Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op de wrakingsverzoeken van een verzoeker, die in persoon procedeerde. De verzoeker had op 12 en 13 maart 2025 wrakingsverzoeken ingediend tegen rechter mr. Boersma, die belast was met de behandeling van zijn zaken met de zaaknummers BRE 25/62 en BRE 25/1171. De verzoeker stelde dat de rechter niet zowel de hoofdzaak als de voorlopige voorziening kon behandelen, en dat er sprake was van een oneerlijk proces omdat niet alle stukken in de digitale dossiers waren opgenomen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeken kennelijk ongegrond waren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een ander oordeel. De wrakingskamer liet de mondelinge behandeling van de verzoeken achterwege, omdat de verzoeken kennelijk ongegrond waren. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker tegen de rechter niet in behandeling zou worden genomen, gezien het misbruik van recht. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.