februari 2025 was de verzoeker niet aanwezig, maar de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, was wel aanwezig en heeft zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat de kosten voor inverzekeringstelling moesten worden afgewezen omdat er sprake was van een beleidssepot en dat de verzoeker de inverzekeringstelling aan zichzelf te wijten had. De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen voor de geleden schade, omdat de verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten had. Echter, voor de gemaakte kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift werd het forfaitaire bedrag van € 340,00 toegewezen. De rechtbank wees het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv af, maar kende wel een vergoeding toe ex artikel 530 Sv tot een bedrag van € 340,00. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, en is uitgesproken op de openbare zitting van 4 maart 2025.