ECLI:NL:RBZWB:2025:1557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
C/02/426781 / FA RK 24-4355
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging gezag en vaststelling hoofdverblijf van minderjarige in het kader van een ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige. De man, die de Servische nationaliteit heeft, verzoekt om gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige, die bij hem verblijft, en om haar hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De vrouw, de moeder van de minderjarige, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om een contactregeling. De rechtbank heeft de verzoeken aanhouden tot een nadere mondelinge behandeling, omdat er onduidelijkheid bestaat over de veiligheid van de minderjarige en de partijen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de beslissing aan te houden, gezien de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij onvoldoende geïnformeerd is om definitief op de verzoeken te beslissen en heeft een nieuwe zitting gepland voor verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/426781 / FA RK 24-4355
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Beschikking betreffende wijziging gezag en vaststelling hoofdverblijf
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.X. Scholten te Vlissingen,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
Als informant wordt in deze procedure aangemerkt:
-
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 19 september 2024 ontvangen verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van het gezamenlijk ouderlijk gezag en vaststelling hoofdverblijfplaats, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Planthof van 14 oktober 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Planthof van 19 november 2024, met bijlage;
- het op 15 januari 2025 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Planthof van 24 januari 2025, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 januari 2025;
- het F9-formulier van mr. Planthof van 6 februari 2025, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Scholten van 11 februari 2025, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 11 februari 2025, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] en tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/431097 / JE RK 25-138). Op het verzoek van de Raad is bij separate beschikking van 11 februari 2025 beslist.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over
[minderjarige] .
2.3
[minderjarige] verblijft bij de man.
2.4
De man heeft de Servische nationaliteit, de vrouw de Nederlandse.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige]
, geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , uitoefenen;
II. te bepalen dat [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , haar
hoofdverblijfplaats bij de man heeft.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de vrouw een contactregeling vast te stellen, waarbij er contact tussen de vrouw en [minderjarige] is gedurende:
  • De eerste drie weken: twee dagdelen per week;
  • De daaropvolgende drie weken: vier dagdelen per week;
  • De daaropvolgende drie weken: twee overnachtingen per week;
  • Daaropvolgend: vier overnachtingen per week.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1
Uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens volgt dat de man de Servische nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de rechtbank (ambtshalve) dient te beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de rechtbank het toepasselijk recht te bepalen.
4.2
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van het verzoek van het de man in Nederland was, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Inhoudelijke beoordeling
4.4
Voorop wordt gesteld dat deze beschikking in samenhang met de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 februari 2025 met zaaknummer C/02/431097 / JE RK 25-138 gelezen dient te worden. In laatstgenoemde beschikking is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden en is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel. Aan de GI is de opdracht gegeven om zo spoedig mogelijk:
  • Onderzoek te doen naar de vraag of en zo ja, door wie de [training] kan worden uitgevoerd, en waar mogelijk dit instrument al direct te laten doen afnemen bij de ouders;
  • Een start te maken met het verkrijgen van zicht op de situatie van de moeder;
  • Onderzoek te doen naar de uitvoerbaarheid van de door de moeder verzochte contactregeling en een plan van aanpak op te stellen hoe dit kan worden gerealiseerd.
In afwachting van deze informatie is iedere verdere beslissing op het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing en het zelfstandige verzoek tot het vaststellen van een contactregeling aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling op [datum] 2025.
4.5
De man verzoekt hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de man naar voren gebracht dat de man zich niet herkent in de aangifte van de vrouw en het beeld dat de vrouw van hem schetst. Partijen hebben ieder geheel tegenstrijdige verhalen over wat er tussen hen is gebeurd. Daarbij is wel duidelijk dat er moet worden gewerkt aan de strijd tussen partijen en hun onderlinge wantrouwen en communicatie. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt de vader dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet in de weg staat aan de door hem verzochte toewijzing van het gezamenlijk gezag. [minderjarige] verblijft al geruime tijd bij de man, maar de man kan nu niets voor haar regelen en geen informatie over haar inwinnen. Zo kan de man [minderjarige] nu niet – in overleg – (opnieuw) inschrijven voor de kinderopvang en voor de basisschool, terwijl dat in het belang van haar ontwikkeling noodzakelijk is. Ook kan hij, indien nodig, geen medische zaken voor [minderjarige] regelen. Daar moet iets aan veranderen en daarom dient de man nu mede met het gezag over [minderjarige] te worden belast. De vrouw heeft eerder aangegeven daarmee te kunnen instemmen, maar werkte vervolgens niet mee aan het regelen van gezamenlijk gezag. De man verzoekt de rechtbank primair om zijn verzoek tot gezamenlijk gezag toe te wijzen. Subsidiair verzoekt de man om het verzoek ten aanzien van het gezag aan te houden in afwachting van het verloop en de resultaten van de ondertoezichtstelling.
4.6
De vrouw voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de verzoeken van de man moeten worden aangehouden in afwachting van het verloop en de resultaten van de ondertoezichtstelling. Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het vanwege de onduidelijkheid over de situatie en veiligheid van partijen en [minderjarige] veel te vroeg is om nu al een beslissing te nemen over het gezag en het hoofdverblijf. [minderjarige] zal de komende drie maanden nog bij de vader verblijven, maar het gezag heeft veel verderstrekkende gevolgen nu dit tot de achttiende verjaardag van [minderjarige] doorloopt. De door de man genoemde jurisprudentie is bovendien niet op deze zaak van toepassing, nu er tussen partijen veel meer aan de hand is dan het voeren van een strijd en een gebrek aan communicatie. Er is immers sprake van een groot veiligheidsaspect, dat eerst nader onderzocht moet worden. Het is gelet daarop een veel te groot risico om de man nu mede met het gezag over [minderjarige] te belasten. De vrouw is erg bang dat de man door zijn gezagspositie informatie kan inwinnen en kan achterhalen waar de vrouw verblijft. Daarbij komt dat de GI nu als tussenpersoon kan gaan fungeren en partijen kan ondersteunen bij het nemen van beslissingen.
4.7
De Raad adviseert de rechtbank om de beslissing op de verzoeken van de man aan te houden. Er is op dit moment geen duidelijkheid over de veiligheid van [minderjarige] en partijen. Het is daarom en mede gelet op de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, voorbarig om nu al een beslissing op deze verzoeken te nemen. De GI kan partijen bovendien ondersteunen bij het nemen van beslissingen. Daar is het gezamenlijk gezag op dit moment niet voor nodig. Daarbij komt dat de ouders, ondanks de betrokkenheid van de GI, thans niet in staat zijn om met elkaar in overleg te treden en afspraken te maken.
4.8
Namens de GI wordt naar voren gebracht dat, nu de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is toegewezen voor de duur van drie maanden, de man wat de GI betreft dan ook met het gezag over [minderjarige] moet worden belast, zodat de man ook belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen en dit telkens via de vrouw of de GI moet gaan. Uit de stukken volgt bovendien niet dat man misbruik zou gaan maken van het gezag.
4.9
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank acht zich op dit moment, op grond van de mondelinge behandeling en op grond van de overgelegde stukken onvoldoende geïnformeerd om definitief op de verzoeken van de man en het zelfstandig verzoek van de vrouw te beslissen. Daarom zal de rechtbank deze verzoeken aanhouden tot de nadere mondelinge behandeling op [datum] 2025, waarbij ook de verzoeken in de zaak C/02/431097 / JE RK 25-138 nader zullen worden behandeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
houdt de beslissing op de verzoeken aan
tot de mondelinge behandeling van [datum] 2025 te [uur](op welke mondelinge behandeling ook de zaak met zaaknummer C/02/431097 / JE RK 25-138 nader zal worden behandeld) voor de duur van ongeveer 90 minuten ten overstaan van de rechter mr. Hendriks, welke wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg;
5.2
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de Raad, de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat en de GI;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025 in aanwezigheid van mr. De Haas, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.