Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift werd ingediend door een klager, geboren in 2003, die zich verzet tegen het beslag dat op zijn iPhone was gelegd. Het beslag was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het bezit en de handel in (hard)drugs. De klager en zijn raadsman, mr. M.C.F. Jansen, waren niet verschenen tijdens de behandeling van het klaagschrift op 25 februari 2025. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, had aangegeven dat de in beslag genomen telefoon mogelijk bewijs bevatte voor de strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, omdat er een reëel risico bestond dat de telefoon was gebruikt voor het plegen van een strafbaar feit. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat de klager niet had aangetoond dat hij bezwaard werd door het voortduren van het beslag. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.