ECLI:NL:RBZWB:2025:1579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
C/02/432275 / JE RK 25-326
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van een spoedprocedure

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 maart 2025 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg. De kinderrechter heeft de minderjarigen onder toezicht gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De minderjarigen zijn eerder onder toezicht gesteld en er zijn zorgen over hun veiligheid en emotionele ontwikkeling, vooral in relatie tot de opvoedsituatie bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 maart 2025 is vastgesteld dat de minderjarigen bij de vader verblijven, waar zij zich veiliger voelen. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader te verlengen voor de duur van zes maanden, met ingang van 10 maart 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarigen niet in onzekerheid hoeven te verkeren over hun verblijfplaats. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er meer zicht moet komen op de opvoedsituatie van de moeder en dat het contact tussen de moeder en de minderjarigen onder begeleiding moet worden hersteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/432275 / JE RK 25-326
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Nadere beschikking (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de spoedbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 24 februari 2025 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de stelbrief van mr. Van den Doel van 25 februari 2025;
- de stelbrief van mr. Planthof van 5 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. Van den Doel, advocaat, namens de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist en tijdig is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd. De minderjarigen hebben hierover gezamenlijk een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 10 januari 2025 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 januari 2025 en tot 10 januari 2026.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 februari 2025 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend met ingang van 24 februari 2025 en tot 10 maart 2025, onder aanhouding van het resterende deel.
2.4.
Op grond van de laatstgenoemde beschikking verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een spoedmachtiging af te geven tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van vier weken. De GI verzoekt hierop te beslissen zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden.
3.2.
Tevens verzoekt de GI aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.3.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Thans ligt nog ter beoordeling voor of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven voor herroeping van de afgegeven spoedmachtiging met ingang van heden, alsmede het resterende deel van het spoedverzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de periode van 10 maart 2025 en tot 24 maart 2025.
Daarnaast ligt voor het verzoek tot het aansluitend verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 3] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het nu wel goed met haar gaat. Afgelopen 24 februari was er een grote ruzie tussen [minderjarige 1] en de moeder, waarbij de moeder de telefoon van [minderjarige 1] kapot heeft gegooid. [minderjarige 3] en haar broer hebben alles gezien en gehoord en [minderjarige 3] is hier erg van geschrokken. Later die dag zijn [minderjarige 3] en haar broer en zus door de vader van school gehaald. Dat was voor [minderjarige 3] een opluchting. Sindsdien verblijven [minderjarige 3] en haar broer en zus bij de vader. Daar is het rustig en heeft iedereen een eigen kamer. [minderjarige 3] wil graag bij de vader blijven wonen. Zij heeft haar moeder nog niet gemist. Haar halfzusje wel. Uiteindelijk zou [minderjarige 3] haar moeder wel weer willen zien, maar wel eerst onder begeleiding. Volgens [minderjarige 3] kan de moeder erg boos worden, om de kleinste dingen. [minderjarige 3] wil geen vaste regeling voor het contact met de moeder. Verder merkt [minderjarige 3] op dat de moeder niet alle gevraagde spullen aan de GI heeft meegegeven en dat vindt [minderjarige 3] erg vervelend. Ook vindt [minderjarige 3] het erg lastig dat haar moeder gisteren deed overkomen alsof het heel erg slecht gaat met de oma nu zij in het ziekenhuis ligt, terwijl andere familieleden hebben verteld dat er niets aan de hand is met oma en zij enkel ter observatie even in het ziekenhuis verblijft. [minderjarige 3] zou haar opa en oma graag willen zien, maar niet waar de moeder bij is.
4.2.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij graag bij de vader wil blijven wonen. Deze wens heeft hij al erg lang. Bij de vader thuis gaat het heel goed en is het rustig. [minderjarige 2] voelt zich daar op zijn gemak en veilig. Bij de moeder heeft hij dat gevoel niet. Daar is het volgens [minderjarige 2] elke dag een soap. De moeder wordt heel snel erg boos, om de kleinste dingen. [minderjarige 2] maakt zich dan ook erg veel zorgen om zijn halfbroertje en -zusje aan de kant van de moeder, nu zij nog wel bij de moeder thuis zijn. Op dit moment wil [minderjarige 2] zijn moeder nog even niet zien. Hij zou uiteindelijk wel weer contact met zijn moeder willen hebben, bijvoorbeeld een dagje per twee weken, maar niet volgens een vaste regeling. Ook [minderjarige 2] heeft niet alle gevraagde spullen meegekregen van de moeder. Hij zou vooral graag zijn fiets willen hebben. Verder vertelt [minderjarige 2] dat het goed gaat op school. Als [minderjarige 2] en zijn zussen bij de vader blijven wonen, zou [minderjarige 2] vanwege de afstand in Goes naar school gaan. Hij komt dan bij zijn halfbroer aan de kant van de vader in de klas. [minderjarige 2] kan het goed vinden met zijn halfbroer en de vriendin van zijn vader. Tot slot vertelt [minderjarige 2] dat hij later graag voetballer wil worden.
4.3.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat de moeder afgelopen 24 februari heel erg boos op haar is geworden, omdat [minderjarige 1] haar broertje vroeg of zij bij hem mocht aanhangen naar school. Haar broertje heeft een elektrische fiets en [minderjarige 1] niet. Ook moest [minderjarige 1] haar telefoon aan de moeder geven, terwijl zij deze nodig heeft op school. De moeder werd steeds bozer, ging schreeuwen, trok [minderjarige 1] aan haar haren en begon te schoppen en slaan. [minderjarige 1] heeft haar moeder uiteindelijk weggeduwd en is vervolgens naar school gegaan. De moeder heeft daarna de telefoon van [minderjarige 1] kapot gegooid. Op school heeft [minderjarige 1] haar mentor verteld wat er was gebeurd. Sindsdien zijn [minderjarige 1] en haar broertje en zusje bij de vader en dat vindt [minderjarige 1] fijn. Zij wil hier heel graag blijven wonen en wil voorlopig geen contact met de moeder, in ieder geval niet verplicht. Haar halfbroertje en -zusje en stiefvader zou zij wel willen zien. [minderjarige 1] heeft de afgelopen tijd met verschillende mensen gepraat over wat er is gebeurd. Zij vindt het vervelend om elke keer weer het verhaal te moeten vertellen. [minderjarige 1] heeft ook therapie voor wat er vroeger is gebeurd. Daarbij benoemt [minderjarige 1] dat de moeder haar vroeger wel eens van de trap heeft geduwd. Dat de moeder nu aangifte heeft gedaan omdat [minderjarige 1] haar op 24 februari jl. bij haar keel zou hebben gegrepen, vindt [minderjarige 1] onbegrijpelijk. Zij heeft niets gedaan. Verder vindt [minderjarige 1] het lastig dat de moeder haar halfzusje negatief lijkt te beïnvloeden, nu haar halfzusje laatst in het telefoongesprek waar de moeder bij aanwezig was niet tegen [minderjarige 1] praatte, en dat wel deed toen de moeder er niet bij was. [minderjarige 1] vindt het ook erg vervelend dat de moeder probeert om [minderjarige 1] en haar broertje en zusje naar zich toe te trekken door zielige en onjuiste berichten online te zetten over hen en over de vader en door tegen hen te zeggen dat de oma heel erg ziek is en zij haar moeten bezoeken, terwijl er met de oma niks aan de hand is. Daarnaast benoemt [minderjarige 1] dat ook zij niet alle gevraagde spullen van de moeder heeft meegekregen. Zij mist onder andere haar jas, terwijl zij deze nu hard nodig heeft en deze jas bovendien zelf heeft betaald. Ook haar schoenen en een brief liggen nog bij de moeder. Tot slot vertelt [minderjarige 1] dat het haar leuk lijkt om later bij defensie of bij de politie te gaan werken.
4.4.
De GI handhaaft het verzoek voor de duur van zes maanden. Er zijn veel zorgen over de minderjarigen. Zij hebben last van schuldgevoelens en loyaliteitsproblematiek. Daarnaast is er bij de moeder thuis sprake van een onveilige opvoedsituatie, gekenmerkt door huiselijk geweld, onvoorspelbaar gedrag, pedagogische onmacht en wisselingen van woonsituatie. Vanwege de fysieke escalatie tussen de moeder en [minderjarige 1] is de GI overgegaan tot de plaatsing van de minderjarigen bij de vader. Er moet nog meer zicht komen op de opvoedsituatie van de vader middels het reeds ingezette [hulpverleningstraject] , echter de vader lijkt meer tegemoet te komen aan de opvoedbehoeften van de minderjarigen dan de moeder, en de minderjarigen een veilige en stabiele opvoedomgeving te kunnen bieden. Met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven nu ook duidelijk aan dat zij bij de vader willen (blijven) wonen. Dit durfden zij eerder niet uit te spreken, uit angst voor de moeder. De GI vindt het verder zeer zorgelijk dat de moeder continue belastende uitspraken op sociale media plaatst. De GI acht het wel van belang dat het contact tussen de moeder en de minderjarigen wordt hervat. Dat dient in eerste instantie onder begeleiding te gebeuren, zodat er zicht komt op de interactie en dynamiek. Daarbij zal uiteraard worden gekeken naar de wensen en mogelijkheden van de minderjarigen. Er zal daarnaast moeten worden onderzocht of er (aanvullende) hulpverlening voor de minderjarigen moet worden ingezet. Tot slot merkt de GI op dat de machtiging nu niet voor twaalf maanden moet worden verleend, omdat er eerst meer zicht moet komen op wat er allemaal speelt bij de minderjarigen en in de thuissituaties van de beide ouders, waarbij ook duidelijk moet worden of de moeder de veiligheid van de minderjarigen (weer) kan waarborgen en welke rol zij anders in het leven van de minderjarigen kan spelen.
4.5.
Door en namens de vader wordt ingestemd met het verzoek. Daarbij verzoekt de vader om de machtiging te verlenen voor de duur van een jaar, zodat de minderjarigen rust wordt geboden en zij niet op korte termijn weer in onzekerheid verkeren over waar zij gaan verblijven. De vader maakt zich al lange tijd veel zorgen over de thuissituatie bij de moeder. De minderjarigen lijden daar onder. Zo plaste de jongste laatst ineens in haar broek toen de vader de minderjarigen terugbracht naar de moeder. Nu de moeder daarnaast kortgeleden weer fysiek geweld tegen de minderjarigen heeft gebruikt, moet er worden ingegrepen. Het lukt de vader goed om de zorg voor de minderjarigen op zich te nemen en het gaat de afgelopen dagen al steeds wat beter met hen. De vader probeert hen te stimuleren in het (telefonisch) contact met hun halfbroertje en -zusje. Na deze contacten is er best wat spanning zichtbaar bij de minderjarigen. De vader vindt het daarnaast erg belangrijk dat het contact tussen de minderjarigen en de moeder wordt hervat. Het is aan de GI om daar invulling aan te gaan geven. Ook dient er passende hulpverlening voor de minderjarigen te worden ingezet. Tot slot merkt de vader op dat de minderjarigen erg graag weer beschikking willen krijgen over hun spullen.
4.6.
Namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De minderjarigen zijn nog maar kortgeleden onder toezicht gesteld. Uit het Raadsrapport bleek weliswaar dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van de moeder, maar daar kon in het kader van de ondertoezichtstelling aan worden gewerkt. De moeder vindt het erg jammer dat, daargelaten het incident afgelopen 24 februari, waarover de meningen verschillen, maar wat niet goed valt te praten, er nu zo rigoureus wordt overgegaan tot een plaatsing van de minderjarigen bij de vader, waarbij de moeder ook nog eens geen contact met de minderjarigen heeft. Het komt voor de moeder over als een vooropgezet plan en zij vindt het ook gelet op de situatie van de oma erg lastig dat zij nu geen contact met de minderjarigen heeft. Zij was bovendien akkoord gegaan met een time-out. Het had wellicht beter geweest als [minderjarige 1] even uit de situatie werd gehaald. Nu worden [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daar in meegetrokken. Daarbij merkt de advocaat op dat de moeder niet tegen een uitbreiding van het contact tussen de vader en de minderjarigen is, al hadden de minderjarigen daar eerder een andere mening over. Dat is ook een van de doelen van de ondertoezichtstelling en daar wil de moeder aan werken. Er waren dus andere manieren om tot hetzelfde resultaat te komen.

5.De beoordeling

Spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Bij beschikking van 24 februari 2025 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend met ingang van 24 februari 2025 en tot 10 maart 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn tijdens de mondelinge behandeling van 7 maart 2025 in de gelegenheid gesteld om hun standpunt naar voren te brengen. Naar aanleiding daarvan is de kinderrechter niet gebleken dat er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel. De spoedbeschikking van 24 februari 2025 wordt daarom niet herroepen.
5.2.
Nu de kinderrechter zal beslissen op het verzoek tot het verlenen van een
aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek tot spoedmachtiging uithuisplaatsing afwijzen.
Aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal deze machtiging daarom verlenen voor de verzochte duur van zes maanden, met ingang van 10 maart 2025 en tot 10 september 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom hij deze beslissing neemt.
5.4.
Op 10 januari 2025 zijn de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI gelet op de ernstige zorgen over hun veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling. Gebleken was dat er sprake is van loyaliteitsproblematiek bij de minderjarigen en dat zij opgroeien in een onveilige en onstabiele opvoedomgeving waarbij zij al veel verschillende ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt, bestaande uit verlieservaringen en diverse wisselingen van verblijfplaats en scholen. Ook waren er zorgen omtrent huiselijk geweld, escalaties en veel spanningen in de thuissituatie van de moeder.
5.5.
De kinderrechter stelt vast dat deze zorgen de afgelopen periode verder zijn toegenomen en hebben geleid tot de escalatie tussen de moeder en [minderjarige 1] op 24 februari 2025, waarbij tevens sprake is geweest van fysieke agressie. Sindsdien verblijven de minderjarigen bij de vader. Zij gaven alle drie aan zich niet (meer) veilig te voelen bij de moeder. Het is de kinderrechter gebleken dat de minderjarigen erg zijn ontdaan van de situatie. Zij geven op dit moment aan bij de vader te willen blijven wonen en nog even geen behoefte te hebben aan contact met de moeder.
5.6.
De kinderrechter heeft grote zorgen over de situatie van de minderjarigen en dan met name over de opvoedsituatie van de moeder, (het gebrek aan zicht op) de psychische gesteldheid van de moeder en het effect daarvan op haar draagkracht en de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Gelet daarop is de kinderrechter met de GI van oordeel dat de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie bij de moeder op dit moment onvoldoende kan worden gewaarborgd. Daarom acht de kinderrechter het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat zij voorlopig bij de vader kunnen blijven. Van daaruit kan het contact met de moeder, op het tempo van de minderjarigen, worden hersteld en de benodigde hulpverlening voor de minderjarigen worden ingezet. De kinderrechter acht het ook van belang dat er de komende tijd meer zicht komt op de psychische gesteldheid, de emotionele beschikbaarheid en de belastbaarheid van de moeder. Daar is tijd voor nodig. Ook zal de GI de thuissituatie bij de vader in kaart brengen zodat een verantwoorde beslissing kan worden genomen waar [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] het best kunnen verblijven in de toekomst. Om deze redenen zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader verlenen voor de verzochte duur van zes maanden, te weten tot 10 september 2025.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, voor de duur van zes maanden, met ingang van 10 maart 2025 en tot 10 september 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het resterende deel van het spoedverzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 18 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.