Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift tegen het beslag op een personenauto, ingediend door de klager. De procedure begon met de inbeslagname van een Suzuki Vitara op 9 november 2024, omdat de klager zonder geldig rijbewijs had gereden. Het klaagschrift, ingediend op 10 december 2024, verzocht om opheffing van het beslag, omdat de klager de auto nodig had voor zijn dagelijkse bezigheden. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, was van mening dat het beslag gehandhaafd moest blijven, gezien het recidiverisico van de klager en het feit dat hij eerder zonder rijbewijs had gereden.
Tijdens de behandeling op 18 februari 2025 in de raadkamer werd het klaagschrift besproken. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank stelde vast dat er een strafvorderlijk belang was om het beslag te handhaven, omdat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring van het voertuig zou besluiten. De rechtbank concludeerde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat de klager niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en er een hoog recidiverisico bestond.
De beslissing om het klaagschrift ongegrond te verklaren werd genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen. De uitspraak werd gedaan op de openbare zitting van 4 maart 2025, en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot cassatie binnen veertien dagen na de uitspraak.