ECLI:NL:RBZWB:2025:166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/02/425008 / FA RK 24-3462
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijf, voorlopige zorgregeling in birdnestingsetting en definitieve kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025, zijn verzoeken ingediend door een vrouw en een man met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun minderjarige kinderen. De vrouw verzoekt om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen. De man verzoekt zelfstandig om een week-op-week-af-regeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2024 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen rechterlijke uitspraak bestaat over het hoofdverblijf en de zorgverdeling, en dat partijen in onderling overleg afspraken hebben gemaakt over de zorg voor hun kinderen, waarbij een birdnestingregeling wordt toegepast.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf bij haar te bepalen, gelet op het ontbreken van verweer van de man, toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook de voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de woning van partijen verblijven en de zorg gelijkwaardig wordt verdeeld. De rechtbank heeft partijen aangemoedigd om hulpverlening te zoeken om de onderlinge communicatie te verbeteren en om tot een definitieve zorgregeling te komen. Wat betreft de kinderalimentatie is overeengekomen dat de man, zodra de birdnesting eindigt, € 332 per kind per maand aan de vrouw zal betalen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verdere beslissingen over de zorgregeling aangehouden tot de partijen hun standpunten hebben gecommuniceerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/425008 / FA RK 24-3462
Datum uitspraak: 10 januari 2025
beschikking betreffende hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie
in de zaak van
[de vrouw]
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Waalwijk,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.C.A.C. Gubbels te Waalwijk.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 26 juli 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief met bijlagen van 19 augustus 2024 van mr. Van Reeven-Özer;
- het op 5 december 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlagen van 13 december 2024 van mr. Van Reeven-Özer.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 18 december 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Ook was een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna: de Raad), aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
  • zij hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • uit de relatie van partijen zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2017,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022;
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. Partijen hebben op grond van een aantekening in het gezagsregister het gezamenlijk ouderlijk gezag over hen;
  • er is geen rechterlijke uitspraak van kracht ter zake het hoofdverblijf van de minderjarigen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en/of de kinderalimentatie;
  • partijen hebben in onderling overleg afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De zorg wordt gelijkwaardig verdeeld en partijen geven uitvoering aan een zogenaamde birdnestingregeling, waarbij de kinderen iedere week van maandag tot dinsdag worden verzorgd door de man en daarnaast de ene week van donderdag tot vrijdag en in de andere week van vrijdag tot maandag worden verzorgd door de man;
  • bij beschikking van deze rechtbank van 29 augustus 2024 is het provisionele verzoek
tot bepaling van een kinderalimentatie afgewezen, omdat het verzoek door de vrouw is ingetrokken (na een onderlinge afspraak).

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
  • bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
  • vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 332,= per kind per maand.
3.2.
De man verzoekt zelfstandig, samengevat, vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

4.De beoordeling

Hoofdverblijf
4.1.
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen. Nu de man hiertegen geen verweer voert en niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich hiertegen verzet, zal de rechtbank dit verzoek als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.2.
De vrouw verzoekt daarnaast een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen de ene week van maandag tot dinsdag en donderdag op vrijdag bij de man verblijven en de andere week van maandag op dinsdag en vrijdag tot maandag bij de man verblijven. Zij legt aan haar verzoek ten grondslag dat de zorg voor de kinderen nu gelijkwaardig is verdeeld. De vrouw wil dit in de toekomst voortzetten, ook in de situatie dat partijen een eigen woning hebben. Daarbij geeft de vrouw aan dat de verstandhouding tussen partijen op dit moment zeer slecht is. Zolang er nog geen duidelijkheid is met betrekking tot de woonsituaties van partijen zal dit zo blijven. De vrouw is van mening dat partijen een hulpverleningstraject nodig hebben om de verstandhouding te verbeteren en te praten over de zorgen die zij heeft, onder andere over [minderjarige 1] . Die hulpverlening is echter nog niet van de grond gekomen.
Met betrekking tot de door de man verzochte zorgregeling merkt de vrouw op dat zij daar niet afwijzend tegenover staat, maar daarvoor moeten eerst een aantal zaken worden besproken en uitgesproken.
4.3.
De man is het ermee eens dat een co-ouderschapsregeling wordt opgelegd, maar hij kan zich niet vinden in de door de vrouw verzochte regeling. De man verzoekt zelfstandig een week-op-week-af-regeling. De man voert in dat kader aan dat partijen sinds het uiteengaan uitvoering geven aan een birdnestingregeling, op basis waarvan de zorg gelijk is verdeeld. De door de vrouw verzochte zorgregeling acht de man niet in het belang van de kinderen is, omdat er teveel wisselmomenten zijn, waardoor zij onrust zullen ervaren. De man heeft daarnaast aangevoerd dat de situatie van birdnesting niet meer zo goed verloopt. Ook de man is van mening dat de onderlinge communicatie niet goed is. Volgens de man komt dat doordat partijen teveel bezig zijn met randzaken. De man acht het van belang dat partijen ontvlechten als ex-partners, dat de vrouw zich inspant om een eigen woning te vinden, waardoor zij niet meer in elkaars leefomgeving hoeven te verblijven. Het afgelopen jaar is er in dat kader echter weinig veranderd en de man vraagt zich af welke stappen de vrouw daarin neemt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven open te staan voor hulpverlening via het IMW. Daarnaast heeft hij toegezegd dat hij instemt met het inschakelen van een schoolmaatschappelijk werker voor [minderjarige 1] .
4.4.
De raadsmedewerker heeft de ouders geadviseerd te accepteren dat de situatie ingewikkeld is zolang zij nog geen zelfstandige woonruimte hebben. Het is positief dat het de ouders is gelukt over bepaalde onderwerpen afspraken te maken. De ouders zijn het ook eens over co-ouderschap, maar verschillen nog van mening over de precieze invulling daarvan. Ten aanzien van de door de man verzochte week-op-week-af-regeling merkt de Raad op dat het misschien niet wenselijk is dat [minderjarige 2] , gelet op zijn leeftijd, één van zijn ouders zeven dagen niet ziet. Anderzijds zijn de vele wisselingen in de door de vrouw verzochte zorgregeling ook ingewikkeld en niet per definitie in het belang van de kinderen. Partijen zullen onder begeleiding van hulpverlening moeten kijken wat het fijnste is voor de kinderen én wat praktisch haalbaar is.
4.5.
Op het onderhavige geschil is artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a, vijfde lid BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
4.6.
Na een schorsing van de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de huidige zorgregeling, waaraan partijen uitvoering geven in een zogenaamde birdnestingsetting, voorlopig dient te worden voortgezet. Partijen wensen dat deze voorlopige zorgregeling ook wordt vastgelegd in de beschikking (totdat anders wordt beslist of partijen een andere zorgregeling overeenkomen), onder aanhouding van een definitieve beslissing over de zorgregeling.
Tussen partijen staat ook vast dat zij de onderlinge communicatie wensen te verbeteren. Zij zullen op eigen initiatief een hulpverleningstraject bij het IMW gaan volgen, waarbij zij ook zullen spreken over de definitieve zorgregeling. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich na afloop van dit traject, doch uiterlijk in juni/juli 2025, schriftelijk uit te laten over de aangehouden verzoeken. De rechtbank hoopt dat partijen in de komende periode tot eensluidende afspraken over de zorgverdeling kunnen komen.
4.7.
De rechtbank merkt in dat verband tot slot op dat zij het advies van de Raad aan partijen om kritisch naar het aantal wisselingen in de zorgregeling te kijken als de situatie van birdnesting eindigt, onderschrijft. Bij de huidige voorlopige zorgregeling zijn er namelijk vijf wisselingen per veertien dagen, waarbij de kinderen soms maar één nacht bij de andere ouder verblijven. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit belastend is voor de kinderen op het moment dat zij tussen twee woningen moeten bewegen.
Kinderalimentatie
4.8.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen van € 332,= per kind per maand, met ingang van 13 juni 2024 en bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat zolang de situatie van birdnesting voortduurt, er door de man geen kinderalimentatie wordt betaald. Partijen zijn namelijk overeengekomen dat de man de eigenaars- en gebruikslasten van de woning betaalt en dat voor het overige in de kosten van de kinderen wordt voorzien zonder dat de ene ouder een bijdrage aan de andere ouder voldoet.
4.10.
Daarnaast is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat zodra de situatie van birdnesting eindigt, de man een kinderalimentatie van € 332,= per kind per maand aan de vrouw zal betalen. Volledigheidshalve voegt de rechtbank hieraan toe dat partijen zijn uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.903,= per maand in 2023, een draagkracht van de vrouw van € 152,= per maand, een draagkracht van de man van € 1.022,= per maand en een zorgkorting van 35%. Hoewel nog niet duidelijk is wanneer de situatie van birdnesting zal eindigen, wensen beide partijen dat voornoemde afspraak als definitieve kinderalimentatie wordt vastgelegd. De rechtbank zal aldus beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2017,
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022;
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
5.2.
bepaalt dat
voorlopig,totdat de rechtbank anders heeft beslist of partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt, de volgende zorgregeling heeft te gelden:
  • de kinderen verblijven in de woning van partijen;
  • de man draagt de zorg voor de kinderen in de woning van partijen: iedere week van maandag tot dinsdag en daarnaast gedurende de ene week van donderdag tot vrijdag of de andere week van vrijdag tot maandag;
  • de vrouw draagt gedurende de andere dagen de zorg voor de kinderen in de woning van partijen;
5.3.
bepaalt dat de man met ingang van de datum waarop de situatie van birdnesting eindigt ten behoeve van voornoemde minderjarigen aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 332,= (driehonderdtweeëndertig euro) per kind per maand;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
stelt de vrouw in de gelegenheid om uiterlijk
24 juni 2025de rechtbank schriftelijk haar nadere standpunt kenbaar te maken met betrekking tot haar verzoek tot een zorgregeling en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan, met kopie aan de (advocaat van de) man, waarna de man de gelegenheid krijgt uiterlijk
1 juli 2025daarop te reageren en zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot zijn verzoek tot een zorgregeling en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan, met kopie aan de (advocaat van de) vrouw;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing op de verzoeken over de zorgregeling aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.