ECLI:NL:RBZWB:2025:1558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
396046 HA ZA 22-151(E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in civiele procedure over herstelkosten en deskundigenrapport

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 5 maart 2025 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen [eiser] en [gedaagden]. De zaak betreft een vordering tot betaling van herstelkosten die door [eiser] zijn gemaakt na een deskundigenrapport. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin een aanvullende schriftelijke toelichting van de deskundige werd bevolen. De deskundige heeft op 14 november 2024 gereageerd op de verwijten van [gedaagden] over de totstandkoming van het rapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige voldoende heeft gereageerd en dat er geen reden is om het rapport terzijde te schuiven. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tot betaling van € 72.086,90 inclusief btw toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf 19 november 2021. Daarnaast zijn de expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat deze noodzakelijk waren en aan de wettelijke eisen voldaan was. De proceskosten zijn begroot op € 10.255,14, die door [gedaagden] moeten worden vergoed. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/396046 / HA ZA 22-151
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.H.M. van den Elsen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. H.E.C.M. Nieland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 augustus 2024
- de aanvullende toelichting van de deskundige van 14 november 2024
- de akte na aanvulling deskundigenbericht van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank een aanvullende schriftelijke toelichting van de deskundige bevolen waarin de deskundige alsnog reageert op de verwijten van [gedaagden] ten aanzien van de totstandkoming van het deskundigenrapport en waarin hij zelf een begroting maakt van de redelijke kosten van de werkzaamheden die noodzakelijk waren om door Klomphouwer omschreven herstel te realiseren en daarbij specificeert welke extra werkzaamheden, die door [deskundige 1] niet zijn genoemd, er noodzakelijk waren.
2.2.
De deskundige heeft op 14 november 2024 zijn aanvullende schriftelijke toelichting uitgebracht.
Totstandkoming rapport
2.3.
Ten aanzien de verwijten zoals vermeld in de brief d.d. 11 maart 2024 van de (voormalig) advocaat van [gedaagden] laat de deskundige weten dat hij zich niet heeft uitgelaten richting de heren [gedaagden] en hun (voormalig) advocaat zoals vermeld in die brief. Hij geeft aan het gevoel te krijgen dat zijn woorden verdraaid worden ten faveure van [gedaagden] , hetgeen voor hem reden was om hierop in zijn deskundigenrapport slechts kort te reageren zoals hij heeft gedaan. Ook betwist hij in strijd met de Leidraad voor Deskundigen te hebben gehandeld, nu hij niet alleen maar met één partij contact heeft gehad. Tenslotte stelt hij dat het contact geen invloed heeft gehad op de inhoud van zijn rapport en dat geen van partijen hierdoor in zijn belangen is geschaad.
2.4.
De deskundige heeft met zijn inhoudelijke reactie voldaan aan het verzoek van de rechtbank alsnog gemotiveerd te reageren op de verwijten van [gedaagden] betreffende de totstandkoming van het rapport. Deze inhoudelijke reactie geeft de rechtbank geen aanleiding dit rapport ter zijde te schuiven. De lezing van de deskundige en [gedaagden] betreffende het contact dat er is geweest voorafgaand aan het opstellen van het deskundigenrapport en de uitlatingen die daarbij zijn gedaan verschillen wezenlijk van elkaar. Voor de rechtbank is de onduidelijkheid op dit punt echter geen reden om hieromtrent nader onderzoek te doen. Zoals in het vorige tussenvonnis al is overwogen ligt het immers niet voor de hand dat [gedaagden] in zijn belangen is geschaad als er alleen contact met hem is opgenomen en [gedaagden] heeft ook niet gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad. Hetzelfde geldt voor het telefonisch contact dat er volgens [gedaagden] is geweest tussen de advocaat van [eiser] en de deskundige, nu [gedaagden] niet concreet heeft gesteld dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad of dat het invloed heeft gehad op de inhoud van het rapport.
Inhoud rapport
2.5.
De deskundige heeft overeenkomstig het verzoek van de rechtbank een begroting aangeleverd van de redelijke kosten van de werkzaamheden die noodzakelijk waren om het door [deskundige 1] omschreven herstel te realiseren. Daarbij heeft de deskundige, zoals verzocht, ook gespecificeerd welke extra werkzaamheden, die door [deskundige 1] niet zijn genoemd, noodzakelijk waren. Uit die begroting volgt een totaalbedrag van € 70.077,15 inclusief btw. Ondanks het verschil van circa € 2.000,00 met het bedrag dat door [bedrijf] aan [eiser] in rekening is gebracht betreffende de herstelkosten (€ 72.086,90 inclusief btw), is de deskundige van mening dat de door [bedrijf] ten behoeve van [eiser] verrichte herstelwerkzaamheden noodzakelijk waren om tot volledig herstel te geraken en dat de daartoe door [bedrijf] aan [eiser] in rekening gebrachte herstelkosten marktconform zijn en als redelijke kosten zijn te kwalificeren.
2.6.
[eiser] heeft aangegeven de conclusies van de deskundige nog steeds volledig te onderschrijven.
[gedaagden] heeft, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd op de aanvullende schriftelijke toelichting van de deskundige. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hij de inhoudelijke bezwaren die hij in reactie op de conceptversie van de aanvullende schriftelijke toelichting heeft aangevoerd en waarop door de deskundige gemotiveerd is gereageerd, niet handhaaft, zodat ze in het kader van de beoordeling nu geen bespreking meer behoeven.
2.7.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusies van de deskundige. Dit betekent dat de vordering tot betaling van € 72.086,90 inclusief btw toewijsbaar is. De mede gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2021, waartegen geen verweer is gevoerd, is eveneens toewijsbaar.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
2.8.
Onder deze noemer vordert [eiser] betaling van de expertisekosten, waaronder een bedrag van € 3.753,42 inclusief BTW (rapport [deskundige 1] ) en een bedrag van
€ 652,19 inclusief BTW (rapport Vastgoed Keur) en betaling van de kosten van juridisch advies voortkomend uit het voorlopig deskundigenonderzoek ter hoogte van
€ 9.359,48 inclusief BTW.
2.9.
De door [eiser] gevorderde expertisekosten van Vastgoed Keur en de gerechtelijk [deskundige 1] zijn op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW toewijsbaar. [eiser] heeft genoegzaam toegelicht dat de expertisewerkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren. Ook is voldoende onderbouwd dat de in dat verband gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. De vordering tot betaling van deze kosten zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd en niet weersproken.
2.10.
De kosten van juridisch advies voortkomend uit het voorlopig deskundigenonderzoek betreffen de advocaatkosten van de behandeling van het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht. Dit zijn proceskosten die vallen onder artikel 237 Rv. Vergoeding van deze kosten op de voet van art. 6:96 lid 2 BW is dus niet aan de orde. De rechtbank zal deze kosten begroten volgens het toepasselijke liquidatietarief en hierna ook meenemen in de proceskostenveroordeling. Het meerdere zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.11.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald en moet dus als redelijk worden geacht. Daarom wordt € 1.715,00 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd en niet weersproken.
Proceskosten
2.12.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten en kosten van [deskundige 2] ) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
  • griffierecht € 1.301,00
  • salaris (3,5 punten x €1.214,00) € 4.249,00
  • kosten voorl desk bericht (1 punt x 614,00) € 614,00
  • deskundigenkosten € 3.913,14
  • nasalaris
vermeld in de beslissing)
Totaal € 10.255,14
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als niet weersproken worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] een bedrag van € 72.086,90 inclusief BTW te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 3.753,42 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 652,19 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] een bedrag van € 1.715,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van [eiser] van € 10.255,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.