ECLI:NL:RBZWB:2025:1535
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Kort geding
- Toekoen
- Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering en voorlopige toevertrouwing in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beiden gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind. De man vorderde in conventie de afgifte van het kind aan hem, terwijl de vrouw in reconventie vorderde dat de man het paspoort van het kind aan haar zou afgeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet bevoegd was om kennis te nemen van de vordering van de man tot afgifte van het kind, omdat er sprake was van een internationale kinderontvoering. De vrouw had het kind zonder toestemming van de man naar België verhuisd, wat volgens het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen als ongeoorloofd wordt beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de man tot voorlopige toevertrouwing van het kind aan hem niet kon worden toegewezen, omdat het kind formeel nog steeds bij de vrouw verblijft. Wel werd er overeenstemming bereikt over de hervatting van de zorgregeling tussen de man en het kind, waarbij het paspoort van het kind steeds meegegeven dient te worden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.