Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, geboren in 1964, had op 15 november 2024 een verzoekschrift ingediend voor een schadevergoeding van € 1.400,73, ter dekking van kosten voor rechtsbijstand. Tijdens de zitting op 18 februari 2025 zijn zowel de verzoeker als de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, gehoord. De verzoeker stelde dat hij juridische bijstand nodig had vanwege de verdenking tegen hem en zijn partner, wat leidde tot de gemaakte kosten. De officier van justitie betwistte echter de toewijsbaarheid van de vordering, stellende dat de verzoeker en zijn partner terecht als verdachten waren aangemerkt en dat de kosten voor rechtskundige bijstand aan henzelf te wijten waren.
De rechtbank oordeelde dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. Op basis van artikel 530 Sv kan een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd. De rechtbank overwoog dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen, aangezien de verzoeker verdacht werd van verduistering en de kosten aan zijn eigen handelen waren te wijten. De rechtbank wees het verzoek tot toekenning van de schadevergoeding af, en deze beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen.