ECLI:NL:RBZWB:2025:1584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
C/02/432908 / HA RK 25-57
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
  • P. Luijks
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. Boersma in bestuursrechtelijke en belastingrechtelijke procedures

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op de wrakingsverzoeken van een verzoeker, die in persoon procedeerde. De verzoeker had op 12 en 13 maart 2025 wrakingsverzoeken ingediend tegen rechter mr. Boersma, die belast was met de behandeling van zijn zaken met de zaaknummers BRE 25/62 en BRE 25/1171. De verzoeker stelde dat de rechter niet zowel de hoofdzaak als de voorlopige voorziening kon behandelen, en dat er sprake was van een oneerlijk proces omdat niet alle stukken in de digitale dossiers waren opgenomen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeken kennelijk ongegrond waren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een ander oordeel. De wrakingskamer liet de mondelinge behandeling van de verzoeken achterwege, omdat de verzoeken kennelijk ongegrond waren. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker tegen de rechter niet in behandeling zou worden genomen, gezien het misbruik van recht. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/432908 / HA RK 25-57
Beslissing van 18 maart 2025 op de wrakingsverzoeken van:
[verzoeker],
wonende te [plaats] ,
verder te noemen verzoeker,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de zaak blijkt ondermeer uit:
  • het wrakingsverzoek van 12 maart 2025 gericht tegen mr. Boersma, in zijn hoedanigheid van rechter in deze rechtbank;
  • het wrakingsverzoek van 13 maart 2025 gericht tegen mr. Boersma, in zijn hoedanigheid van rechter in deze rechtbank;
  • het e-mailbericht van vrijdag 14 maart 2025 van mr. Boersma, waarin hij meedeelt niet in de wrakingen te berusten;
  • het e-mailbericht van zaterdag 15 maart 2025 van verzoeker;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier in de voorlopige voorziening met zaaknummer BRE 25/62;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier in de hoofdzaak met zaaknummer BRE 25/1171.

2.Het verzoek

2.1.
De verzoeken strekken tot wraking van de rechter mr. Boersma (hierna: de rechter), belast met de behandeling van de zaak met zaaknummer BRE 25/62, met zaaknummer BRE 25/1171 en met de behandeling van de zaak met zaaknummer BRE 24/7980.
2.2.
De rechter berust niet in de verzoeken tot wraking.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een partij een rechter die een zaak behandelt wraken op grond van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
3.3.
De wrakingskamer laat bij de beoordeling van de wrakingsverzoeken de aanvulling daarvan door verzoeker bij e-mailbericht van 15 maart 2025 buiten beschouwing. Op grond van artikel 8:16 lid 3 Awb moeten alle feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden tegelijk worden voorgedragen.
Het wrakingsverzoek van 12 maart 2025
3.4.
Op 20 februari 2025 heeft de rechtbank aan verzoeker meegedeeld dat de zaak met zaaknummer BRE 25/62 door de rechter op zitting zal worden behandeld op woensdag 26 maart 2025 om 14.30 uur. Op 28 februari 2025 heeft de rechtbank aan verzoeker meegedeeld dat zijn zaak met zaaknummer BRE 25/1171 door de rechter ook op de zitting van woensdag 26 maart 2025 om 14.30 uur zal worden behandeld. Op de zitting van 26 maart 2025 om 14.30 uur wordt verder de met zaak BRE 25/62 samenhangende zaak nummer BRE 24/7980 behandeld. Verzoeker legt aan zijn verzoek tot wraking van 12 maart 2025 ten grondslag dat de rechter niet zowel de hoofdzaak als de voorlopige voorziening kan behandelen.
3.5.
De beslissing om zowel de hoofdzaak (BRE 24/7980) als de voorlopige voorziening daarin (BRE 25/62) tegelijkertijd te behandelen betreft een procesbeslissing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken. Het wrakingsverzoek van 12 maart 2025 is dus kennelijk ongegrond.
Het wrakingsverzoek van 13 maart 2025
3.6.
Verzoeker is van mening dat er sprake is van een oneerlijk proces omdat de door hem als bijlage bij zijn wrakingsverzoek van 13 maart 2025 gevoegde stukken niet in de digitale dossiers van de zaken met de zaaknummers BRE 25/1171, BRE 24/7980 en BRE 25/62 staan.
3.7.
Voor zover dit verzoek ziet op de zaak met zaaknummer BRE 24/7980 laat de wrakingskamer dit buiten behandeling. Bij beschikking van de wrakingskamer van 11 februari 2025 zaaknummer: C/02/431336 / HA RK 25-10 op het wrakingsverzoek in die procedure heeft de wrakingskamer bepaald dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
3.8.
Voor zover het verzoek ziet op de zaken met zaaknummers BRE 25/62 en BRE 25/1171 overweegt de wrakingskamer dat indien en voor zover de door verzoeker bedoelde stukken niet aan de respectievelijke dossiers zouden zijn toegevoegd, door verzoeker niet is gesteld, en ook is niet gebleken, dat dat een gevolg is van bemoeienis door de rechter. Ook het op 13 maart 2025 ingediende wrakingsverzoek zal dus kennelijk ongegrond worden verklaard.
De wrakingsverzoeken van 12 en 13 maart 2025
3.9.
Omdat sprake is van kennelijk ongegronde wrakingsverzoeken laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van de verzoeken achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

4.Wrakingsverbod

4.1.
De wrakingskamer ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaken met zaaknummers BRE 25/62 en BRE 25/1171 niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker bij gebreke van enige onderbouwing van beide wrakingsverzoeken het middel van wraking lichtvaardig heeft ingezet en dat daarom sprake is van misbruik van recht. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat verzoeker op 2 mei 2024, 20 juni 2024, 24 december 2024, 9 januari 2025 en 29 januari 2025 wrakingsverzoeken heeft ingediend tegen de rechter. Verzoeker heeft de wrakingsverzoeken van 2 mei 2024, 20 juni 2024, 24 december 2024 uiteindelijk ingetrokken voordat de wrakingskamer uitspraak kon doen. Het verzoeken van 9 januari 2025 is kennelijk ongegrond verklaard, terwijl het verzoek van 29 januari 2025 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart de beide wrakingsverzoeken kennelijk ongegrond;
5.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaken met de zaaknummers: BRE 25/62, BRE 25/1171 en BRE 24/7980 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van de wrakingsverzoeken;
5.3.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaken met de zaaknummers BRE 25/62, BRE 25/1171, voor zover gericht tegen mr. Boersma, niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van der Lende-Mulder Smit, mr. Luijks en mr. Van Noort en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.