ECLI:NL:RBZWB:2025:1533

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/02/430703 / KG ZA 25-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende voorlopige zorgregeling en verwijzing naar Uniform Hulpaanbod

In deze zaak, die op 12 maart 2025 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man, eiser in conventie, vordert dat de vrouw, gedaagde in conventie, wordt bevolen om de bestaande contactregeling met hun minderjarige kinderen na te leven. De vrouw, eiseres in reconventie, verzoekt om een tijdelijke wijziging van deze regeling. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop stonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen al geruime tijd niet bij de man overnachten, wat leidt tot een spoedeisend belang voor de man. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen, omdat het niet in het belang van de minderjarigen is om de overnachtingen bij de man af te dwingen. De vrouw heeft aangegeven dat de minderjarigen zich niet veilig voelen bij de man, wat de huidige situatie heeft doen ontstaan. De rechtbank heeft partijen verwezen naar een Uniform Hulpaanbod (UHA) om de communicatie en de zorgregeling te verbeteren. De voorzieningenrechter heeft de zorgregeling voorlopig gewijzigd, zodat de minderjarigen om de twee weken bij de man verblijven, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/430703 / KG ZA 25-22
Vonnis in kort geding van 12 maart 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht.
Partijen zullen hierna ‘de man’ respectievelijk ‘de vrouw’ worden genoemd.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de door mr. Van Kerkhof ingediende aanvullende productie;
- de door mr. Deetman ingediende aanvullende productie.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 27 februari 2025 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.4.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om in een gesprek met de voorzieningenrechter hun mening kenbaar te maken. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt, maar hebben wel een brief geschreven. Kort samengevat, heeft [minderjarige 1] in zijn brief aangegeven dat hij om het weekend bij de man wil zijn en dat hij bij de vrouw wil overnachten. [minderjarige 2] heeft in haar brief aangegeven dat zij bij de vrouw wil overnachten en dat zij soms naar de man wil. De aanwezigen zijn in de gelegenheid gesteld om op deze brieven te reageren.
1.5.
Gelet op de nauwe samenhang van de onderhavige zaak met het door de vrouw ingediende verzoek met kenmerk C/02/432033 FA RK 25-826 betreffende de provisionele voorziening tot een wijziging van de contactregeling, zijn beide zaken gelijktijdig mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaak staat in een aparte beschikking.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014 ([minderjarige 1]);
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2015 ([minderjarige 2]);
- [minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2019 ([minderjarige 3]).
Zij worden hierna samen ook aangeduid met: de minderjarigen.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4.
Bij beschikking van 7 juli 2023 is door de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen partijen uitgesproken waarbij een afschrift van het door hen ondertekende ouderschapsplan aan de beschikking is gehecht. In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover thans van belang, het volgende overeengekomen:
- [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn om de week, een weekend bij de man van vrijdagavond tot zondagavond, mits de man op vrijdag geen late dienst heeft. In dat geval zijn zij van zaterdagochtend tot zondagavond bij de man;
- Op vrijdagavond worden [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] opgehaald op het moment dat de laatste minderjarige klaar is met sporten. Op zaterdagochtend worden [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om 09:00 uur opgehaald, mits [minderjarige 1] geen voetbalwedstrijd heeft. Op dat moment gaat de man mee naar de voetbalwedstrijd van de man en haalt hij daarna ook [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op;
- Op zondagavond worden [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] rond 18:30 uur teruggebracht. Zij hebben op dat moment al avond gegeten bij de man;
- Op de doordeweekse vrije dagen van de man, waarbij de vrouw moet werken, zal de man (in overleg met de vrouw) diverse opvoedtaken op zich nemen. Hierbij kan gedacht worden aan het coachen bij de voetbal of het wegbrengen naar schaatsles.
2.5.
Tussen partijen is bij de rechtbank een bodemprocedure aanhangig (bekend onder het zaaknummer: C/02/432033 FA RK 25-826). De vrouw is voornemens in die procedure, een verzoek tot het gelasten van een raadsonderzoek te doen naar welke contactregeling tussen de man en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] het beste in het belang van de minderjarigen is. Daarnaast verzoekt de vrouw een (tijdelijke) wijziging van de zorgregeling.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te bevelen c.q. te veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis onverminderd uitvoering te geven aan de vigerende contactregeling zoals opgenomen in het door de rechtbank Overijssel bij beschikking van 7 juli 2023 bekrachtigde (tussen partijen gesloten) ouderschapsplan, zulks op straffe van een door de vrouw aan de man te betalen dwangsom van € 500,-- voor ieder dagdeel dat zij nalatig is om aan het deze te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 10.000,--, dan wel een bedrag door uw voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
II. althans dusdanige (voorlopige) beslissingen te nemen als uw voorzieningenrechter in het belang van de minderjarigen geraden acht.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot afwijzing van die vorderingen waarbij de eiser wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.3.
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Dat de contactregeling die is vastgelegd bij ouderschapsplan tussen partijen als volgt tijdelijk zal worden gewijzigd op gronden genoemd, totdat is beslist in de bodemzaak:
  • Om de twee weken verblijven [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zaterdag na voetbal tot 21:00 uur bij de man, hij brengt [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] terug naar de vrouw en zondag haalt de man hen op om 11:00 uur, als zij niet elders hebben gelogeerd, als zij wel elders hebben gelogeerd dan worden [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om 12:00 uur opgehaald bij de vrouw en om 18:30 uur naar de vrouw terug gebracht;
  • dan wel zodanige regeling als uw voorzieningenrechter rechtens juist acht.
  • Kosten rechtens.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. Na het verbreken van hun relatie hebben partijen een ouderschapsplan opgesteld waarin zij een zorgregeling zijn overeengekomen. Partijen hebben geruime tijd navolging gegeven aan de uitvoering van deze zorgregeling. Op 10 juli 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij er sprake is geweest van handgemeen tussen partijen. Zij hebben daarna hier uitgebreid met elkaar over gesproken en hun rol hierin erkend. De zorgregeling is destijds ook voortgezet. De man stelt dat de situatie pas veranderde toen de man een nieuwe relatie kreeg. De vrouw deed aantijgingen over de nieuwe partner van de man. Daarnaast beticht de vrouw de man dat hij tijdens zijn minderjarigheid zijn broertje zou hebben misbruikt. De vrouw zou dit van een dronken man op een feestje hebben vernomen. De man betwist het gestelde misbruik, maar de vrouw eist erkenning dat er iets is gebeurd. Het is hierdoor dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] sinds eind augustus 2024, zonder instemming van de man, niet meer bij hem mogen overnachten. Ook in de vakanties hebben zij niet bij de man mogen overnachten. Bovendien is de onderlinge verstandhouding tussen partijen vast komen te zitten. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden betrokken in het conflict tussen hen. Zij geven bij de man aan dat zij wel bij hem willen overnachten. Door deze situatie komen zij terecht in een loyaliteitsconflict. De man acht hulpverlening van belang, zodat partijen op ouderniveau met elkaar kunnen communiceren. De man staat daarom open voor het traject van het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA).
4.2.
Ter onderbouwing van haar verweer en haar vordering in reconventie wordt door en namens de vrouw, samengevat, het volgende aangevoerd. De vrouw herkent zich niet in het door de man geschetste beeld. Het is de relatie tussen de man en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat ervoor zorgt zij niet bij de man willen overnachten. Voornamelijk [minderjarige 1] heeft bij de vrouw aangegeven dat hij zich niet gehoord voelt door de man. Het grensoverschrijdende gedrag van de man is dus niet de enige reden dat zij niet meer bij de man overnachten. Door het verhaal dat de vrouw heeft gehoord over het vermeende misbruik heeft zij daarnaast aangegeven dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet mogen overnachten totdat zij weet wat er precies is gebeurd. De man heeft hiermee ingestemd. De vrouw wil met de man hierover in gesprek, zodat vanuit daar kan worden gekeken hoe de man met de minderjarigen omgaat en dat de band tussen hen wordt verbeterd. De vrouw staat daarom open voor het traject van het UHA.
4.3.
De Raad adviseert de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt. De situatie tussen partijen is redelijk complex. De Raad vindt het zorgelijk dat kennelijk een uitspraak van een derde op een feestje de directe aanleiding is geweest om de overnachtingen bij de man stop te zetten. Partijen hebben verschillende pogingen gedaan om de zorgregeling goed te laten verlopen, maar dit heeft niet geleid tot het gewenste resultaat. De situatie dient in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vlot te worden getrokken met hulpverlening. De Raad acht hiervoor een UHA-traject passend. Hierbij dient eerst aan de orde te komen dat de verhouding tussen partijen wordt verbeterd. Daarnaast zou er onderzocht kunnen worden of er voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] individuele hulpverlening nodig is. Voor nu is, mede gelet op de leeftijd van de minderjarigen, het beste om de bestaande situatie te handhaven.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vast, nu [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] al geruime tijd niet bij de man overnachten.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen met elkaar geen overeenstemming kunnen bereiken over het overnachten in het kader van de zorgregeling van de minderjarigen bij de man of bij de ouders van de man. De man wenst dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weer bij hem gaan overnachten. Zij verblijven immers ook overdag bij de man. Daarnaast zouden zij als alternatief tijdelijk ook bij de ouders van de man kunnen overnachten. De vrouw geeft aan dat de huidige situatie dient te worden gecontinueerd. Zij is van mening dat eerst het UHA-traject dient te worden afgewacht. Ook is er bij haar geen vertrouwen in het overnachten van de minderjarigen, zoals bij de mondelinge behandeling is besproken, bij de ouders van de man. De Raad adviseert dat het niet in het belang is van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om met een voorlopige maatregel de overnachting bij de man af te dwingen, dit mede gelet op hun leeftijd.
5.4.
De voorzieningenrechter is niet duidelijk geworden op grond van welke concrete feiten en omstandigheden de vrouw de beslissing heeft genomen dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet meer bij de man mogen overnachten. Gebleken is dat de vrouw van horen zeggen heeft vernomen dat de man tijdens zijn minderjarigheid zijn broertje zou hebben misbruikt. Door de vrouw zijn er geen verdere concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een indicatie geven dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de man. De eerder genoemde verklaring is voor de vrouw de directe aanleiding geweest om de overnachtingen bij de man stop te zetten. Het vermeende misbruik is een situatie uit het verre verleden waarbij de verklaring over de gebeurtenis niet kan worden geverifieerd. Bovendien ontkent de man het gestelde misbruik. De voorzieningenrechter acht het gestelde misbruik vaag en niet concreet. Daarnaast speelt wellicht de nieuwe relatie van de man een rol, zoals door hem is aangegeven. Ook dit standpunt is vaag en niet concreet.
Voormelde omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de overnachtingen van de minderjarigen bij de man zijn stopgezet. Deze stopzetting is niet in het belang van de minderjarigen. Het is daarom noodzakelijk dat de zorgregeling, zoals deze door partijen in het ouderschapsplan is overeengekomen, weer wordt nagekomen. Echter, gelet op het standpunt en de houding van de vrouw, acht de voorzieningenrechter met de Raad het op dit moment niet in het belang van de minderjarigen om de overnachtingen bij de man af te dwingen. De belangen van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] laten het immers niet toe om de overnachtingen bij de man te forceren. Mede doordat de vrouw aan de minderjarigen voor overnachtingen bij de man geen emotionele toestemming geeft is er bij hen sprake van een loyaliteitsconflict. De voorzieningenrechter betreurt het dat partijen pas in het kader van het UHA-traject gaan toewerken naar een herstel van de zorgregeling, zodat de minderjarigen op enig moment weer bij de man kunnen gaan overnachten.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van de man dienen te worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet, mede gezien de op dit moment bestaande omgang tussen de man en de minderjarigen, wel aanleiding om de vordering van de vrouw toe te wijzen als na te melden. Daarbij zal worden beslist dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig, totdat in de bodemprocedure anders is beslist óf partijen daarover met elkaar andere afspraken hebben gemaakt, om de twee weken bij de man verblijven op de wijze waarop hierna in het dictum zal worden beschreven.
De man heeft aangegeven dat de vordering van de vrouw geen betrekking heeft op de vakanties. De voorzieningenrechter overweegt dat het aan partijen is om hierover met elkaar (in het kader van het hierna te bespreken UHA-traject) in gesprek te gaan en dat er hierover geen beslissing wordt genomen nu dit niet voorligt.
Uniform Hulpaanbod
5.6.
De vrouw heeft bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarbij zij een (tijdelijke) wijziging van de zorgregeling verzoekt. Gelet op die bodemprocedure zijn partijen met elkaar tot overeenstemming gekomen ten aanzien van hun verwijzing naar het UHA-traject. Zo’n verwijzing heeft de steun van de Raad en de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter complimenteert partijen dat zij bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan en dat er hulpverlening ingezet gaat worden.
5.7.
De problematiek van partijen omvat onder meer het volgende: Het lukt partijen niet of onvoldoende om met elkaar afspraken te maken over het contact tussen de man en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Van belang is dat de zorgregeling met overnachting bij de man op een veilige wijze wordt hersteld. Geconstateerd wordt dat de vrouw wantrouwend is naar de man. Het vertrouwen van de vrouw in de opvoedingscapaciteiten van de man zal opgebouwd moeten worden.
5.8.
Het lukt partijen als ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De voorzieningenrechter vindt het daarom nodig dat voor deze ouders en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 27 februari 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
5.9.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan ouders, zo is met hen afgesproken,
in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3];
- [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben een stem in het scheidingsproces, voelen zich gehoord en gesteund.
5.10.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning
nodig hebben. Daarom heeft de voorzieningenrechter na overleg met ouders besloten dat
zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende
resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]; (keuze: lichte systeemgerichte interventie);
- [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te realiseren (binnen de scheidingssituatie);
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
5.11.
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.12.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/432033 FA RK 25-826. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject, waarbij zoals hier wordt ingezet op onbelast contact, wordt standaard een termijn van negen maanden aangehouden.
5.13.
Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA-rapportage
uiterlijk tegen op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
5.14.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
5.15.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. Hij informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
5.16.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
5.17.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de voormelde bodemprocedure een advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor het contact en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.18.
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.19.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
5.20.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Proceskosten
5.21.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1.
wijzigt, totdat in de bodemprocedure anders wordt beslist of dat partijen in onderling overleg anders hebben afgesproken, de zorgregeling die is vastgelegd bij voormeld ouderschapsplan tussen partijen als volgt: bepaalt dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
voorlopigom de twee weken bij de man verblijven op zaterdag na de voetbal tot 21:00 uur. De man brengt [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] terug naar de vrouw. Op zondag haalt de man hen bij de vrouw op om 11:00 uur, als zij niet elders hebben gelogeerd, als zij wel elders hebben gelogeerd dan worden zij om 12:00 uur bij de vrouw opgehaald en om 18:30 uur bij haar teruggebracht;
6.2.
verwijst ouders en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal ouders en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verwijzen naar de zorgaanbieder;
6.3.
verzoekt het loket om uiterlijk
dinsdag 2 december 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de
bodemprocedurebekend onder zaaknummer C/02/432033 FA RK 25-826 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
6.4.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.5.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
6.6.
verzoekt de Raad, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.17. opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.7.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat hij de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen.
6.8.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.9.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025 in tegenwoordigheid van mr. Hoetjes, griffier.