ECLI:NL:RBZWB:2025:1508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
416088 HA ZA 23-599
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van geldleningsovereenkomst en terugvordering van hoofdsom en rente

In deze civiele zaak heeft Telemerce AG, een Zwitserse onderneming, een lening van € 180.000,00 verstrekt aan de gedaagde partij. De lening had een looptijd van tien jaar, tot 25 juli 2024, en de gedaagde was verplicht jaarlijks rente te betalen. Echter, de gedaagde heeft nooit een betaling verricht, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst door Telemerce in 2019. Telemerce heeft de lening vervolgens opgeëist en vordert nu terugbetaling van de hoofdsom en de contractuele rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim is en heeft de vorderingen van Telemerce toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde het geleende bedrag van € 180.000,00 moet terugbetalen, evenals de contractuele rente van 3% over de hoofdsom, en dat de gedaagde ook verantwoordelijk is voor de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van de wettelijke rente over de contractuele rente toegewezen, evenals de vergoeding van de incassokosten, en heeft de proceskosten vastgesteld op € 11.473,49. Het vonnis is uitgesproken op 12 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/416088 / HA ZA 23-599
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van:
TELEMERCE AG,
te Baar (Zwitserland),
eisende partij,
hierna te noemen: Telemerce,
advocaat: mr. R.P. Zieltjens,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P.E.A.M. Gerritse.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de lening van in totaal € 180.000,00 die Telemerce aan [gedaagde] heeft verstrekt. De looptijd van de lening was aanvankelijk tien jaar, tot 25 juli 2024. [gedaagde] was jaarlijks rente verschuldigd, maar hij heeft nooit een betaling verricht aan Telemerce. Telemerce heeft de overeenkomst daarom gedeeltelijk ontbonden, namelijk waar het ging om de looptijd van tien jaar, en de lening ineens opgeëist. Nu vordert Telemerce terugbetaling van de lening en betaling van zowel de achterstallige als de misgelopen contractuele rente. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank wijst de vorderingen toe. In paragraaf 4 van dit vonnis wordt uitgelegd hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
Leeswijzer
Eerst wordt in paragraaf 1 kort opgesomd welke stukken door partijen zijn ingediend tot het moment van deze uitspraak. Daarna wordt in paragraaf 2 een aantal feiten vermeld die voor de beoordeling van de zaak, althans voor de leesbaarheid van dit vonnis belangrijk zijn. In paragraaf 3 wordt kort samengevat wat de vordering van Telemerce precies inhoudt en wat zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Zoals gezegd wordt in paragraaf 4 uitgelegd hoe het oordeel van de rechtbank tot stand is gekomen. De uiteindelijke beslissing is vermeld in paragraaf 5 van dit vonnis.

1.De procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juli 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met (2) producties,
- het tussenvonnis van 11 september 2024,
- het B-formulier van mr. Gerritse van 27 januari 2025,
- de mondelinge behandeling van 28 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Via het B-formulier van 27 januari 2025 heeft mr. Gerritse meegedeeld dat [gedaagde] zijn verweer laat varen en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Aangekondigd is ook dat zij daarom niet op de zitting van 28 januari 2025 zullen verschijnen. Telemerce, in de persoon van de heer [bestuurder] (bestuurder), en mr. Zieltjens zijn wel verschenen op de mondelinge behandeling.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 20 juli 2014 een overeenkomst van geldlening gesloten. De overeenkomst is opgesteld in de Engelse taal. [gedaagde] heeft een bedrag van € 150.000,00 geleend van Telemerce.
“It is acknowledged that the Borrower will receive from the Lender the sum of € 150.000,00 on Juli 25th 2014.”
2.2.
De looptijd van de lening bedroeg tien jaar, gerekend vanaf 25 juli 2014. De lening moest aan het einde van de looptijd, op 25 juli 2024, ineens worden terugbetaald.
“The loan is provided for a period of 10 years from Juli 25th 2014. Subject to the provisions hereof concerning default by the Borrower, the Borrower shall repay the Loan in full together with any interest outstanding at the close of Business on the repayment date.”
2.3.
Over de hoofdsom van € 150.000,00 is een rente bedongen van 3% per jaar. De jaarlijks door [gedaagde] verschuldigde rente van € 4.500,00 moest elk jaar, voor het eerst op
25 juli 2015, door [gedaagde] worden betaald.
“The rate of interest applicable on the Loan shall be 3% per annum. Interest of € 4.500 shall be paid on Juli 25th every year, for the first time on Juli 25th 2015 without deductions at source.”
2.4.
Op 16 september 2016 is de initiële leensom van € 150.000,00 met een bedrag van
€ 30.000,00 verhoogd.
2.5.
Door [gedaagde] is geen enkele betaling verricht aan Telemerce.
2.6.
In de brief van 26 juni 2019 is [gedaagde] verzocht en voor zover nodig gesommeerd om de tot dan toe achterstallige rente te betalen, met de volgende aanzegging:
“Indien uw betaling niet is ontvangen uiterlijk binnen veertien dagen vanaf de dag na ontvangst van deze brief, ontbindt cliënte de geldlening(en) reeds nu voor alsdan partieel, namelijk voor het gedeelte dat de looptijd van de lening tien jaar bedraagt.
In dat geval zal cliënte een incassoprocedure starten en terugbetaling vorderen van de gehele leensom alsmede vergoeding van de reeds verschuldigde en gederfde rente over initieel afgesproken looptijd. (..)”.
De brief is op 27 juni 2019 bij deurwaardersexploot betekend aan het woonadres van [gedaagde] (in persoon aan “zijn moeder en huisgenoot”).

3.De vordering en de referte

3.1.
Telemerce vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
tot betaling aan Telemerce van € 150.000,00, vermeerderd met de contractuele rente van 3% berekend tot en met 11 juli 2019 van € 23.710,72,
tot betaling aan Telemerce van € 30.000,00, vermeerderd met de contractuele rente van 3% berekend tot en met 11 juli 2019 van € 2.608,40,
primair: tot betaling aan Telemerce van € 33.164,45 aan gederfde contractuele rente over de periode van 12 juli 2019 tot en met 25 juli 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2024 tot aan de dag van betaling,
subsidiair: tot betaling aan Telemerce van de wettelijke rente over de bedragen als toegewezen onder 1 en 2, over de periode van 12 juli 2019 tot en met de dag van betaling,
4. tot vergoeding aan Telemerce van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK) van 1 juli 2012 over de bedragen als toegewezen onder 1 en 2,
5. tot betaling aan Telemerce van de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Kort samengevat vordert Telemerce dus terugbetaling van de leensom van in totaal € 180.000,00 en betaling van de contractuele rente van 3% over de looptijd van tien jaar, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
[gedaagde] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Op de stellingen van Telemerce wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

In 2019 is de geldleningsovereenkomst gedeeltelijk ontbonden door Telemerce
4.1.
Telemerce heeft gesteld dat zij de geldlening per 11 juli 2019 gedeeltelijk heeft ontbonden, namelijk voor het gedeelte dat de looptijd tien jaar bedroeg. [gedaagde] had op dat moment namelijk nog geen enkele keer de overeengekomen jaarlijkse rente betaald. De lening is vanwege de gedeeltelijke ontbinding direct opeisbaar geworden, aldus Telemerce.
4.2.
De rechtbank komt tot de conclusie dat Telemerce bevoegd was om de overeenkomst met [gedaagde] gedeeltelijk te ontbinden. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4.3.
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis rechtvaardigt in beginsel de (gedeeltelijke) ontbinding van een overeenkomst (artikel 6:265 lid 1 BW). Die bevoegdheid ontstaat alleen, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, wanneer de schuldenaar, [gedaagde] in dit geval, in verzuim is (artikel 6:265 lid 2 BW).
4.4.
Vast staat dat [gedaagde] in de periode van 25 juli 2015 tot aan de sommatie van 26 juni 2019 (en ook daarna) geen enkele betaling heeft verricht. Dit is een tekortkoming in de nakoming van zijn verbintenissen uit de geldleningsovereenkomst.
Niet gesteld of gebleken is dat nakoming van zijn betalingsverplichtingen blijvend of tijdelijk onmogelijk was, maar [gedaagde] is in verzuim gekomen. De overeengekomen termijn voor betaling, jaarlijks op 25 juli, is immers telkens verstreken zonder dat [gedaagde] zijn verbintenis is nagekomen (artikel 6:83 onder a BW). Deze termijn kan als fatale termijn worden aangemerkt. Het tegendeel is niet gesteld of gebleken.
Kortom, Telemerce was bevoegd om de overeenkomst (geheel of) gedeeltelijk te ontbinden. Op basis van de sommatie van 26 juni 2019, de voortdurende tekortkoming van [gedaagde] en het daardoor ingetreden verzuim heeft de gedeeltelijke ontbinding plaatsgevonden per
11 juli 2019.
[gedaagde] moet het geleende bedrag van in totaal € 180.000,00 terugbetalen
4.5.
Telemerce vordert nu terugbetaling van de uitgeleende bedragen. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van in totaal € 180.000,00, bestaande uit de initiële leensom van € 150.000,00 en het bedrag van € 30.000,00 waarmee de leensom in 2019 is verhoogd. Hieronder wordt het oordeel toegelicht.
4.6.
Telemerce heeft ervoor gekozen om de overeenkomst te ontbinden waar het de looptijd van tien jaar betreft. Een gedeeltelijke ontbinding leidt slechts tot het einde van de getroffen verbintenissen. Voor het overige behoudt de overeenkomst haar normale werking. In dit geval betekent de gedeeltelijke ontbinding dus in feite dat de looptijd van tien jaar is komen te vervallen en er geen tijdsbepaling voor de terugbetaling (meer) gold.
4.7.
Weliswaar heeft Telemerce zich hier niet expliciet op beroepen, maar omdat de overeenkomst door partijen is gesloten vóór 1 januari 2017, past de rechtbank artikel 7A:1797 (oud) BW [1] ambtshalve toe [2] . Dit artikel geeft de rechtbank, wanneer de uitlener (Telemerce) teruggave vordert, de ruimte om “naar gelang der omstandigheden” aan de lener ( [gedaagde] ) “enig uitstel toe te staan”.
De rechtbank overweegt dat de overeenkomst al in 2019 deels is ontbonden en Telemerce [gedaagde] toen ook heeft gedagvaard. Er is vervolgens overleg gevoerd tussen partijen. Hoewel dit niet tot overeenstemming heeft geleid, is de zaak niet aangebracht en bij Telemerce stil komen te liggen. Dit alles laat onverlet dat [gedaagde] al sinds 2019 de tijd heeft gehad om tot terugbetaling van de geleende bedragen over te gaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om hem nu nog enig (nader) uitstel toe te staan.
Daar komt bij dat de looptijd van tien jaar op 25 juli 2024 inmiddels hoe dan ook is verstreken, zodat [gedaagde] ook op grond van nakoming gehouden is om de lening terug te betalen.
4.8.
Telemerce heeft onweersproken gesteld dat de initiële hoofdsom op 16 juli 2016 is verhoogd met een bedrag van € 30.000,00. Er wordt dan ook van uitgegaan dat het bedrag bij de hoofdsom van € 150.000,00 is opgeteld en de overeenkomst voor het overige ongewijzigd is gebleven, in die zin dat alle bepalingen ook zijn gaan gelden voor het bedrag van € 30.000,00 oftewel voor het in totaal uitgeleende bedrag van € 180.000,00. De belangrijkste bepalingen zijn de initiële looptijd van tien jaar en de jaarlijks verschuldigde rente van 3% over het (uit)geleende bedrag.
[gedaagde] moet alsnog de tot en met 11 juli 2019 vervallen contractuele rente betalen, als ook de na 11 juli 2019 door Telemerce misgelopen contractuele rente, enkelvoudig berekend
4.9.
Telemerce vordert, althans zo begrijpt de rechtbank het petitum, dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de achterstallige contractuele rente die [gedaagde]
tot en met11 juli 2019 verschuldigd is geworden, als ook tot betaling van de
na11 juli 2019 misgelopen contractuele rente. Deze vorderingen worden toegewezen, met dien verstande dat deze rente
enkelvoudigmoet worden berekend. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.
4.10.
Uit de bedragen die Telemerce in haar dagvaarding heeft genoemd en de aangehechte renteberekeningen (productie 4 t/m 6) maakt de rechtbank op dat Telemerce de contractuele rente
samengesteldheeft berekend. De vordering wordt op dit punt afgewezen.
Contractuele rente wordt namelijk in beginsel, tenzij anders overeengekomen, enkelvoudig berekend. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een samengestelde berekening zijn overeengekomen. In de overeenkomst is specifiek een bedrag van € 4.500,00 per jaar genoemd. Niet bedongen is daarbij dat dit bedrag jaarlijks bij de hoofdsom zou worden opgeteld. De contractuele rente moet dus
enkelvoudigberekend worden.
Reeds om die reden zijn het bedrag van € 33.164,45 (onder 3) èn de bedragen van
€ 23.710,72 (onder 1) respectievelijk € 2.608,40 (onder 2) niet toewijsbaar.
4.11.
Zoals al is overwogen heeft [gedaagde] geen enkele betaling verricht aan Telemerce, is de overeenkomst daarom per 11 juli 2019 gedeeltelijk ontbonden en de lening ineens opgeëist door Telemerce. De rechtbank maakt daarom onderscheid tussen de periode
tot en met11 juli 2019 en de periode daar
na.
4.12.
Wat de periode
tot en met11 juli 2019 betreft zijn de door Telemerce gevorderde bedragen van € 23.710,72 (onder 1) respectievelijk € 2.608,40 (onder 2) niet toewijsbaar, maar zal [gedaagde] ten aanzien van de hoofdsom van € 150.000,00 worden veroordeeld tot betaling van de contractuele rente van 3% per jaar vanaf 25 juli 2014 tot en met 11 juli 2019. Ten aanzien van de verhoging van € 30.000,00 gaat de rechtbank er, zoals al is overwogen, van uit dat [gedaagde] de overeengekomen rente van 3% ook over dit bedrag verschuldigd was. In de sommatiebrief van 26 juni 2019 is hiervan ook melding gemaakt. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd. Dit alles betekent dat er jaarlijks ook over dit bedrag 3% contractuele rente verschuldigd is, tot en met 11 juli 2019.
De vordering tot betaling van deze achterstallige rentebedragen is toewijsbaar op grond van nakoming. Voor deze periode geldt immers dat de overeenkomst tussen partijen nog in zijn geheel bestond en [gedaagde] uit hoofde daarvan verplicht was om elk jaar (achteraf) de overeengekomen rente van 3% te betalen. Vast staat dat [gedaagde] dat niet heeft gedaan.
De gedeeltelijke ontbinding verandert niets aan de verschuldigdheid of de omvang van de tot en met 11 juli 2019 vervallen contractuele rente.
4.13.
Wat de periode
na11 juli 2019 betreft is het door Telemerce gevorderde bedrag van € 33.164,45 niet toewijsbaar, aangezien dit bedrag blijkens de bijgevoegde renteberekening een samengestelde rente betreft. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een contractuele rente van 3% over de hoofdsom van € 180.000,00, gerekend vanaf 12 juli 2019 tot en met 25 juli 2024.
Deze rente moet door [gedaagde] vergoed worden als zijnde schade door ontbinding (artikel 6:277 BW). Het gaat om schade die aan Telemerce door de tekortkoming van [gedaagde] en de daarop gevolgde gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst per 11 juli 2019 is berokkend en de tekortkoming is aan [gedaagde] toe te rekenen. De omvang van de schadevergoeding moet worden vastgesteld door twee situaties met elkaar te vergelijken:
  • de hypothetische situatie waarin Telemerce zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming van de overeenkomst;
  • de feitelijke situatie waarin Telemerce na de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst verkeert.
4.14.
In de
hypothetischesituatie zou Telemerce van [gedaagde] elk jaar, gerekend vanaf
12 juli 2019 tot en met 25 juli 2024, de contractuele rente van 3% per jaar over de (uit)geleende bedragen hebben ontvangen.
In de
feitelijkesituatie is de overeenkomst per 11 juli 2019 gedeeltelijk ontbonden en is de leensom ineens door Telemerce opgeëist waardoor er strikt genomen geen basis meer bestond om de contractuele rente vanaf 12 juli 2019 voortaan over te berekenen. De schade van Telemerce bedraagt zodoende de sindsdien misgelopen contractuele rente.
4.15.
Kortom, ten aanzien van de hoofdsom van € 150.000,00 is [gedaagde] een contractuele rente van 3% per jaar verschuldigd vanaf 25 juli 2014 tot en met 25 juli 2024 en ten aanzien van de hoofdsom van € 30.000,00 is hij diezelfde rente verschuldigd vanaf 16 september 2016 tot en met 25 juli 2024.
De na 11 juli 2019 misgelopen contractuele rente (ontbindingsschade) wordt vermeerderd met de wettelijke rente
4.16.
Telemerce heeft, althans zo begrijpt de rechtbank het petitum onder 3 primair, gevorderd dat de in de periode van 12 juli 2019 tot en met 25 juli 2024 misgelopen contractuele rente (ontbindingsschade) wordt vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 26 juli 2024. De rechtbank wijst deze rentevordering toe zoals in de beslissing is vermeld.
[gedaagde] moet een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.17.
Telemerce maakt ook aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Telemerce heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. In deze situatie (niet-consument) is een enkele brief al voldoende. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd. Omdat Telemerce geen concreet bedrag heeft gevorderd, zal de rechtbank de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief, berekend over de hoofdsom van € 180.000,00, wat resulteert in een bedrag van € 3.115,75 inclusief btw.
De proceskosten komen tot slot ook voor rekening van [gedaagde]
4.18.
[gedaagde] krijgt in deze procedure (grotendeels) ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dit betekent dat hij zijn eigen kosten moet dragen en de kosten van Telemerce moet vergoeden. De proceskosten van Telemerce worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.473,49
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De overige stellingen van Telemerce leiden niet tot een ander oordeel
4.20.
De overige stellingen van Telemerce leiden niet tot een ander oordeel en blijven daarom verder onbesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Telemerce te betalen een bedrag van € 180.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Telemerce te betalen de contractuele rente van 3% per jaar over het bedrag van € 150.000,00, gerekend vanaf 25 juli 2014 tot en met 25 juli 2024;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Telemerce te betalen de contractuele rente van 3% per jaar over het bedrag van € 30.000,00, gerekend vanaf 16 september 2016 tot en met 25 juli 2024,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Telemerce te betalen de wettelijke rente over de contractuele rente van 3% per jaar over het bedrag van € 180.000,00 in de periode van
12 juli 2019 tot en met 25 juli 2024, gerekend vanaf 26 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan Telemerce te betalen een bedrag van € 3.115,75 inclusief btw als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 11.473,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst dat wat meer of anders is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graauw en in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2025.

Voetnoten

1.de voorloper van artikel 7:129e BW
2.op grond van artikel 200 Overgangswet NBW