ECLI:NL:RBZWB:2025:1510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
24-028969
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelde in kinderpornozaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1976, had op 22 november 2024 een bezwaarschrift ingediend, dat op 18 februari 2025 in besloten raadkamer werd behandeld. De rechtbank hoorde de gemachtigde advocaat, mr. M. Kalle, en de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, maar de veroordeelde zelf verscheen niet. Het bezwaar richtte zich tegen de noodzaak van DNA-afname, waarbij de veroordeelde aanvoerde dat er geen relevantie was voor de opsporing van kinderpornozaken en dat hij geen relevante justitiële documentatie had.

De officier van justitie betwistte dit en stelde dat DNA-onderzoek juist van groot belang is in kinderpornozaken, omdat DNA vaak op gegevensdragers wordt aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, het bezit van kinderporno, een misdrijf is waarbij DNA-onderzoek wel degelijk van betekenis kan zijn voor de opsporing van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de verplichting tot DNA-afname rechtvaardigden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-183264-22
raadkamernummer : 24-028969
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[de veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg (Oostperkweg 37, 4332 SB Middelburg),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 22 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 18 februari 2025 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. M. Kalle, en de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde. De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf en door de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Namens veroordeelde is daarbij aangevoerd DNA niet van belang is bij de opsporing van kinderpornozaken. Veroordeelde heeft ook geen relevantie justitiële documentatie waardoor het niet te verwachten is dat het DNA van belang kan zijn voor de opsporing van andere feiten.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Juist bij kinderpornozaken speelt DNA een belangrijke rol, nu DNA vaak wordt achtergelaten op gegevensdragers en andere devices. Gelet op het recidivegevaar bij zedenzaken kan DNA wel degelijk van belang zijn voor de opsporing van nieuwe strafbare feiten. De officier van justitie is van mening dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard.

Beoordeling

Bij vonnis van 23 augustus 2024 is de veroordeelde door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank veroordeeld ter zake van kinderporno bezit.
De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor het bezit van kinderporno. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde zal wel van betekenis kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde, omdat er ook bij dit feit op regelmatige basis DNA-onderzoek plaatsvindt om al dan niet aan te tonen of een verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen met betrekking tot kinderporno.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven. Deze stringente uitleg van voornoemd toetsingskader is op 7 april 2020 nogmaals bevestigd door de Hoge Raad in de uitspraak met kenmerk ECLI:NL:HR:2020:626.
Hetgeen door of namens de veroordeelde is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie, omdat de namens veroordeelde aangevoerde omstandigheden niet uitsluiten dat veroordeelde in de toekomst nogmaals een strafbaar feit zal begaan en er ook niet gebleken is dat het recidiverisico gering is.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.C. Gillesse, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
Mr. Fanis en mr. Van Eekelen zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.