ECLI:NL:RBZWB:2025:1559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431882 / JE RK 25-261
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 maart 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in China en geadopteerd door zijn ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen tot aan zijn meerderjarigheid, omdat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie thuis is onrustig en de aandacht gaat voornamelijk uit naar de andere kinderen in het gezin. De minderjarige verblijft sinds april 2024 in een pleeggezin en heeft geen contact meer met zijn ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorg voor de minderjarige te dragen en dat er noodzaak is voor regievoering in het gedwongen kader. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met als doel de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en passende hulpverlening te bieden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/431882 / JE RK 25-261
Datum uitspraak: 5 maart 2025
Beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] , China, hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Goes.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 13 februari 2025 met bijlagen, ontvangen op 13 februari 2025;
- de stelbrief van mr. Breewel-Witteveen van 24 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door de advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft de [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daar heeft [minderjarige] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren in China en is op driejarige leeftijd geadopteerd door en geplaatst bij zijn (adoptief)ouders.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft sinds april 2024 feitelijk in een pleeggezin van [stichting] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2025. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. In de thuissituatie was er sprake van veel onrust en ging de aandacht grotendeels uit naar de zus en broer van [minderjarige] vanwege diverse incidenten. Als gevolg daarvan voelde [minderjarige] zich thuis onvoldoende gehoord en gezien en werden zijn behoeftes onvoldoende vervuld. Dit heeft er toe geleid dat de verstandhouding tussen [minderjarige] en zijn ouders verstoord is geraakt en [minderjarige] er uiteindelijk voor heeft gekozen om niet langer thuis te wonen. Er is sindsdien vrijwel geen contact geweest tussen [minderjarige] en de ouders en dat is zorgelijk. Daarnaast wordt gezien dat [minderjarige] is belast met eigen problematiek, waardoor zijn communicatie en aansluiting op het sociale vlak moeizaam verloopt. De Raad acht het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat er zicht komt op zijn problematiek, er passende hulpverlening wordt ingezet en er wordt gewerkt aan contactherstel met zijn ouders. Dit is in het vrijwillig kader niet gelukt. De ouders zijn daartoe voldoende bereid, maar onvoldoende in staat vanwege de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en [minderjarige] , maar ook doordat de ouders de schuld en verantwoordelijkheid van de situatie bij [minderjarige] neer lijken te leggen en moeizaam naar hun eigen aandeel hierin kunnen kijken. Regievoering is dan ook noodzakelijk, zeker nu [minderjarige] bijna achttien jaar wordt. Nu [minderjarige] al enige tijd niet meer thuis woont en hij nog niet wil en kan terugkeren naar huis, dient er eveneens een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te worden verleend.
4.2.
Namens beide ouders bepleit de advocaat afwijzing van het verzoek. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten van een ondertoezichtstelling nu de voor [minderjarige] benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden ingezet. De ouders staan volledig achter de inzet van hulpverlening en zullen daar hun medewerking aan verlenen, net zoals zij in het verleden voor hun andere kinderen hebben gedaan. Dat het tot op heden niet is gelukt om hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten, ligt dus niet aan de ouders, maar komt wellicht door de afwachtende en afwerende houding van [minderjarige] . Zo is er voor de moeder al hulpverlening ingezet; zij voert nu gesprekken met een psycholoog. Daarbij komt dat er inmiddels al een voorzichtig begin is gemaakt met het contactherstel tussen [minderjarige] en de ouders. [minderjarige] heeft recent ongeveer een uur met zijn moeder gebeld, en dat is positief verlopen. Een ondertoezichtstelling zal daarnaast contraproductief werken. De situatie van de ouders staat erg onder druk vanwege hun forse zorgen over hun dochter en kleindochter. De ouders vrezen er dan ook voor dat een ondertoezichtstelling voor nog meer overbelasting van met name de moeder zal zorgen, als gevolg waarvan de spanningen bij [minderjarige] , die thans ook al veel stress vanwege zijn examens ervaart, verder zullen toenemen. Uit jurisprudentie van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2017:5188) blijkt dat een ondertoezichtstelling in dat geval niet is aangewezen, maar dat het broze evenwicht in de huidige situatie moet worden behouden. Dit geldt temeer nu [minderjarige] bijna achttien jaar wordt en er dus weinig tijd is om in het dwangkader aan de door de Raad geformuleerde doelen, waar de ouders dus achterstaan, te werken en deze te realiseren. In het geval de ondertoezichtstelling toch wordt verleend, dan moet dat gebeuren voor een zo kort mogelijke termijn, als grondslag om de hulpverlening voor [minderjarige] op te starten. Ten aanzien van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing merkt de advocaat op dat [minderjarige] nu al bijna een jaar op vrijwillige basis in een pleeggezin verblijft, waar het naar omstandigheden goed met hem gaat. Hij lijkt wat tot rust te komen en stelt zich steeds meer open. De ouders staan nog steeds achter deze plaatsing. Het lijkt hen gezien de vele spanningen over de situatie van de dochter en kleindochter ook niet verstandig als [minderjarige] nu weer thuis zou komen wonen. Voor de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin is aldus geen machtiging nodig.
4.3.
De GI is bereid om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te voeren. Daarvoor geldt momenteel een wachtlijst, maar de verwachting is dat er voor [minderjarige] direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar wordt gesteld, nu daar gelet op zijn leeftijd haast bij is.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
- de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
- de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen van de GI met ingang van 5 maart 2025 en tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2025. Ook is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de verzochte duur, te weten met ingang van 5 maart 2025 en tot [geboortedag] 2025. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.4.
Het is de kinderrechter gebleken dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat komt enerzijds doordat er bij [minderjarige] sprake is van kind-eigenproblematiek. [minderjarige] lijkt moeite te hebben met het maken van contact met en het vinden van aansluiting bij leeftijdsgenoten. Ook lijkt [minderjarige] last te hebben van sombere en suïcidale gevoelens. Anderzijds bevindt [minderjarige] zich in een zeer zorgelijke situatie nu hij vanwege de onrust en vele spanningen bij de ouders thuis en de verstoorde relatie met zijn ouders al enige tijd niet meer thuis woont, en sindsdien vrijwel geen contact meer met zijn ouders heeft gehad. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat hier op korte termijn verandering in komt. Er moet zicht komen op de problematiek van [minderjarige] en er moet passende hulpverlening voor hem en zijn ouders worden ingezet, waarbij de ouders dan ook inzicht krijgen in hun eigen rol in de huidige situatie en in wat zij kunnen doen om het voor [minderjarige] beter te maken. Daarnaast moet er worden gewerkt aan contactherstel. Daar is naar het oordeel van de kinderrechter strakke regievoering in het gedwongen kader voor nodig. De kinderrechter heeft begrip voor de lastige situatie van de ouders en twijfelt er niet aan dat zij bereid zijn om hulpverlening in het vrijwillig kader op te pakken, maar is met de Raad van oordeel dat de ouders daar onvoldoende toe in staat zijn nu de huidige situatie inmiddels al bijna een jaar voortduurt en de huidige aanpak tot op heden onvoldoende effectief is gebleken. Zoals de vader tijdens de mondelinge behandeling ook heeft aangegeven, zijn er de afgelopen tijd – buiten de inzet van een psycholoog voor de moeder – vrijwel geen stappen gezet op het gebied van hulpverlening en contactherstel. Dit acht de kinderrechter niet in het belang van [minderjarige] . De genoemde forse zorgen en zijn naderende achttiende verjaardag vergen een spoedige aanpak en daar zijn regievoering en hulpverlening in het gedwongen kader voor nodig. Anders dan de ouders is de kinderrechter namelijk van oordeel dat een ondertoezichtstelling er juist toe zal kunnen leiden dat de ouders passende ondersteuning wordt geboden en wat worden ontlast, en dat het door de Raad beoogde doel, te weten het verminderen of opheffen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] , wordt bereikt. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling daarom toewijzen voor de verzochte duur.
5.5.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] inmiddels al bijna een jaar niet meer thuis woont, maar in een pleeggezin verblijft. [minderjarige] lijkt daar wat rust te hebben gevonden en lijkt zich steeds meer open te stellen. Dat vindt de kinderrechter een positieve ontwikkeling. De kinderrechter begrijpt voorts dat [minderjarige] heeft aangegeven dat hij voorlopig nog niet terug naar huis wil en dat de beide ouders daar ook achterstaan. Zij achten de plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin vanwege hun aanhoudende spanningen over de situatie van de dochter en kleindochter meer in het belang van [minderjarige] . Op grond van artikel 1:265a BW is, ook in een situatie waarin de ouder en de minderjarige het eens zijn over het verblijf van de minderjarige buiten het gezin, een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook verlenen voor de verzochte duur.
5.6.
Voor de komende periode verwacht de kinderrechter dat er in ieder geval wordt gewerkt aan de volgende, door de Raad geformuleerde doelen:
- [minderjarige] verblijft op een plek (aansluitend bij zijn wensen, zoals een meer stedelijke omgeving) waar hij de ondersteuning krijgt om zich op een leeftijdsadequate manier te ontwikkelen;
- Er is zicht op de aard van de eigen problematiek van [minderjarige] en hij ontvangt hierbij passende ondersteuning (waaronder psycho-educatie);
- [minderjarige] heeft een hulpverlener met wie hij kan praten over zijn somberheidsklachten en die hem handvatten kan geven over hoe hij hiermee om moet gaan (te denken valt aan een psychotherapeut);
- Met [minderjarige] wordt nagegaan of en zo ja, hoe, contactherstel met zijn ouders vorm kan krijgen en of systeem gesprekken passend zijn.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 5 maart 2025 en tot [geboortedag] 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 maart 2025 en tot [geboortedag] 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 14 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.