ECLI:NL:RBZWB:2025:1531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/02/353934/ FA RK 19-227
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot omgangsregeling in een familiezakenprocedure met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. R. Joosen, verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. W.G. Dictus, een zelfstandig verzoek indiende tot ontzegging van het recht op omgang van de vader met de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2024 was de moeder aanwezig, bijgestaan door een waarnemend advocaat, terwijl de vader niet verscheen. De kinderen hebben aangegeven geen contact met de vader te willen, wat door de rechtbank als een belangrijke factor werd meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, door vermoedelijke hechtingsproblemen en vroegkinderlijk trauma, momenteel geen ruimte hebben voor contactherstel met de vader. De rechtbank heeft de resterende verzoeken van beide partijen afgewezen, met de overweging dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank benadrukt het belang van voortzetting van de hulpverlening en het monitoren van de situatie, waarbij de vader wordt aangemoedigd om op een gepaste manier in contact te blijven met de kinderen door middel van het sturen van kaartjes. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/353934 FA RK 19-227
datum uitspraak: 18 maart 2025
nadere beschikking betreffende omgang
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. R. Joosen te Oosterhout,
tegen
[de vrouw]
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. W.G. Dictus te Oudenbosch,
over de minderjarigen,
1.
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2014,
2.
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2016, hierna mede gezamenlijk aan te duiden als de kinderen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
1. Het verdere procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de uitstelverzoeken van 13 november 2023 en 27 februari 2024 in afwachting van het verloop van het Uniform Hulpaanbod (hierna te noemen: het UHA-/traject);
- de eindrapportage van het UHA van 22 juli 2024;
- de brief van de Raad van 8 oktober 2024;
- het F9-formulier van mr. Joosen van 31 oktober 2024;
- het F9-formulier van mr. Dictus van 31 oktober 2024;
- het ingevulde keuzeformulier van de kinderen van 16 december 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Joosen van 6 februari 2025;
- het F9-formulier van mr. Dictus van 12 februari 2025, waarin hij aangeeft dat mr. Kranenburg de mondelinge behandeling voor hem waarneemt.
1.2 Op 18 februari 2024 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren (nader) behandeld. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Kranenburg als waarnemend advocaat voor mr. Dictus. Daarnaast is de advocaat van de man verschenen. De man zelf is niet verschenen bij de mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling was verder aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3 De kinderen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken aan de rechter. De kinderen hebben via een keuzeformulier aangegeven dat zij geen gesprek wensen met de rechter. Daarbij heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij de man niet wil zien en dat hij ook geen contact met hem wil. Ook [minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij de man niet wil zien of spreken.

2.De resterende verzoeken

2.1
Bij de hiervoor genoemde beschikking van 25 januari 2023 heeft de rechtbank partijen (kortweg) voor een (jeugd)hulpverleningstraject verwezen naar het UHA en de behandeling van de (resterende) verzoeken aangehouden in afwachting van de resultaten van het UHA. Dit brengt mee dat op dit moment, samengevat, de volgende verzoeken nog aan de rechtbank voorliggen (zoals vermeld in overweging 2.1 van de hiervoor genoemde beschikking):
- het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen;
- het zelfstandige verzoek van de vrouw tot ontzegging van het recht op omgang van de man met de kinderen gedurende bepaalde of onbepaalde tijd.
2.2
Partijen voeren over en weer verweer tegen de verzoeken. Hierna zal de rechtbank deze resterende verzoeken nader beoordelen. Waar nodig gaat de rechtbank daarbij nader in op de stellingen van partijen.

3.De nadere beoordeling

3.1
Bij haar nadere beoordeling stelt de rechtbank voorop dat partijen via het UHA een (jeugd)hulpverleningstraject hebben gevolgd. Dit traject was er onder meer op gericht dat partijen inzicht zouden verkrijgen in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor de kinderen, dat de kinderen een stem zouden hebben in het scheidingsproces en dat zij zich daarin gehoord en gesteund zouden voelen. Andere beoogde resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject waren dat de kinderen en de ouders onbelast contact met elkaar zouden kunnen hebben en dat er inzicht zou zijn in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en in welke hulp er nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor de kinderen te realiseren binnen de scheidingssituatie.
3.2
Over het verloop van het UHA-traject heeft de rechtbank diverse stukken ontvangen, zoals vermeld onder 1.1. Partijen en de Raad hebben daarnaast hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank gaat hier eerst op in en zal daarna haar beslissing toelichten.
Evaluatie UHA
3.3
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna te noemen: CJG) en de [zorgaanbieder] hebben in de eindevaluatie van het UHA-traject van 22 juli 2024 weergegeven dat de kinderen momenteel geen ruimte hebben om te groeien in het contactherstel met de man. [minderjarige 1] reageert boos als het over de man gaat. [minderjarige 2] heeft geen herinneringen aan de man. Vermoedelijk is er bij de kinderen sprake van een hechtingsprobleem en vroegkinderlijk trauma, waardoor zij op hun eigen manier gedragsproblemen laten zien. Hierdoor hebben de kinderen weinig ruimte voor contactherstel met de man. Het contactherstel met de man dient langzaam te groeien, maar een volgende stap lijkt op dit moment niet in het belang van de kinderen. De verwachting is dat de kinderen beter woorden kunnen geven aan hun behoeften als zij verder zijn met hun behandeling. Hoewel het lang heeft geduurd om met de man in gesprek te komen en afspraken met hem te maken, is het volgens het CJG niet aan de ouders te wijten dat het traject van contactherstel stagneert. De man zal vier keer per jaar een kaartje sturen naar de kinderen, namelijk met de verjaardagen, kerst en met de zomervakantie. Van belang is dat de man laat zien dat hij consequent is met het versturen van de kaartjes en dat de inhoud van deze kaarten aansluiten bij de kinderen. Hierdoor blijft de man in beeld bij de kinderen op gepaste afstand. De hulpverlening zal de vrouw en de kinderen blijven ondersteunen en monitoren of een volgende stap richting contactherstel mogelijk is. Wanneer de kinderen openstaan voor een volgende stap in contactherstel zal deze, in overleg met de ouders en onder begeleiding van de hulpverlening gezet kunnen worden. Het CJG acht een raadsonderzoek nog wel noodzakelijk.
Schriftelijke advies van de Raad
3.4
Bij bovengenoemde brief van 8 oktober 2024 heeft de Raad aangegeven dat dat er geen aanleiding is om nogmaals een gezag- en omgangsonderzoek te starten. De Raad heeft in het onderzoek van 20 december 2022 geadviseerd om de inzet van de hulpverlening te waarborgen in de vorm van het UHA. Tijdens het UHA-traject is gebleken dat het sturen van een kaartje door de man moeizaam verloopt en dat de kinderen in gedrag en taal laten weten dat zij niet toe zijn aan contactherstel met de man. Complicerend daarbij is dat de kinderen vermoedelijk een hechtingsprobleem en vroegkinderlijk trauma hebben, waardoor zij ieder op hun eigen manier gedragsproblemen laten zien. De kinderen lijken weinig ruimte (over) te hebben om een volgende stap te kunnen zetten in het contactherstel met de man. Daarbij zijn de jeugdprofessionals zes maanden bezig geweest om met de man in gesprek te komen en afspraken te maken voor het versturen van kaartjes naar de kinderen. Bij aanvang van het UHA-traject is het gesprek met de man moeizaam tot stand gekomen. De hulpverlening heeft geadviseerd om de man viermaal per jaar consequent een kaartje te laten sturen naar de kinderen, waarbij de hulpverlening die betrokken is bij de vrouw en de kinderen blijft monitoren of er bij de kinderen ruimte ontstaat voor contactherstel met de man. Indien de kinderen openstaan voor een volgende stap zal in overleg met de ouders en onder begeleiding van de hulpverlening hierop worden ingezet. Anders dan het versturen van kaartjes, heeft het UHA-traject niet kunnen bereiken dat er contact is ontstaan tussen de kinderen en de man. Gelet op de reacties van de kinderen op de kaartjes en hun negatieve vaderbeeld dat onverminderd aanwezig lijkt te zijn, adviseert de Raad om aandacht te (blijven) besteden aan de statusvoorlichting bij de kinderen over de man. Net als de hulpverlening de Raad adviseert de Raad om zicht te blijven houden op een mogelijke verandering in de behoefte van de kinderen om contact te hebben met hun vader en daarin, als dit zich voordoet, alle betrokkenen vervolgens te begeleiden. Hopelijk komt er in de toekomst ruimte bij de kinderen om het contact met de man aan te gaan. Daarbij is het belangrijk dat de man het tempo van de kinderen blijft volgen en dat de vrouw de kinderen de ruimte blijft bieden om hun behoefte hierin aan te mogen geven. Hoewel de Raad van mening is dat onbelast contact tussen een kind en zijn beide ouders van groot belang is voor de sociaal emotionele ontwikkeling, acht de Raad het in dit geval in het belang van de kinderen om op dit moment geen omgangsregeling tussen de kinderen en de man vast te stellen. De Raad is zich ervan bewust dat dit een ingrijpend advies is.
Standpunt van de man
3.5
Op 31 oktober 2024 is door mr. Joosen middels een F9-formulier naar voren gebracht dat de man zich niet kan vinden in het advies van de Raad. Op 6 februari 2025 heeft mr. Joosen namens de man per brief aangegeven dat de informatieverstrekking door de vrouw over de kinderen zeer beperkt is. Als de vrouw (voldoende) informatie over de kinderen met de man deelt, kan de man beter aansluiten bij de kinderen en eventueel tot contactherstel komen. De man vraagt zich af of zijn kaartjes aan de kinderen door de kinderen positief worden opgepakt. Volgens de man houdt de vrouw dit tegen. De man vindt het niet gewenst dat de bal tot contactherstel door het CJG bij de kinderen wordt gelegd. De man vraagt zich af of hij hierdoor een eerlijke kans krijgt. De man acht voortzetting van de hulpverlening onder regie van de rechtbank van belang. Het is dan aan de hulpverlening om te beslissen wanneer de kinderen toe zijn aan contactherstel. De man stelt zich op het standpunt dat hier nog steeds op ingezet dient te worden, nadat is gewerkt aan de problematiek van de kinderen. Het is voor de man onduidelijk waarom dit niet al is gebeurd of waarom deze stap wordt overgeslagen. Hierdoor verzoekt de man om nog geen definitieve beslissing in deze zaak te nemen, omdat het een ingrijpend besluit betreft zoals de Raad benoemt.
3.6
Namens de man is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het niet eens is met de inhoud van het eindverslag van het UHA-traject noch met het advies van de Raad. Deze zaak loopt al jaren en in het advies van de Raad van 28 december 2022 is het belang van omgang tussen de kinderen en de man aangehaald. De man vindt dat de Raad te gemakkelijk afstand neemt van dit uitgangspunt en vraagt zich af of de doelen die eerder bij de vrouw zijn gelegd, zijn behaald. Volgens de man moet eerst naar de problematiek van de kinderen worden gekeken voordat een conclusie over omgang kan worden getrokken. De man erkent dat de hulpverlening moeizaam tot stand is gekomen vanwege zijn LVB en vroegere middelenproblematiek, maar stelt dat hij nu openstaat voor hulp. Hij vindt een vrijwillig kader te vrijblijvend en pleit voor een stok achter de deur. De man woont samen met zijn nieuwe partner en heeft enkele jaren geleden met haar een dochter gekregen. Hij heeft tijdelijke huisvesting op een uur afstand van Breda en ervaart geen problemen met drugsgebruik. Er is momenteel geen hulpverlening bij hem betrokken. Hij wil het tempo van de kinderen volgen en zal geen contact met hen forceren of de vrouw berichten sturen.
3.7
Tegelijkertijd vreest hij dat, als de zaak wordt afgesloten, er geen verdere stappen richting contactherstel worden gezet. Hij stuurt kaartjes naar de kinderen onder begeleiding van de hulpverlening, maar zonder deze begeleiding weet hij niet hoe hij verder moet, mede omdat de vrouw volgens hem niet meewerkt. Hij verzoekt de rechtbank het zelfstandig verzoek van de vrouw af te wijzen. De man vindt dat er geen reden is om hem en de kinderen de omgang definitief te ontzeggen. Daarnaast stelt de man dat de vrouw de informatieregeling niet nakomt en dat hij nauwelijks informatie over de kinderen ontvangt. Deze informatieregeling is in 2021 wel vastgesteld. Hij vreest dat, als de zaak nu wordt afgesloten, er nooit meer contact zal zijn tussen hem en de kinderen. Gezien deze omstandigheden verzoekt hij de rechtbank om de zaak aan te houden en de hulpverlening binnen het kader van het UHA te laten doorlopen om op die manier een vinger aan de pols te houden.
Standpunt van de vrouw
3.8
Bij bericht van 31 oktober 2024 heeft mr. Dictus namens de vrouw naar voren gebracht dat de vrouw zich wel kan vinden in het advies van de Raad en dat de vrouw akkoord gaat met een schriftelijke afdoening van deze zaak. Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling nogmaals naar voren gebracht dat zij het eens is met de inhoud van het eindverslag van het UHA-traject en met het advies van de Raad. De vrouw verzoekt om een eindbeschikking en een contactregeling conform het advies van de Raad, namelijk vier keer per jaar een kaartje van de man naar de kinderen. De vrouw stelt dat de man geen initiatief toont en dat de hulpverlening vanuit [zorgaanbieder] nog steeds betrokken is bij haar en de kinderen. [minderjarige 1] ontvangt PMT-behandeling voor zijn trauma’s en agressieregulatie, terwijl [minderjarige 2] hulpverlening ontvangt via school. De vrouw geeft aan dat de man in het verleden loze beloften aan de kinderen heeft gedaan en dat hij nooit fysiek contact met hen heeft gehad. Vanwege vermoedens van middelengebruik heeft zij destijds het contact tussen de man en de kinderen beëindigd. Statusvoorlichting heeft weinig effect, aangezien de kinderen geen interesse tonen in contact met de man. Zij benadrukt dat zij het contact niet zal tegenhouden als de kinderen dit zelf willen, maar zij gaat het ook niet actief bevorderen. De kinderen willen geen contact met de man en de vrouw vindt het niet haar taak om het contact actief te bevorderen. De vrouw informeert de man volgens haar verplichtingen, maar stelt dat hij geen reactie geeft op haar e-mails. Ze verwijst naar een eerdere rechterlijke opdracht om informatie te verstrekken, waaraan zij heeft voldaan, terwijl de man geen inzicht geeft in zijn middelengebruik. Bovendien heeft de man foto’s die zij hem heeft gestuurd op sociale media geplaatst, wat tegen eerdere afspraken ingaat. De vrouw stelt dat de man in het verleden niet heeft meegewerkt aan noodzakelijke hulpverlening, waaronder drugstesten, en dat contactherstel nu forceren averechts zou werken. De advocaat van de vrouw beroept zich op artikel 1:377a BW en stelt dat het niet in het belang van de kinderen is om fysieke omgang met de man vast te leggen, gelet op zijn gebrek aan medewerking aan eerdere trajecten en de aanhoudende bezwaren van de kinderen.
Nader advies van de Raad
3.9
Tijdens de mondelinge behandeling handhaaft de Raad het in de brief van 8 oktober 2024 gegeven advies om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen en om de verzoeken af te wijzen. Het nu niet vaststellen van een omgangsregeling sluit op dit moment aan bij de behoefte van de kinderen. De kinderen voelen op dit moment geen ruimte tot omgang met de man, wat een duidelijke contra-indicatie vormt. Zelfs het ontvangen van kaartjes is voor hen nu belastend, maar het blijft belangrijk dat de man deze blijft sturen. Statusvoorlichting wordt gegeven en blijft een aandachtspunt. De Raad hoopt dat het beëindigen van de procedure de stress bij de ouders vermindert, waardoor er in de toekomst mogelijk ruimte en perspectief ontstaat voor contactherstel. De kinderen hebben vermoedelijk hechtingsproblemen en vroegkinderlijk trauma en zij staan centraal in deze zaak. Hulpverlening is al lange tijd betrokken en biedt ondersteuning, waardoor verdere regie door de rechtbank niet noodzakelijk wordt geacht. [zorgaanbieder] blijft betrokken, PMT wordt ingezet voor [minderjarige 1] en de scholen spelen een ondersteunende rol. De hulpverlening moet blijven monitoren of er in de toekomst ruimte ontstaat voor contactherstel met de man. De rechtbank wordt verzocht concrete verwachtingen ten aanzien van de vrouw vast te leggen, zodat de hulpverlening hierop kan inspelen. Daarnaast is het van belang dat de vrouw de man goed blijft informeren, zodat hij via de kaartjes op een passende manier in beeld blijft bij de kinderen en er mogelijk nieuwsgierigheid bij de kinderen ontstaat. Indien er in de toekomst ruimte ontstaat, moeten verdere stappen richting contactherstel worden onderzocht, bijvoorbeeld door middel van kaartjes, e-mails, telefoongesprekken en uiteindelijk fysieke omgang. Wel blijft de betrouwbaarheid van de man een aandachtspunt, met name met betrekking tot zijn middelengebruik. Indien er ruimte voor contact ontstaat, moet worden beoordeeld of hij hierin op een verantwoorde manier kan participeren. Daarbij is het van belang dat de man geen druk uitoefent op de kinderen en dat hij niet onaangekondigd contact zoekt.
Overwegingen van de rechtbank
3.1
Op grond artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de man, als niet met het gezag belaste ouder, in beginsel het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kinderen. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Volgens lid 3 van hetzelfde artikel ontzegt de rechtbank het recht op omgang uitsluitend indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.11
In lijn met het advies van de Raad is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is. Ondanks de hulpverlening die de afgelopen jaren is ingezet, waaronder intensieve omgangsbegeleiding en het UHA, hebben de kinderen op dit moment geen ruimte voor contactherstel met de man. De kinderen ervaren grote weerstand als het gaat om het contact met hun vader. Bij [minderjarige 1] uit die weerstand zich in boosheid, terwijl [minderjarige 1] ondanks de statusvoorlichting geen besef lijkt te hebben dat de man zijn vader is. Uit de evaluatie van het UHA-traject en uit de adviezen van de Raad maakt de rechtbank op dat deze weerstand tegen het contactherstel mede kan worden verklaard door vroegkinderlijk trauma en vermoedelijk ook door hechtingsproblematiek bij de kinderen. De rechtbank acht het van belang dat de kinderen hier de juiste behandeling voor krijgen en dat zij zo onbelast mogelijk kunnen opgroeien. Het forceren van contactherstel met de man zal dit proces niet ten goede komen en mogelijk juist averechts werken. Wel vindt de rechtbank het van belang dat de bestaande hulpverlening wordt voortgezet, waarbij aandacht wordt besteed aan statusvoorlichting en gemonitord wordt of en wanneer bij de kinderen (alsnog) behoefte ontstaat aan contact(herstel) met de man. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet in het belang is van de kinderen om deze zaak (nog eens) aan te houden in afwachting hiervan. Op dit moment is rust, stabiliteit en duidelijkheid immers noodzakelijk in het belang van de kinderen. Om deze redenen zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen.
3.12.
De rechtbank acht het positief dat de man laat zien dat hij het tempo van de kinderen wil en kan volgen en dat hij de kinderen de ruimte geeft hiervoor. Daarnaast vindt de rechtbank het in het belang van de kinderen dat de man kaartjes aan hen blijft sturen, zoals de hulpverlening adviseert. De rechtbank moedigt de man dan ook aan om dit te blijven doen. Dat betekent tegelijkertijd dat de man de ruimte moet houden om deze kaartjes te sturen. Verder wordt onder begeleiding van de hulpverlening (als gezegd) gemonitord of er bij de kinderen ruimte ontstaat tot contactherstel met de man. Wanneer die ruimte mocht ontstaan, zullen hierin ook stappen gezet moeten kunnen worden. In deze situatie past het naar het oordeel van de rechtbank niet dat het recht van de man op omgang (volledig) wordt ontzegd, zoals de vrouw verzoekt. Ook dit verzoek zal de rechtbank dan ook afwijzen.
3.13.
Verder benadrukt de rechtbank dat het van belang is dat de man met zijn kaartjes zoveel mogelijk kan aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen. Daarvoor is nodig dat de vrouw de man blijft informeren over de kinderen volgens de bij beschikking van 28 december 2021 vastgestelde informatieregeling. Die houdt in dat de vrouw de man uiterlijk eenmaal per kwartaal schriftelijk, dan wel per e-mail moet (blijven) informeren over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de kinderen in ieder geval over hun schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische handelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten, onder overlegging van kopieën van schoolrapporten en een goedgelijkende recente foto van elk van de kinderen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw zich aan deze verplichting zal houden.
Proceskosten
3.14
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1
wijst het resterende verzoek van de man af;
4.2
wijst het resterende verzoek van de vrouw af;
4.3
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Vlieger, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Can, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.