ECLI:NL:RBZWB:2025:1494

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
24-031878
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagklacht ongegrond verklaard in verband met eigendomsrechten horloge

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift over beslag op een horloge. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.H.J. Bals, verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van het horloge, dat hij tijdelijk had uitgeleend aan een derde partij. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, betwistte de eigendomsclaim van de klager en stelde dat het beslag moest blijven bestaan. Tijdens de zitting op 18 februari 2025 zijn de klager, zijn advocaat en een belanghebbende gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat de klager ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat het niet de bedoeling is om in te gaan op de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak.

De rechtbank heeft vervolgens de relevante juridische criteria voor het voortduren van het beslag op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de klager niet als rechthebbende op het horloge kon worden aangemerkt, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn eigendomsclaim te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, die het horloge in bezit had, als de redelijkerwijs rechthebbende moest worden beschouwd. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, en is op 4 maart 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
raadkamernummer : 24-031878
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[de klager],
geboren op [geboortedag] 1960
wonende te [woonplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.H.J. Bals, Noordeinde 16, 4481 BJ Kloetinge,
hierna te noemen: de klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 30 december 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 18 februari 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klager, mr. A.H.J. Bals als advocaat van klager en [naam] als belanghebbende, gehoord.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat het horloge toebehoort aan klager. Het horloge had klager tijdelijk uitgeleend aan [naam] met het oog op een eventuele verkoop aan die [naam]. Klager stelt zich op het standpunt dat het onderzoeksbelang ontbreekt en het dan ook volstrekt onaannemelijk is dat een rechter later oordelend zal beslissen tot verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen voorwerp. De raadsman verzoekt bij de beoordeling te betrekken dat onbekend is wat de waarde van het horloge is en of het horloge echt is.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet valt vast te stellen dat klager rechthebbende op het horloge is. Voorgaande maakt dat wordt verzocht het klaagschrift ongegrond te verklaren. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden om nader onderzoek te doen naar de waarde van het horloge.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift. Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
In dit geval is klager een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt. Klager stelt rechthebbende te zijn en klaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. De rechtbank zal moeten beoordelen of klager als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt. Zij mag daarbij civielrechtelijke aspecten betrekken. De rechtbank hoeft daarbij geen burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties te beslechten [1] . Het gaat om een voorlopig oordeel over eigendoms- en bezitsrechten [2] .
Uit de door klager overgelegde stukken blijkt niet zonder meer dat klager als rechthebbende kan worden beschouwd. In raadkamer is gebleken dat klager ook geen nadere stukken kan tonen waaruit blijkt dat hij de redelijkerwijs rechthebbende is. De rechtbank is daarom van oordeel dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende op het horloge kan worden aangemerkt. De stelling dat hij het horloge op een beurs heeft geruild voor twee andere horloges en aan belanghebbende heeft uitgeleend is daartoe onvoldoende. Bij de huidige stand van zaken merkt de rechtbank beslagene [naam] aan als de redelijkerwijs rechthebbende. Gelet op voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 4 maart 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 4 maart 2025.
Mr. Fanis en mr. Van Eekelen zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).