In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. R. Joosen, verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. W.G. Dictus, een zelfstandig verzoek indiende tot ontzegging van het recht op omgang van de vader met de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2024 was de moeder aanwezig, bijgestaan door een waarnemend advocaat, terwijl de vader niet verscheen. De kinderen hebben aangegeven geen contact met de vader te willen, wat door de rechtbank als een belangrijke factor werd meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, door vermoedelijke hechtingsproblemen en vroegkinderlijk trauma, momenteel geen ruimte hebben voor contactherstel met de vader. De rechtbank heeft de resterende verzoeken van beide partijen afgewezen, met de overweging dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank benadrukt het belang van voortzetting van de hulpverlening en het monitoren van de situatie, waarbij de vader wordt aangemoedigd om op een gepaste manier in contact te blijven met de kinderen door middel van het sturen van kaartjes. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.