ECLI:NL:RBZWB:2025:1504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
02-311473-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagklacht ongegrond verklaard in strafzaak met betrekking tot drugsbezit

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift werd ingediend door een klager, geboren in 2003, die zich verzet tegen het beslag dat op zijn iPhone was gelegd. Het beslag was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het bezit en de handel in (hard)drugs. De klager en zijn raadsman, mr. M.C.F. Jansen, waren niet verschenen tijdens de behandeling van het klaagschrift op 25 februari 2025. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, had aangegeven dat de in beslag genomen telefoon mogelijk bewijs bevatte voor de strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, omdat er een reëel risico bestond dat de telefoon was gebruikt voor het plegen van een strafbaar feit. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat de klager niet had aangetoond dat hij bezwaard werd door het voortduren van het beslag. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-311473-24
raadkamernummer : 24-026670
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.C.F. Jansen, Postbus 4650, 4803 ER Breda,
hierna te noemen: de klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 24 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 25 februari 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis gehoord.
Zowel de raadsman, mr. M.C.F. Jansen, als klager zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de gevraagde teruggave. Klager wordt bezwaard door de inbeslagname en de voortduring daarvan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wordt vervolgd voor het bezit van en de handel in (hard)drugs. Op basis van de informatie uit de in beslag genomen telefoon kan het bewijs worden afgeleid voor die handel.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift. Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Uit de toelichting door de officier van justitie blijkt dat uit onderzoek aan de telefoon is gebleken dat de iPhone waarschijnlijk is gebruikt ten behoeve van het plegen van een strafbaar feit. Klager en zijn raadsvrouw zijn niet verschenen en hebben dit niet weersproken. Daarnaast zit klager nog in voorlopige hechtenis en is op geen enkele wijze uitgelegd op welke wijze klager wordt bezwaard door het voortduren van het beslag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter later oordelend tot verbeurdverklaring van de iPhone beslist. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift tegen het artikel 94 Sv beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 11 maart 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 11 maart 2025.
Mr. Van Eekelen is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).