ECLI:NL:RBZWB:2025:1510
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelde in kinderpornozaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, geboren in 1976, had op 22 november 2024 een bezwaarschrift ingediend, dat op 18 februari 2025 in besloten raadkamer werd behandeld. De rechtbank hoorde de gemachtigde advocaat, mr. M. Kalle, en de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, maar de veroordeelde zelf verscheen niet. Het bezwaar richtte zich tegen de noodzaak van DNA-afname, waarbij de veroordeelde aanvoerde dat er geen relevantie was voor de opsporing van kinderpornozaken en dat hij geen relevante justitiële documentatie had.
De officier van justitie betwistte dit en stelde dat DNA-onderzoek juist van groot belang is in kinderpornozaken, omdat DNA vaak op gegevensdragers wordt aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, het bezit van kinderporno, een misdrijf is waarbij DNA-onderzoek wel degelijk van betekenis kan zijn voor de opsporing van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de verplichting tot DNA-afname rechtvaardigden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen.