In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 5 maart 2025 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiser] en [gedaagden]. De zaak betreft een vordering tot betaling van herstelkosten die door [eiser] zijn gemaakt na een deskundigenrapport. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin een aanvullende schriftelijke toelichting van de deskundige werd bevolen. De deskundige heeft op 14 november 2024 gereageerd op de verwijten van [gedaagden] over de totstandkoming van het rapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige voldoende heeft gereageerd en dat er geen reden is om het rapport terzijde te schuiven. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tot betaling van € 72.086,90 inclusief btw toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf 19 november 2021. Daarnaast zijn de expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat deze noodzakelijk waren en aan de wettelijke eisen voldaan was. De proceskosten zijn begroot op € 10.255,14, die door [gedaagden] moeten worden vergoed. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.