ECLI:NL:RBZWB:2025:1503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
02-141367-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagklacht ongegrond verklaard in verband met voertuig eigendom

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift over beslag op een voertuig. De klager, geboren in 1979 en woonachtig in Rotterdam, had een klaagschrift ingediend met het verzoek om opheffing van het beslag op een Lamborghini Urus, die op 6 september 2024 in beslag was genomen. De klager stelde dat hij de eigenaar was van het voertuig en dat hij niet betrokken was bij strafbare feiten. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, betwistte dit en stelde dat de klager als katvanger werd gezien, zonder bewijs dat hij het voertuig zelf had gekocht.

De rechtbank heeft de procedure op 25 februari 2025 behandeld, waarbij de klager en de belanghebbende niet verschenen. De rechtbank heeft de stukken in het dossier beoordeeld, waaronder de kennisgeving van inbeslagneming en het klaagschrift. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat er geen bewijs was dat de klager redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende als rechthebbende moest worden beschouwd en verklaarde het klaagschrift ongegrond.

De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-141367-24
raadkamernummer : 24-025453
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. F.LC. Schoolderman te Van Vollenhovenstraat 37, 3016 BG Rotterdam.
hierna te noemen: de klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 6 september 2024 een Lamborghini Urus met Duits [kenteken] onder [belanghebbende] in beslag is genomen;
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 11 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de reactie van de officier van justitie;
  • het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 14 januari 2025 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 25 februari 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis gehoord.
Klager en [belanghebbende] zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager eigenaar (kentekenhouder) is van het inbeslaggenomen voertuig en dat hij op geen enkele wijze betrokkenheid heeft bij strafbare feiten. Hij wordt daarom door het beslag onterecht geschaad.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden gehandhaafd. Klager wordt gezien als een katvanger en in het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat klager het voertuig zelf heeft gekocht. Het klaagschrift moet ongegrond worden verklaard.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift. Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
In dit geval is klager een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt. Klager stelt rechthebbende te zijn. en klaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. De rechtbank zal dan bij de beoordeling ook rekening moeten houden met art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr. In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden een voorwerp dat niet aan de veroordeelde toebehoort kan worden verbeurd verklaard. Die verbeurdverklaring is mogelijk als de rechthebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat kort gezegd er een relatie bestaat tussen het voorwerp en een strafbaar feit.
De rechtbank zal moeten beoordelen of klager als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt. Zij mag daarbij civielrechtelijke aspecten betrekken. De rechtbank hoeft daarbij geen burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties te beslechten [1] . Het gaat om een voorlopig oordeel over eigendoms- en bezitsrechten [2] .
In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat klager behalve dat hij kentekenhouder is ook redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende van het voertuig kan worden aangemerkt. Zij merkt vooralsnog en bij de huidige stand van zaken beslagene [belanghebbende] aan als redelijkerwijs rechthebbende. De rechtbank zal het klaagschrift dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 11 maart 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 11 maart 2025.
Mr. Van Eekelen is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).