Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de moeder van een minderjarige vorderingen heeft ingediend tot uitbreiding van de omgangsregeling met haar kind. De moeder, die de Syrische nationaliteit heeft, is sinds de geboorte van haar kind, [minderjarige], op [geboortedag] 2020, betrokken bij een complexe juridische situatie. De minderjarige verblijft in een pleeggezin en de moeder heeft eerder ingestemd met een plaatsing op een geheime locatie vanwege zorgen over haar veiligheid en die van haar kind. De huidige omgangsregeling is in de loop der tijd aangepast, van wekelijks naar eens per zes weken, wat de moeder als onterecht ervaart. De GI (Gezinsvoogdij) heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van de moeder, stellende dat er geen spoedeisend belang is en dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige regeling te continueren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de moeder moeten worden afgewezen, omdat de huidige omgangsregeling goed verloopt en er geen spoedeisend belang is aangetoond. De GI blijft verantwoordelijk voor de evaluatie van de omgangsmomenten en de moeder wordt niet gevolgd in haar verzoek om de begeleiding te laten plaatsvinden door een andere organisatie. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.