Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift over beslag op een bromfiets. De klager, geboren in 2004, had het klaagschrift ingediend met het verzoek om opheffing van het beslag en teruggave van de bromfiets, die al 10 maanden in beslag was genomen. De klager stelde dat hij de bromfiets wilde verkopen om zijn financiële situatie te verbeteren en dat de kans op verbeurdverklaring door de rechter niet groot was. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, was van mening dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de bromfiets was voorzien van een 125cc motorblok en het onverstandig zou zijn om deze terug te geven aan de klager.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet ten gronde kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat een rechter later zou beslissen tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de bromfiets. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de bromfiets aan de klager, met de opmerking dat een herkeuring door de RDW noodzakelijk is voordat het voertuig weer op de openbare weg mag rijden.
De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, en is uitgesproken op de openbare zitting van 11 maart 2025. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie en de klager.