ECLI:NL:RBZWB:2025:1637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
11371566 CV EXPL 24-5372 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostencompensatie na dagvaarding in civiele zaak tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De zaak betreft een vordering tot proceskosten na een dagvaarding. De gedaagde had een openstaand bedrag van € 325,73 aan VGZ, dat pas na de dagvaarding was voldaan. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 24 december 2024 VGZ de gelegenheid gegeven om duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van haar eisvermindering. VGZ heeft vervolgens haar vordering verminderd en enkel veroordeling in de proceskosten gevraagd. De gedaagde betwistte de proceskosten en stelde dat de gemachtigde van VGZ, Flanderijn, haar niet goed had behandeld en dat zij pas bij dagvaarding op de hoogte was van de vordering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde verantwoordelijk was voor het doorgeven van haar adreswijziging en dat VGZ en haar gemachtigde op de hoogte waren van de openstaande hoofdsom. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde rauwelijks was gedagvaard, omdat er geen aanmaning was gestuurd naar haar nieuwe adres. Dit leidde tot de beslissing dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 19 maart 2025 door mr. Eijssen-Vruwink.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 11371566 CV EXPL 24-5372
vonnis d.d. 19 maart 2025
inzake
de naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres 1] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 24 december 2024 met de daarin genoemde stukken;
b. de akte zijdens VGZ van 8 januari 2025 met 1 productie;
c. het extract audiëntieblad van 22 januari 2025 waaruit de antwoordakte van [gedaagde] blijkt met producties.

2.De verdere beoordeling

Vermindering van eis
2.1.
VGZ is bij tussenvonnis van 24 december 2024 in de gelegenheid gesteld om duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van haar eisvermindering.
2.2.
VGZ heeft in haar akte van 8 januari 2025 toegelicht dat zij haar vordering wenst te verminderen met een bedrag van € 325,73, zodat alleen een veroordeling in de proceskosten resteert.
Proceskosten
2.3.
VGZ stelt dat er op het moment van de eerste zittingsdag van 30 oktober 2024 nog een bedrag van € 137,39 aan explootkosten (exclusief salaris gemachtigde en bijgekomen rente) openstond en [gedaagde] de proceskosten aan haar verschuldigd is, omdat [gedaagde] eerst na dagvaarding het openstaande bedrag van € 325,73 aan haar heeft voldaan.
2.4.
[gedaagde] stelt dat zij geen proceskosten aan VGZ verschuldigd is, omdat de gemachtigde van VGZ (hierna te noemen: Flanderijn) haar werk niet goed heeft gedaan en zij tijdens het eerste telefoongesprek met de gemachtigde van VGZ ook onbeschoft is behandeld door een medewerker van Flanderijn.
2.5.
Op grond van de wet geldt dat de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten. Nu [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet de hoofdsom had betaald, is zij terecht gedagvaard en komen deze kosten in beginsel voor haar rekening. Dit kan anders zijn als zij rauwelijks -dus zonder eerdere aankondiging- is gedagvaard.
2.6.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] met haar stelling dat Flanderijn haar werk niet goed heeft gedaan doelt op haar stelling bij conclusie van antwoord dat zij eerst bij dagvaarding op de hoogte was van de vordering van VGZ. VGZ heeft in haar akte van 13 november 2024 onweersproken gesteld dat [gedaagde] al eerder van de openstaande hoofdsom op de hoogte was, dat zij hiervoor ook een betalingsregeling met VGZ is overeengekomen en dat [gedaagde] deze regeling niet deugdelijk is nagekomen, waarna de betalingsregeling is komen te vervallen. De kantonrechter stelt vast dat de door VGZ overgelegde brieven van 1 mei 2023 (beëindigingsbrief betalingsregeling van VGZ) en 24 juni 2024 (de incassobrief van Flanderijn) beide naar [adres 2] zijn gezonden. Dit is het adres waar [gedaagde] tot 1 april 2023 woonachtig was. De dagvaarding van 30 september 2024 is uitgebracht op het nieuwe adres van [gedaagde] ( [adres 1] ). [gedaagde] heeft in de periode van 1 april 2023 tot datum dagvaarding geen brieven van (de gemachtigde van) VGZ ontvangen op haar nieuwe adres. [gedaagde] heeft ook geen adreswijziging aan VGZ doorgegeven. De kantonrechter stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid is van [gedaagde] om tijdig een adreswijziging aan VGZ door te geven. [gedaagde] was weliswaar niet meer verzekerd bij VGZ, maar er was nog wel sprake van een lopende betalingsregeling. Dat neemt echter niet weg dat Flanderijn voor het uitvaardigen van de dagvaarding heeft gezien dat [gedaagde] op een ander adres woonachtig was. Het had op de weg van Flanderijn gelegen om, nadat zij bekend was met het nieuwe adres, eerst nog een aanmaning te sturen in plaats van direct te dagvaarden. [gedaagde] was dan in de gelegenheid geweest om het bedrag zonder bijkomende proceskosten aan VGZ te voldoen. Dit geldt temeer omdat er bijna een jaar verstreken was tussen de brief van 1 mei 2023 en de aanmaning van Flanderijn van 24 juni 2024. Het vorenstaande betekent dat [gedaagde] rauwelijks is gedagvaard. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.