ECLI:NL:RBZWB:2025:1512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
24-015268
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op aalfuiken en teruggave aan klaagster na disproportionaliteit van schade

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift van V.O.F. [de klaagster] tegen het beslag dat was gelegd op 74 aalfuiken. De klaagster, vertegenwoordigd door [naam 1], verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van de aalfuiken, omdat zij door het beslag een aanzienlijk deel van haar inkomsten miste, geschat op € 50.000,- per jaar. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, was van mening dat het beslag moest worden gehandhaafd, omdat het niet onwaarschijnlijk was dat de rechter later tot verbeurdverklaring zou besluiten.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat de klaagster ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. Bij de beoordeling van het klaagschrift tegen het beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, heeft de rechtbank vastgesteld dat er een strafvorderlijk belang was, maar dat de handhaving van het beslag in dit geval disproportioneel was. De rechtbank oordeelde dat het verlies aan inkomsten door de inbeslagname niet langer in verhouding stond tot de mogelijke sanctie die later opgelegd zou kunnen worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en gelast de teruggave van de 74 aalfuiken aan de klaagster. Deze beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, en is uitgesproken op de openbare zitting van 4 maart 2025. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 81-240843-24
raadkamernummer : 24-015268
beslissing van de enkelvoudige economische raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
V.O.F. [de klaagster] ,
statutair gevestigd te [adres] ,
vertegenwoordigd door [naam 1],
hierna te noemen: de klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 18 juni 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de reactie van de officier van justitie;
  • het proces-verbaal van de raadkamerzitting op 3 september 2024 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 18 februari 2025 heeft het onderzoek door de economische raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, de vertegenwoordiger van klaagster en zijn partner [naam 2] , gehoord.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klaagster. Daartoe is aangevoerd dat door reeds anderhalf jaar 20% van de inkomsten wordt gemist door het beslag op de aalfuiken. De schade is € 50.000,- per jaar.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden gehandhaafd, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de aalfuiken zal beslissen.

2.De beoordeling

De economische raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in haar beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De aanwezigheid van een strafvorderlijk belang sluit niet uit dat de rechtbank onder omstandigheden bij de beoordeling van het klaagschrift ook onderzoekt of voortzetting van het beslag voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit [1] .
De rechtbank is van oordeel dat het klaagschrift tegen het artikel 94 Sv beslag gegrond moet worden verklaard omdat handhaving van het beslag alleen al gelet op de inmiddels geleden schade disproportionele vormen aanneemt. Het verlies aan inkomsten door de inbeslagname van 74 aalfuiken, staat niet langer in verhouding met de eventueel later op te leggen sanctie.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van 74 aalfuiken aan klaagster (omschrijving: [kenmerk] ).
Deze beslissing is op 4 maart 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 4 maart 2025.
Mr. Fanis en mr. Van Eekelen zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).

Voetnoten