ECLI:NL:RBZWB:2025:1577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
C/02/432431 / JE RK 25-362
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige op verzoek van de moeder met betrekking tot omgangsregeling en ontwikkelingsbedreiging

Op 7 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] door het gebrek aan contact met zijn vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ontwikkelingsbedreiging bestaat, vooral door de onduidelijkheid over de omgangsregeling en de slechte communicatie tussen de ouders. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking die de omgangsregeling heeft gewijzigd, maar er vindt momenteel geen omgang plaats. De kinderrechter heeft de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI) noodzakelijk geacht om de ouders te ondersteunen en om te voorkomen dat [minderjarige] aan zijn lot wordt overgelaten. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid om de situatie tussentijds te herzien. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432431 / JE RK 25-362
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de moeder],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.C. Hissink te Tilburg,
over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
locatie Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van mr. Hissink van 27 februari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het bericht van mr. R.M.A. Arnoldus van 28 februari 2025, inhoudende dat hij de vader niet bijstaat in onderhavige procedure.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij, zonder bericht vooraf, geen gebruik van gemaakt. Ook van de mogelijkheid om zijn mening schriftelijk kenbaar te maken, maakte hij geen gebruik. Bij de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de moeder voorgelegd dat [minderjarige] , als hij dit wil, zijn mening alsnog schriftelijk kenbaar kan maken. De kinderrechter heeft daarop niets van [minderjarige] gehoord.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 8 maart 2024 tot 8 maart 2025.
2.4.
Voor zover hier van belang, heeft de kinderrechter bij beschikking van 20 november 2024 de omgangsregeling, zoals bepaald bij beschikking van 13 juni 2023, gewijzigd en heeft deze bepaald dat de vader en [minderjarige] omgang hebben met elkaar ééns in de twee weken op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur, binnen een straal van 20 kilometer van [woonplaats 1] (uitzondering in overleg), waarbij de moeder [minderjarige] naar de locatie van de omgang brengt en de vader [minderjarige] terug naar de moeder brengt.
2.5.
De vader is tegen voormelde beschikking van 20 november 2024 in hoger beroep gekomen. De mondelinge behandeling bij het gerechtshof moet nog plaatsvinden.
2.6.
Tussen de ouders staat vast dat er op dit moment geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] en dat daarmee de beschikking van 20 november 2024 niet wordt nagekomen.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, althans met een zodanige termijn die de kinderrechter rechtens juist acht.
3.2.
De moeder verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten van belanghebbenden

4.1.
Door en namens de moeder is, ter onderbouwing van het verzoek, het volgende aangevoerd. De moeder is het niet eens met het voornemen van de GI om de ondertoezichtstelling niet te verlengen. Evenals de moeder kunnen de vader en de Raad zich ook niet in dat besluit vinden. Volgens de moeder bestaan de jarenlange zorgen nog steeds. Het gaat weliswaar beter met [minderjarige] , hij doet het goed op school en van speciaal onderwijs is geen sprake meer. Het probleem is dat [minderjarige] geen contact heeft met zijn vader. Daar zit de ontwikkelingsbedreiging. De vader heeft appel ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 20 november 2024. Hij is het niet eens met de wijziging van de omgangsregeling. De mondelinge behandeling bij het gerechtshof moet nog plaatsvinden. Er moet rekening mee worden gehouden dat het gerechtshof de beschikking van de rechtbank kan vernietigen. In dat geval wordt teruggegrepen op de oude omgangsregeling. Dit zal tussen de ouders problemen geven. Zij vallen dan terug in oude problematiek. Tussenkomst van en begeleiding door de GI is dan van groot belang. Met het hoger beroep in het achterhoofd, het gegeven dat er geen omgang tussen [minderjarige] en de vader is en gelet op de communicatieproblemen tussen partijen is de verlenging van de ondertoezichtstelling nodig zodat de GI regie kan blijven voeren op dit gezin. De moeder benadrukt dat zij de GI om advies heeft gevraagd over de omgang tussen [minderjarige] en de vader. De moeder heeft de vader voorstellen gedaan om de omgang voor hem toch mogelijk te maken. Zij kreeg als antwoord dat de vader wilde videobellen. [minderjarige] wilde dit niet. Ook bij de speltherapeut, met wie de GI de afspraken regelt, heeft [minderjarige] aangegeven dit niet te willen. Het liefst wil hij dat zijn vader hem komt ophalen. Wanneer de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, heeft de moeder het gevoel dat zij en [minderjarige] er alleen voor staan. De kinderrechter wordt in overweging mee gegeven dat de ondertoezichtstelling ook voor een half jaar kan worden verlengd, met aanhouding van het overige, om zo een vinger aan de pols te kunnen houden.
4.2.
Namens de GI wordt, samengevat, aangevoerd dat een verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig is. Het is aan de ouders om hun verantwoordelijkheid te pakken en om de beschikking ten aanzien van de omgangsregeling na te komen. Als zij dat niet doen, dan kan de GI weinig doen. Vanuit de vader komt er geen oplossing om alsnog tot een omgangsregeling te komen. Daarmee houdt het op. Bovendien is de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] in grote mate afgenomen. Dit wordt ondersteund door de speltherapeut. In principe is de behandeling van [minderjarige] bij de speltherapeut gestopt. Echter, doordat de speltherapeut op de school van [minderjarige] werkzaam is, kan hij hem goed in de gaten houden. Wanneer [minderjarige] daar behoefte aan heeft, kan hij met de speltherapeut praten. Daarnaast is in de ondertoezichtstelling het meest haalbare bereikt. Er zijn geen doelen meer waar de GI met de ouders aan kan werken. Bovendien is er voor de ouders de mogelijkheid om hulpverlening in het vrijwillig kader aan te wenden. Zo kan de speltherapeut bijvoorbeeld het videobellen verder oppakken. Wanneer het gerechtshof de beschikking van de rechtbank zal vernietigen, kan de Raad opnieuw onderzoek doen naar de situatie. Langere betrokkenheid van de GI om het hoger beroep af te wachten, is niet nodig. Mocht de kinderrechter de ondertoezichtstelling toch verlengen, dan is een verlenging van drie maanden voldoende. In deze periode zal het hoger beroep hebben plaatsgevonden. De GI kan in de tussentijd monitoren hoe het videobellen gaat.

5.Het standpunt van informant en het advies van de Raad

5.1.
De vader verklaart, samengevat, dat hij inderdaad appel heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De vader is het er niet mee eens dat de omgangsregeling is teruggeschroefd. Het liefst zou de vader willen dat er naar [minderjarige] zelf geluisterd wordt. Daarbij past dat terug gegrepen wordt op de oude omgangsregeling, namelijk op een weekendregeling. Sinds november 2024 hebben de vader en [minderjarige] geen contact meer met elkaar gehad. In verband met gezondheidsproblemen is de nieuwe omgangsregeling door de vader niet uit te voeren. Het is niet mogelijk om een dag naar de omgeving van [minderjarige] te rijden. Voor de tussentijd is videobellen de beste optie. Ook de vader is voorstander van een verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.2.
De Raad adviseert de kinderrechter, samengevat, als volgt. Het is voor de Raad onbegrijpelijk waarom de GI de ondertoezichtstelling niet wil verlengen. Wanneer er geen ondertoezichtstelling zou zijn, laat de GI [minderjarige] aan zijn lot over. Dat het de ouders samen niet lukt om de omgangsregeling vorm te geven, is juist een reden om de ondertoezichtstelling te verlengen. De GI moet haar verantwoordelijkheid nemen en creatief met de situatie omgaan. Het is aan de GI om samen met de ouders te kijken naar mogelijkheden, in plaats van de verantwoordelijkheid alleen bij de ouders te beleggen. Wanneer de ondertoezichtstelling nu zou stoppen, juist nu [minderjarige] aangeeft contact te willen met de vader, dreigt contactverlies als dit gezin wordt losgelaten. Verder merkt de Raad op dat alle betrokkenen op hun eigen strepen lijken te gaan staan. Het belang van [minderjarige] wordt daarmee uit het oog verloren. Dat de vader ervoor heeft gekozen helemaal geen contact meer met [minderjarige] te hebben, begrijpt de Raad niet. De vader had bijvoorbeeld ook, in overleg, de frequentie kunnen wijzigen, of in ieder geval iets kunnen doen om omgang met [minderjarige] te hebben. De Raad spreekt de vader daarop aan. In de visie van de Raad hebben deze ouders de ondersteuning van de GI nog hard nodig en moet de ondertoezichtstelling verlengd worden.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3.
De kinderrechter kan, op grond van artikel 1:260, tweede lid, BW de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verlengingsverzoek overgaat, zijn de Raad, een ouder, degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het openbaar ministerie bevoegd tot het doen van het verzoek. De ouder is pas bevoegd als de Raad niet tot indiening van het verzoek overgaat (artikel 1:244 lid 2 en 3 BW). Van die situatie is hier sprake en daarom is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
6.4.
Uit de overgelegde stukken en uit de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat momenteel sprake is van contactverlies tussen [minderjarige] en zijn vader. Onduidelijk is óf en hoe er in de toekomst omgang tussen hen gaat plaatsvinden. Er is weliswaar een omgangsregeling, die door de rechtbank is bepaald bij beschikking van 20 november 2024, maar deze wordt momenteel niet nagekomen. De vader heeft bovendien tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. De onduidelijkheid over de omgangsregeling duurt daarmee voort en dat brengt een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] met zich mee. Dat [minderjarige] daar last van heeft, moge duidelijk zijn. Het door de moeder gegeven voorbeeld van de reactie van [minderjarige] op een kaartje van de vader is daarin treffend.
6.5.
Daarbij komt ook dat is gebleken dat het de ouders zelf niet lukt om te denken in het belang van [minderjarige] en om eigen belangen en behoeften opzij te zetten. Evenals de Raad spreekt ook de kinderrechter de vader aan op zijn verantwoordelijkheid; het ligt op zijn weg om de omgangsregeling na te komen en als dit hem niet lukt, om passende oplossingen te bedenken. De kinderrechter geeft de vader in dit kader mee dat hij hulp van anderen in kan schakelen als het hem niet lukt om zelf auto te rijden of met andere passende oplossingen te komen. Helemaal geen omgang hebben, acht de kinderrechter in ieder geval niet in het belang van [minderjarige] .
6.6.
Anders dan de GI heeft de kinderrechter er geen vertrouwen in dat het de ouders lukt om afspraken met elkaar te maken over hulpverlening in het vrijwillig kader. De communicatie tussen de ouders is moeizaam en zij verschillen van mening over de omgangsregeling. Naar het oordeel van de kinderrechter is hulpverlening in het vrijwillig kader dan ook niet haalbaar. Regievoering van de GI is nodig. Wanneer dit gezin wordt losgelaten, ligt contactverlies op de loer. Samen met de Raad en met de ouders ziet de kinderrechter de noodzaak van de betrokkenheid van en ondersteuning door de GI. Zolang het hoger beroep van de vader nog loopt en er geen omgang tussen [minderjarige] en de vader is, is het aan de GI om hier – samen met de ouders - creatieve oplossingen voor te bedenken en om ouders hierin te stimuleren. Bovendien dient onderzocht te worden hoe in de tussentijd de omgang tussen de vader en [minderjarige] vormgegeven kan worden. Bij de mondelinge behandeling is uitvoerig besproken dat het organiseren van videobellen, met steun van de speltherapeut, tot de mogelijkheden behoort. Het is aan de GI om dit verder te organiseren en om dit verder vorm te geven.
6.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat aan de wettelijke criteria om de ondertoezichtstelling te verlengen, wordt voldaan en de ondertoezichtstelling verlengd zal worden.
Duur van de verlenging en het verdere verloop
6.8.
De kinderrechter volgt het voorstel van de moeder om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek, te weten de overige zes maanden. Daarmee heeft de kinderrechter de mogelijkheid om een vinger aan de pols te houden en heeft de GI de gelegenheid om te handelen naar bevind van zaken en om in te kunnen spelen op de uitkomsten van het hoger beroep. De kinderrechter geeft de GI nog mee dat zij tussentijds eventueel de mogelijkheid behoudt om een verzoek te doen tot opheffing van de ondertoezichtstelling.
6.9.
De kinderrechter verzoekt
de advocaat van de moederom haar, uiterlijk op na te melden pro forma datum (onder gelijktijdige verzending daarvan aan de GI en de Raad) schriftelijk te informeren over de stand van zaken op dat moment, waaronder:
- de uitkomsten van het hoger beroep inzake de omgangsregeling;
- het verloop van de ondertoezichtstelling;
- het gewenste verdere procesverloop, met name of de moeder haar resterende verzoek handhaaft, dan wel intrekt, en indien nodig onder toezending van de verhinderdata.
Doelen
6.10.
Op verzoek van de GI somt de kinderrechter in deze beschikking voor de volledigheid nog op aan welke doelen in de komende periode moet worden gewerkt:
- Er bestaat duidelijkheid over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader zowel voor het geval de beschikking van de rechtbank door het gerechtshof wordt vernietigd als voor het geval de beschikking van de rechtbank door het gerechtshof wordt bekrachtigd;
- In de periode gelegen tussen heden en de uitkomst van het hoger beroep ondersteunt de GI de ouders en [minderjarige] in het realiseren van videobelmomenten;
- De GI monitort de videobelmomenten;
- De GI zet, daar waar nodig, hulpverlening in om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.11.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand tegen de beslissing in hoger beroep gaat.
6.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 8 maart 2025 8 september 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de behandeling van het restende verzoek van de moeder aan tot
[datum] 2025 PRO FORMA, in afwachting van een schriftelijk bericht, zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.9.;
7.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.