ECLI:NL:RBZWB:2025:1610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/02/432359 / JE RK 25-342
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van huiselijk geweld en opvoedvaardigheden van ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ongeboren kind onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, vanwege zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en de aanwezigheid van huiselijk geweld in hun relatie. De ouders, de moeder en de vader, hebben een geschiedenis van huiselijk geweld, waarbij de vader is veroordeeld voor zijn gedrag. De moeder is zwanger en de geboorte van het kind wordt verwacht in 2025. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er risico's zijn voor de ontwikkeling van het ongeboren kind, gezien de emotionele en verzorgende beschikbaarheid van de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders hun bereidheid getoond om samen te werken met de hulpverlening, maar er zijn zorgen over hun ambivalente houding ten opzichte van hulp. De kinderrechter heeft besloten het ongeboren kind onder toezicht te stellen voor de duur van negen maanden, met als doel de veiligheid en stabiliteit in de opvoedsituatie te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432359 / JE RK 25-342
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
Het ongeboren [kind],
hierna te noemen: het nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. G.B. van de Bunt te Putte.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 25 februari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de e-mail van 5 maart 2025 van mr. Van de Bunt.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 maart 2025. Daarbij zijn aanwezig en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1
De moeder is zwanger en de geboorte van het kind wordt verwacht op of omstreeks [datum] 2025.
2.2
De vader heeft het nog ongeboren kind niet erkend.
2.3
Het ouderlijk gezag over het nog ongeboren kind zal na de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.

3.De verzoeken

3.1
De Raad verzoekt het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, voor de duur van een jaar.
3.2
De Raad heeft de kinderrechter in dit verband verzocht om het nog ongeboren kind op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek als reeds geboren aan te merken, omdat het belang van het kind dit vordert.
3.3
Tot slot verzoekt de Raad de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan.
De ouders hebben een aantal jaren een relatie met elkaar gehad. Volgens de moeder is deze relatie recent verbroken. De ouders hebben samen nog een kind; [dochter] . Zij verblijft sinds 28 augustus 2024 in het kader van een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing bij een pleeggezin op een voor ouders onbekend adres. Binnen het gezin is sprake van een langdurig patroon van huiselijk geweld. [dochter] is daar getuige van geweest en mogelijk (in)direct slachtoffer. Zij is de eerste zes maanden van haar leven veelvuldig blootgesteld geweest aan fors huiselijk geweld tussen de ouders en heeft daarvan overmatige stress ervaren. De ouders erkennen dat sprake was van huiselijk geweld. De vader is veroordeeld voor het huiselijk geweld tegenover de moeder. Gezien wordt dat de vader overkomt als welwillend en meewerkend. Zo is de vader bereid mee te werken aan de bijzondere voorwaarden rondom urinecontroles om aan te tonen dat hij niet langer drank en/of drugs gebruikt. Ook wil de vader meewerken aan een behandeling bij De Waag voor onder andere zijn agressieproblematiek.
4.2
De Raad maakt zich zorgen over de (emotioneel en verzorgende) beschikbaarheid van de ouders. Er zijn daarnaast ook zorgen over de belastbaarheid van de moeder, haar emotieregulatie en haar opvoedvaardigheden. De moeder ervaart stress. Overmatige stress en het niet geborgen voelen bij stress, kan zorgen voor hechtingsproblematiek tussen het ongeboren kind en haar ouders. De moeder heeft vanwege de zorgen en complicaties rondom de zwangerschap van [dochter] een medische indicatie. Dit houdt in dat zij onder behandeling zou moeten staan van het ziekenhuis en niet enkel van een verloskundige praktijk. De moeder blijkt echter niet naar het ziekenhuis te gaan. Wel toont zij zich betrouwbaar in het nakomen van afspraken en staat zij open voor samenwerking met de verloskundige. De zwangerschap zelf lijkt goed te verlopen en er hebben tot dusverre zich geen complicaties voorgedaan.
4.3
De ouders vinden het lastig om onderling op een juiste manier met elkaar te
communiceren. Er bestaan zorgen over de weerbaarheid van de moeder in dezen en over de invloed van de vader als het gaat om het aanhouden van het onderlinge contact. Verder is er onvoldoende netwerk voor de ouders om vragen met betrekking tot de verzorging van het nog ongeboren kind aan te stellen. Het netwerk dat er wel is, vindt het moeilijk hoe zij moeten omgaan met de dynamiek tussen de ouders. Door bedreigingen die de moeder heeft geuit richting haar zus en ouders, hebben zij aangegeven geen zorg te kunnen dragen voor [dochter] . Het is onduidelijk wat zij mogelijk in de toekomst nog kunnen betekenen voor de moeder en het nog ongeboren kind.
4.4
Ten aanzien van de hulpverlening heeft te gelden dat de ouders hieraan tot op een zekere hoogte meewerken. Ondanks dat de ouders aangeven open te staan voor hulpverlening op verschillende vlakken, reageren zij al langere tijd wisselend op deze hulpverlening. Hun houding ten aanzien van hulpverlening is ambivalent te noemen. Onderliggende onverwerkte trauma’s worden besproken en daarvoor wordt hulpverlening geadviseerd. De ouders lijken daarvoor open te staan, maar hulp komt onvoldoende van de grond. De samenwerking tussen de ouders en de GI in de ondertoezichtstelling van [dochter] verloopt op momenten moeizaam.
4.5
In de visie van de Raad is een ondertoezichtstelling voor het ongeboren kind nodig. Hoewel de ouders laten merken het nu beter te willen doen, is de stabiliteit in hun (onderlinge) situatie nog erg pril. Zij moeten binnen de ondertoezichtstelling laten zien dat zij goed voor het nog ongeboren kind kunnen zorgen. De ouders moeten de ondertoezichtstelling zien als een hulpmiddel voor een zo goed mogelijke start voor het nog ongeboren kind. Wanneer het verzoek wordt toegewezen, zullen de ouders de eerste maanden intensief worden begeleid en ondersteund. Als hoofddoelen van de ondertoezichtstelling zijn aan te merken het creëren van veiligheid en stabiliteit in de opvoedsituatie en het creëren van rust en stabiliteit tussen de ouders onderling. Daarbij kan ook worden bekeken welke hulpverlening nodig is, zoals een gezinsopname.
4.6
Desgevraagd heeft de Raad er geen probleem mee om de termijn van de ondertoezichtstelling af te stemmen op de duur van de ondertoezichtstelling van [dochter] . Dit is voor iedereen het meest praktisch.

5.Het standpunt van belanghebbende en informanten

5.1
Door en namens de moeder wordt, samengevat, naar voren gebracht dat zij het eens is met het verzoek. Het zou voor iedereen het meest praktisch zijn als de ondertoezichtstelling voor het nog ongeboren kind wordt afgestemd op de periode van de ondertoezichtstelling van [dochter] .
Volgens de moeder is er een intakegesprek geweest bij De GezinsManager. De moeder is akkoord met de hulpverlening die zal worden ingezet. Over het contact tussen de ouders zegt de moeder dat er alleen sprake is van sporadisch contact. De moeder staat er voor open om ook hulpverlening te krijgen ten aanzien van de oudercommunicatie. De moeder vindt het fijn als er binnen de ondertoezichtstelling iemand met haar kan meekijken in de opvoeding. Zij is hier onzeker over en wil voorkomen dat het nog ongeboren kind na de geboorte uit huis wordt geplaatst. Ten aanzien van het gebruik van middelen benadrukt de moeder dat dit verleden tijd is. Wanneer urinecontroles of bloedafnames nodig zijn om dat te bewijzen, dan werkt de moeder daaraan mee.
5.2
De vader verklaart, samengevat, dat hij wil laten zien dat het nu beter gaat en dat de ouders het nog ongeboren kind kunnen opvoeden. De vader is veroordeeld voor huiselijk geweld en heeft hiervoor zijn excuses aangeboden. Hij heeft al een tijdje reclasseringstoezicht, gebruikt geen middelen meer en is aangemeld om aan zijn agressieregulatie te werken. De relatie tussen de ouders als partners was niet goed, maar de vader is gemotiveerd om te laten zien dat hij een goede ouder kan zijn.
5.3
Namens de GI wordt, samengevat, naar voren gebracht dat de GI binnen de ondertoezichtstelling van [dochter] al bij het gezin betrokken is. De GI heeft grote zorgen over de contacten tussen de ouders. Daarnaast moet individuele hulpverlening, zoals emotieregulatie-therapie voor de moeder, nog starten. Wanneer de moeder boos wordt, ziet de GI dat er sprake is van verbale agressie. De GI beaamt dat er een intakegesprek is geweest bij De GezinsManager en dat er een aanmelding is gedaan voor een perspectiefonderzoek. Alvorens daarmee te kunnen starten, ontvangt de GI van De GezinsManager eerst de resultaten van een gezinsonderzoek. De eerste stap is om te gaan kijken naar de interactie en naar de communicatie tussen de ouders. Vervolgens wordt bekeken hoe zij met elkaar omgaan. Daarnaast wordt gekeken naar wat [dochter] fijn vindt en hoe zij op de ouders reageert. Voor het nog ongeboren kind is het de bedoeling dat [organisatie 1] wordt ingezet. Omdat onduidelijk is of en wanneer [organisatie 1] kan starten, heeft de GI ook contact gehad met GGZ [locatie] . Dit betreft intensieve thuiszorg voor drie of vijf dagen in de week. Een eventuele gezinsopname bij [organisatie 2] is bedoeld voor de periode daarna. Omdat de GI al bij [dochter] is betrokken, kan de GI voor het nog ongeboren kind gelijk aan de slag. De GI kan zich vinden in het voorstel om de periode van de ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind te laten aansluiten bij de duur van de ondertoezichtstelling van [dochter] . Dit is voor de GI het meest praktisch. Zij kan de kinderrechter dan in het vervolg over beide kinderen gelijktijdig berichten.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt een kind reeds als geboren aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert. Dit betekent dat een ongeboren kind, indien tevens aan de voorwaarden van artikel 1:255 BW is voldaan, onder toezicht kan worden gesteld van de GI. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van het thans nog ongeboren kind is dat hij of zij reeds als geboren wordt aangemerkt.
6.2
Artikel 1:255 lid 1 BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3
Uit de overgelegde stukken en uit de mondelinge behandeling is gebleken dat binnen de relatie van de ouders sprake was van huiselijk geweld, spanningen en ruzies. Beide ouders erkennen dit. Hoewel de ouders op dit moment uit elkaar zijn en de spanning tussen hen is afgenomen, is die situatie nog erg pril. Gezien wordt namelijk dat de ouders contact met elkaar blijven zoeken. Wanneer de spanningen tussen hen oplopen, kunnen zij in oud gedrag terugvallen. Een punt van zorg daarin is dat de ouders moeite hebben met de regulatie van hun emoties, hetgeen kan zorgen voor incidenten. Daarnaast zijn er zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en over haar opvoedvaardigheden. Dit brengt een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het nog ongeboren kind met zich mee.
6.4
Hoewel de ouders zich nu meewerkend lijken op te stellen richting hulpverlening was dit in het verleden anders en toonden zij zich ambivalent ten opzichte van hulpverlening. De GI verklaart dat de samenwerking met de ouders nog altijd stroef verloopt. Hulpverlening van De GezinsManager staat weliswaar op het punt van beginnen, maar individuele hulpverlening voor de ouders is nog niet gestart. Dit maakt dat ook de situatie rondom het accepteren van hulpverlening pril te noemen is. Daarbij komt ook dat er zorgen bestaan over de opvoedvaardigheden van beide ouders (onduidelijk is in hoeverre zij pedagogisch gezien kunnen aansluiten bij de belevingswereld van hun kinderen) alsook over de communicatieproblemen tussen hen. De kinderrechter heeft er gelet hierop geen vertrouwen in dat hulpverlening in het vrijwillig kader zal slagen. Regievoering van de GI op dit punt is nodig.
6.5
Gelet op het voorgaande is, naar het oordeel van de kinderrechter, de algemene situatie te pril en is er een ondertoezichtstelling nodig. De ouders laten, ook tijdens de mondelinge behandeling, hun goede voornemens zien, maar moeten die ook nog in de praktijk brengen, terwijl die praktijk nog onduidelijk is.
6.6
Evenals de Raad wil de kinderrechter het risico op zorgen omtrent de veiligheid en het welzijn van het nog ongeboren kind minimaliseren en tegelijkertijd signalen van onveiligheid duidelijk in beeld krijgen, mochten deze voorkomen. Hierbij past intensieve ambulante hulpverlening na de geboorte.
6.7
Bij de mondelinge behandeling heeft de moeder de kinderrechter aangegeven achter een ondertoezichtstelling te staan. Zij vindt het fijn dat er iemand met haar meekijkt en haar kan aansturen daar waar dat nodig is. De moeder wil op den duur de zorg en opvoeding van allebei haar kinderen weer zelfstandig kunnen dragen. Een goede start is daarvoor nodig.
De kinderrechter acht het hiervoor noodzakelijk dat er, na een hulpverleningstraject bij De GezinsManager, wordt ingezet op een opname binnen [organisatie 2] of een soortgelijke instelling. Binnen dat traject kan gekeken worden naar de pedagogische vaardigheden van de moeder. De kinderrechter is ervan overtuigd dat wanneer nu een stevige basis wordt gelegd, de ouders en het nog ongeboren kind hiervan in de toekomst profijt zullen hebben.
Duur ondertoezichtstelling
6.8
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal het nog ongeboren kind onder toezicht stellen van de GI. De duur van de ondertoezichtstelling zal de kinderrechter, in afwijking van het verzoek, beperken tot 26 november 2025. De kinderrechter trekt daarmee de periode van de ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind gelijk met de duur van de ondertoezichtstelling voor [dochter] . Gebleken is dat dit voor alle betrokkenen het meest praktisch is en zij het daarover eens zijn. Wanneer een eventuele verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is, kan de GI dat verzoek ten aanzien van beide kinderen in één en hetzelfde verzoekschrift indienen.
Doelen
6.9
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
- het nog ongeboren [kind] heeft ouders die zicht hebben op hun verleden en
grip hebben op de adequate omgang met hun emoties;
- het nog ongeboren [kind] wordt niet belast met de problematiek tussen
de ouders;
- het nog ongeboren [kind] heeft ten alle tijden een ouder tot haar
beschikking die niet onder invloed is van verdovende middelen;
- het nog ongeboren [kind] woont in een veilige stabiele opvoedomgeving
zonder verbaal en fysiek geweld tussen de ouders;
- het nog ongeboren [kind] groeit veilig op in een omgeving die afstemt op
wat zij aan zorg en opvoeding nodig heeft;
- de moeder is in staat om zelfstandig voor beide kinderen te gaan zorgen, en/of
is in staat haar netwerk/hulpverlening te betrekken waar nodig;
- de ouders ontvangen en accepteren individuele hulpverlening, welke door de GI nodig wordt geacht.
Vader als informant
6.1
Zoals bij de mondelinge behandeling is besproken, zal de kinderrechter de vader in
deze procedure als informant aanmerken nu is gebleken dat hij het nog ongeboren kind niet heeft erkend. Dit betekent dat de vader geen afschrift ontvangt van deze beschikking.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.11
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
beschouwt het ongeboren kind als geboren;
7.2
stelt het nog ongeboren [kind] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 7 maart 2025 tot 26 november 2025;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.