ECLI:NL:RBZWB:2025:1661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
10524386 \ CV EXPL 23-1704 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en betaling van onbetaalde facturen door huurder

In deze zaak vordert de verhuurder, een B.V. die een camping beheert, betaling van onbetaalde huur en andere kosten door de huurder, die drie staplaatsen op de camping huurt. De huurder heeft maandenlang geen huur betaald en betwist de juistheid van de facturen, onder andere vanwege een vermeende verkeerde perceelsoppervlakte. De kantonrechter heeft beide partijen toegelaten om bewijs te leveren. In het eindvonnis oordeelt de kantonrechter dat beide partijen niet zijn geslaagd in hun bewijsvoering. De huurder wordt veroordeeld tot betaling van een groot deel van de facturen en krijgt slechts een klein deel schadevergoeding. De huurovereenkomst wordt ontbonden. De procedure omvat verschillende getuigenverhoren en bewijsleveringen, waarbij de kantonrechter concludeert dat de huurder tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter wijst de vordering van de verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de staplaats toe, evenals de vordering tot betaling van de openstaande bedragen. De huurder wordt ook veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10524386 \ CV EXPL 23-1704
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[verhuurder] B.V. T.H.O.D.N. [camping],
te [plaats 2] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [verhuurder] ,
gemachtigde: mr. G. Janssen,
tegen
[huurder],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [huurder] ,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens.

1.De zaak in het kort

[verhuurder] verhuurt drie staplaatsen op haar camping aan [huurder] . [huurder] heeft al maanden de huur en andere kosten niet betaald. [verhuurder] vordert daarom niet alleen betaling van deze facturen, maar ook ontbinding van de huurovereenkomst. [huurder] betwist dat hij moet betalen, omdat de facturen van [verhuurder] volgens hem niet kloppen, onder andere doordat [verhuurder] een verkeerde perceelsoppervlakte hanteert. Bovendien wil [huurder] schadevergoeding in verband met zijn vissen en aquarium als gevolg van onrechtmatig handelen van [verhuurder] . In het tussenvonnis heeft de kantonrechter beide partijen toegelaten om bewijs te leveren. In dit eindvonnis oordeelt de kantonrechter dat zij hierin allebei niet zijn geslaagd. [huurder] moet daarom een groot deel van de facturen betalen en krijgt slechts een klein deel schadevergoeding. Ook wordt de huurovereenkomst ontbonden. De kantonrechter legt het oordeel in dit vonnis uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2024
- de akte van [huurder] van 7 februari 2024
- de akte van [verhuurder] van 21 februari 2024
- het getuigenverhoor van 11 juni 2024
- het getuigenverhoor van 6 november 2024
- de akte vermeerdering van eis van [verhuurder] van 20 november 2024
- het getuigenverhoor (voortzetting van 6 november 2024) van 10 december 2024
- de akte uitlaten van [verhuurder] van 18 december 2024
- de conclusie na getuigenverhoor van [huurder] van 5 februari 2025
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [verhuurder] van 5 februari 2025.
2.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis wordt gewezen.

3.De verdere beoordeling

In conventie en voorwaardelijke reconventie:
3.1.
De kantonrechter volhardt bij wat is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 10 januari 2024 (verder: het tussenvonnis).
in conventie
[factuurnummer 6] : stageld 2021
3.2.
Ten aanzien van [factuurnummer 6] voor het stageld 2021 is in het tussenvonnis geoordeeld dat een bedrag van € 332,05 inmiddels was betaald, zodat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op het gevorderde bedrag. Het resterende saldo van deze factuur, een bedrag van € 1.430,28, moet [huurder] betalen.
[factuurnummer 7] : stageld 2022
3.3.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [huurder] in 2022 voor de percelen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] stageld moet betalen gebaseerd op de toepasselijke m²-prijs. [verhuurder] heeft gesteld dat de totale oppervlakte 460 m² is. Op grond daarvan moet [huurder] volgens haar € 4.715,00 aan stageld 2022 betalen. [huurder] heeft dit betwist en aangevoerd dat de oppervlakte 403 m² is. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter daarom [verhuurder] opgedragen te bewijzen, dat de daadwerkelijke oppervlakte van de percelen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] tezamen 460 m2 is.
3.4.
[verhuurder] heeft aan deze bewijsopdracht ten eerste uitvoering gegeven door het overleggen van een proces-verbaal, opgemaakt door [gerechtsdeurwaarder] . Deze heeft onder meer verklaard:
“Ter plaatse heb ik, gerechtsdeurwaarder voornoemd, de staplaatsen zoals door de heer [naam 1] voornoemd aangeduid, opgemeten middels een meetlint van de achterzijde van de woning tot en met het hek aan de voorzijde van de woning. De breedte van het perceel is opgemeten op 15,30 m aan de achterzijde van de woning op het perceel en op 16,75 meter bij het hekwerk aan de voorzijde bij de woning op dit perceel. De lengte van het perceel opgemeten zoals voornoemd betreft 27,00 meter aan de achterzijde van de woning op het perceel tot en met het hekwerk aan de voorzijde van het perceel. De gemiddeld grootte van het perceel zal op basis van deze meetgegevens 432,67 m2 bedragen (((15,30 +16,75)/2) * 27).”
[verhuurder] heeft bij het overleggen van dit proces-verbaal opgemerkt dat het hek aan de voorzijde van de woning, het hek dat de deurwaarder als grens heeft aangemerkt, niet op de erfgrens staat. Het hek is volgens [verhuurder] 1,5 meter richting het chalet van [huurder] verplaatst over een lengte van 15 meter, waardoor de door de deurwaarder opgemeten oppervlakte 22,5 m² te laag is.
3.5.
[verhuurder] heeft aan de bewijsopdracht ten tweede uitvoering gegeven door het laten horen van twee getuigen, te weten de heer [naam 1] en de heer [naam 2] . De heer [naam 1] heeft verklaard dat hij in dienst is bij [verhuurder] . Deze getuigen hebben onder meer het volgende verklaard:
Getuige de heer [naam 1] :
“Toen de deurwaarder kwam om de percelen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] op te meten ben ik samen met
de deurwaarder rond het perceel gelopen. […] Ik heb de deurwaarder aangegeven dat de perceelsgrens niet gelijk loopt aan het hek van de heer [huurder] aan de zijkant van het perceel. Dat hek is ongeveer 1,5 meter naar de zijkant gezet. […] Dat hek staat dus niet op de perceelsgrens. Ik heb de deurwaarder dat meteen laten weten. Ik weet dat de perceelsgrens ergens anders ligt omdat die perceelsgrens aansluit op mijn hekwerk op het perceel gelegen direct achter het perceel van [huurder] . […] Op de vraag van de heer [naam 3] antwoord ik dat de heer [naam 2] geen huur betaald voor het betreffende stukje grond. Ik ben er dan ook geen voorstander van dat de huurders hun hekken verplaatsen en daarmee hun perceel kleiner maken. Ik houd de perceelsgrens aan.”
Getuige de heer [naam 2] :
“[…] Ik woon op [perceel 4] . (Zie productie 8 aan de zijde van [huurder] ) ik woon dus achter de heer [huurder] en naast mij woont de heer [naam 1] .Nu heeft de heer [huurder] zonder met mij te overleggen de grens opgeschoven. Hij heeft een hek gezet op ongeveer 2 tot 2,5 meter van de achtermuur van mijn chalet. Het stukje grond tussen [perceel 4] en het perceel van [huurder] lijkt op de foto misschien niet groot maar schat ik 4 meter.”
3.6.
[huurder] heeft in contra-enquête twee getuigen laten horen, mevrouw [naam 4] en mevrouw [naam 5] , beiden geen bloed- of aanverwant van [huurder] . Zij hebben onder meer het volgende verklaard:
Getuige mevrouw [naam 4] :
“Ik ben aanwezig geweest bij het opmeten van het perceel van mijn partner de heer [huurder] , in januari 2024. Ik heb toen tegen de deurwaarder gezegd dat het perceel moest worden opgemeten van hek tot hek, dus vanaf het hek dat nu staat tussen de heer [huurder] en zijn buurman, de heer [naam 2] . De heer [naam 1] was ook aanwezig en zei tegen de deurwaarder dat er op een andere manier gemeten moest worden. Ik was het daar niet mee eens, want ik vond dat er rekening gehouden moest worden met de veiligheidsgrens van 3 meter. Daar wilde [naam 1] geen rekening mee houden. Het hek tussen [huurder] en [naam 2] hebben [huurder] en ik vorig jaar zomer geplaatst. Of dat hek op de erfgrens staat weet ik niet. Bij het plaatsen van het hek hebben we die 3 meter afstand tot het chalet van de heer [naam 2] aangehouden.”
Getuige mevrouw [naam 5] :
“U vraagt mij wat ik weet van de grootte van het perceel van de heer [huurder] . Ik denk dat dat rond de 400m2 is. Dat is toen gemeten door de heer [huurder] . Dat is alweer even geleden dat dat gebeurt is. Ik was daar toen niet bij maar dat is mij later verteld door de heer [huurder] . U vraagt mij of de heer [huurder] en mevrouw [naam 4] een hek hebben geplaatst bij het chalet. Dat hebben zij gedaan. Het hek staat aan de achterkant van het chalet. Dat is dus langs het langste gedeelte van het chalet. Ik denk dat zij dat ongeveer een half geleden hebben gedaan. U vraagt mij of er eerder een ander hek stond. Dat is niet zo.”
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [verhuurder] niet geslaagd is in haar bewijsopdracht. Er is een objectieve meting van de deurwaarder die op een lager aantal m² uitkomt dan het aantal m² dat [verhuurder] heeft berekend. Hoewel uit de diverse getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat het huidige hek mogelijk niet op de erfgrens staat, volgt uit de verklaringen niet zonder meer wat dan wel de erfgrens is, althans dat de erfgrens zodanig ligt dat het perceel 460 m² is.
3.8.
Dat brengt mee dat de kantonrechter voor de berekening van het door [huurder] te betalen stageld vanaf het jaar 2022 uitgaat van het door de deurwaarder objectief vastgestelde oppervlakte van 432,67 m².
3.9.
[huurder] heeft de manier van berekenen van het stageld van 2022 niet betwist. Op grond van die berekening moet [huurder] aan stageld voor 2022 betalen een bedrag van 432,67 m² * € 10,00 + 2,5 % opslag = € 4.434,87 exclusief btw. Dat betekent dat [verhuurder] een bedrag van (€ 4.715,00 - € 4.434,87 =) € 280,13 exclusief btw, zijnde € 305,34 inclusief btw te veel in rekening heeft gebracht, zodat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op het gevorderde bedrag.
facturen [factuurnummer 1] en [factuurnummer 2]
3.10.
Ten aanzien van het elektraverbruik op de facturen [factuurnummer 1] en [factuurnummer 2] is in het tussenvonnis geoordeeld dat factuur [factuurnummer 1] volledig is betaald en daarvan niets onverschuldigd is betaald. Ook is bepaald dat het op factuur [factuurnummer 2] door [verhuurder] opgenomen bedrag aan elektra van € 1.953,05 juist is. De overige posten op deze factuur zijn niet betwist. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verhuurder] op deze factuur niets te veel in rekening heeft gebracht, zodat [huurder] het totaalbedrag van die factuur, € 2.637,58, moet betalen.
[factuurnummer 3]
3.11.
Ten tijd van het tussenvonnis werd ervan uitgegaan dat de factuur met [factuurnummer 3] inmiddels door [huurder] was betaald. Omdat [verhuurder] niet kenbaar heeft gemaakt dat het bedrag toch niet door haar is ontvangen, gaat de kantonrechter ervan uit dat deze factuur inderdaad betaald is. Dat betekent dat dit bedrag van € 513,40 inclusief btw in mindering moet worden gebracht op het gevorderde bedrag.
Factuur in verband met de verkoop van het chalet op [perceel 5]
3.12.
Ten aanzien van de factuur in verband met de verkoop van het chalet op [perceel 5] is in het tussenvonnis geoordeeld dat deze vordering onvoldoende onderbouwd is. Daarom hoeft [huurder] deze factuur met een bedrag van € 2.500,00 niet te betalen. Dit bedrag moet daarom ook in mindering worden gebracht op het gevorderde bedrag.
[factuurnummer 4] : stageld 2023 en hondentoeslag
3.13.
Voor de berekening van het stageld voor het jaar 2023 maakt [verhuurder] onbetwist gebruik van de volgende categorieën:
0 - l75 m² € 2.073,29
175 – 250 m² € 2.324,47
250-325 m² € 2.575,70
325-400 m² € 2.826,87
400-450 m² € 3.070,15
groter dan 450 m² € 3.513,43
Op haar [factuurnummer 4] heeft [verhuurder] een bedrag opgenomen van € 3.513,43, behorend bij de categorie ‘groter dan 450 m²’ vanwege de door haar gehanteerde oppervlakte van 460 m². Zoals hierboven geoordeeld, moet echter uitgegaan worden van een oppervlakte van 432,67 m². Deze valt in de categorie 400 - 450 m². Daarbij hoort een bedrag van € 3.070,15, zodat [huurder] een bedrag van € 3.070,15 exclusief btw aan stageld voor het jaar 2023 moet betalen. Daarmee heeft [verhuurder] een bedrag van (€ 3.513,43 - € 3.070,15 =) € 443,28 exclusief btw, zijnde € 483,18 inclusief btw te veel aan stageld in rekening gebracht.
Ten aanzien van de post hondentoeslag is in het tussenvonnis geoordeeld dat de grondslag hiervoor niet, althans onvoldoende is onderbouwd. Daarom wordt dit deel van de vordering, een bedrag van € 41,14 inclusief btw, afgewezen.
De overige posten op deze factuur zijn niet betwist en moeten door [huurder] betaald worden. De conclusie is dat van het bedrag van deze factuur een bedrag van (€ 483,18 + € 41,14 =) € 524,32 in mindering moet worden gebracht op het gevorderde bedrag.
[verhuurder] heeft haar eis vermeerderd
3.14.
Bij akte van 20 november 2024 heeft [verhuurder] haar eis vermeerderd en betaling gevorderd van een aanvullend bedrag van € 7.877,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2024. Dit bedrag ziet op zes facturen over de periode van 9 juni 2023 t/m 24 oktober in verband met het verbruik van elektra, stageld 2024, vaste bewoners toeslag, milieuheffing, afvaltoeslag, waterverbruik en toeslag hond (verder: de facturen na dagvaarding). Daarbij heeft [verhuurder] aangegeven dat mogelijk een kleine correctie moet worden toegepast op de hoogte van het stageld, maar dat dat geen grond is voor 100% opschorting van betaling. De facturen na dagvaarding zijn door [verhuurder] in het geding gebracht.
3.15.
Op grond van artikel 130 Rv is [verhuurder] bevoegd haar eis te vermeerderen, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. [huurder] heeft tegen deze vermeerdering van eis geen bezwaar gemaakt. De kantonrechter acht deze vermeerdering van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal deze daarom toelaten.
3.16.
[huurder] heeft de hoogte van deze facturen na dagvaarding niet betwist. Ook heeft hij niet betwist dat hij deze facturen niet heeft betaald. Dat betekent in beginsel dat het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
Op [factuurnummer 5] is een te hoog bedrag in rekening gebracht
3.17.
De kantonrechter constateert echter dat [verhuurder] op haar factuur met [factuurnummer 5] van 25 januari 2024 voor de hoogte van het stageld is uitgegaan van de categorie ‘groter dan 450 m²’ met een voor 2024 bijbehorend bedrag van € 3.611,81 exclusief btw, terwijl moet worden uitgegaan van de categorie 400-450 m². Hoewel [verhuurder] zelf al heeft aangegeven dat op dit punt mogelijk een kleine correctie nodig was, heeft zij niet gesteld welk bedrag aan stageld in 2024 voor deze categorie 400-450 m² geldt. Daarom gaat de kantonrechter voor de berekening van het verschuldigde bedrag aan stageld 2024 uit van het bedrag dat in 2023 voor deze categorie was vastgesteld, te weten een bedrag van € 3.070,15 exclusief btw. Dat betekent dat op deze factuur een bedrag van (€ 3.611,81 - € 3.070,15 =) € 541,66 exclusief btw te veel aan stageld in rekening is gebracht.
Daarnaast constateert de kantonrechter dat op deze factuur een bedrag aan ‘toeslag hond’ van € 37,74 exclusief btw in rekening is gebracht. Zoals hiervoor overwogen, is niet gebleken dat er voldoende grond is voor deze post. Dat betekent dat dit bedrag ten onrechte in rekening is gebracht.
Dat leidt tot de conclusie dat in totaal een bedrag van (€ 541,66 + € 37,74 =) € 579,40 exclusief btw, zijnde € 631,55 inclusief btw te veel in rekening is gebracht op deze factuur. Dit bedrag moet daarom van het gevorderde bedrag afgetrokken worden. Het resterende saldo van de factuur van (€ 7.877,44 - € 631,55 =) € 7.245,89 moet [huurder] betalen.
[huurder] moet een bedrag van € 21.408,10 betalen
3.18.
Uit de vorige overwegingen volgt dat [verhuurder] de volgende bedragen ten onrechte in rekening heeft gebracht:
[factuurnummer 6]
€ 332,05
[factuurnummer 7]
€ 305,34
[factuurnummer 3]
€ 513,40
factuur verkoop chalet
€ 2.500,00
[factuurnummer 4]
€ 524,32
+
totaal
€ 4.175,11
Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen en moet in mindering worden gebracht op de gevorderde hoofdsom.
3.19.
[verhuurder] heeft als productie 3 bij haar dagvaarding een overzicht gegeven van de door haar in de periode 2019 tot en met 2023 gestuurde facturen. Daarbij heeft zij aangegeven welke bedragen wel en welke bedragen niet door [huurder] zijn betaald. [huurder] heeft dit overzicht niet betwist, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat. In het overzicht is een totaal openstaand bedrag van € 18.337,32 berekend. [verhuurder] heeft in haar dagvaarding betaling van dit bedrag gevorderd.
3.20.
De kantonrechter heeft hiervoor vastgesteld dat [verhuurder] een bedrag van € 4.175,11 ten onrechte in rekening heeft gebracht. Daaruit volgt de conclusie dat over de facturen van de periode 2019 tot en met 2023 nog een bedrag openstaat van (€ 18.337,32 - € 4.175,11=) € 14.162,21. Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat van de facturen na dagvaarding nog een bedrag openstaat van € 7.245,89. Daaruit volgt dat [huurder] in totaal nog een bedrag van (€ 14.162,21 + € 7.245,89 =) € 21.408,10 moet betalen.
[huurder] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting
3.21.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat het niet betalen van facturen waarvan vast staat dat [huurder] deze moet betalen, een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met [verhuurder] oplevert. Omdat vast staat dat [huurder] een bedrag van € 21.408,10 niet (op tijd) heeft betaald, is [huurder] tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting.
[huurder] is in verzuim
3.22.
[huurder] heeft betwist dat hij in verzuim is van betaling van de bedragen zoals in de dagvaarding gevorderd. Volgens [huurder] is hij pas in verzuim als hij een correcte factuur heeft ontvangen en de daarop aangegeven termijn zonder betaling laat verstrijken. De kantonrechter begrijpt daaruit dat [huurder] een beroep doet op opschorting.
3.23.
Op grond van artikel 6:52 lid 1 BW (Burgerlijk Wetboek) is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Bij wederkerige overeenkomsten zoals waarvan hier sprake is, geldt dat het op grond van artikel 6:262 BW [1] moet gaan om tegenover elkaar staande verplichtingen. De opschorting moet bovendien in verhouding staan met het niet-nakomen.
3.24.
De kantonrechter overweegt dat de betalingsverplichting van [huurder] ontstaat op het moment dat [verhuurder] haar daar tegenoverstaande verplichtingen tot het ter beschikking stellen van een staplaats en het leveren van de overige overeengekomen producten en/of diensten is nagekomen. Deze betalingsverplichting is dus niet afhankelijk van de ontvangst van een correcte factuur. Toezending van de factuur heeft alleen als doel om betaling van [huurder] op te eisen.
3.25.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter vastgesteld dat er op 1 januari 2023 bij [huurder] een aanzienlijke achterstand bestond in het betalen van de facturen ten aanzien van zowel het stageld als de afrekening van de nutsvoorzieningen. [huurder] heeft niet gesteld dat [verhuurder] op dat moment tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst. Dat, zoals in het tussenvonnis is overwogen, [verhuurder] daarna wel enkele dagen tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichting tot het leveren van elektriciteit waarna voor haar een schadevergoedingsverplichting ontstond, maakt dat niet anders. Vast staat immers dat op het moment van opschorting (voor 1 januari 2023) [huurder] geen opeisbare vordering had. Daarmee is niet voldaan aan dit vereiste van artikel 6:52 BW. Weliswaar heeft [huurder] diverse posten op de facturen betwist, maar daarbij heeft [huurder] niet onderbouwd waarom opschorting van het gehele niet door hem betwiste bedrag gerechtvaardigd was. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [huurder] betaling niet mocht opschorten.
3.26.
[huurder] stelt dat hij het stageld van 2022 en de eindafrekening G/W/L 2021 heeft verrekend met de door hem geleden schade waarvoor [verhuurder] een schadevergoedingsverplichting heeft. Ook voor de bevoegdheid tot verrekening is op grond van artikel 6:127 BW [2] een opeisbare vordering nodig. Omdat niet is gesteld, noch gebleken dat [huurder] op het moment dat hij het stageld van 2022 en de eindafrekening G/W/L/ 2021 moest betalen een opeisbare vordering had, mocht hij betaling van deze posten niet verrekenen met zijn daarna ontstane schadevordering.
3.27.
De kantonrechter stelt vast dat de betalingstermijnen van de facturen na dagvaarding zijn verstreken, zonder dat [huurder] heeft betaald. Dat betekent dat [huurder] ook van betaling van deze facturen in verzuim is gekomen.
3.28.
Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat [huurder] ten onrechte betaling heeft opgeschort van zijn door de kantonrechter vastgestelde betalingsverplichtingen en dat hij geen recht had op verrekening. Doordat de betalingstermijnen op de facturen zijn overschreden, is [huurder] in verzuim geraakt. De kantonrechter wijst daarom de vordering tot betaling van een bedrag van € 21.408,10 toe.
De ontbinding en ontruiming worden toegewezen
3.29.
[verhuurder] vordert dat de huurovereenkomst ontbonden wordt verklaard, althans zal worden ontbonden en dat de staplaats moet worden ontruimd.
3.30.
Ontbinding is geregeld in artikel 6:265 BW. Daarin is bepaald dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Als de tekortschietende partij zich wil beroepen op deze uitzondering, moet hij motiveren dat de tekortkoming niet voldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen.
3.31.
De kantonrechter stelt voorop dat in ieder geval sinds juni 2021 sprake is van een betalingsachterstand, waarna de huur en kosten voor gas, water en elektra over meerdere jaren (grotendeels) niet zijn betaald. Daarnaast heeft [huurder] ook aan veel andere betalingsverplichtingen niet voldaan, waardoor de betalingsachterstand inmiddels is opgelopen tot een bedrag van € 21.408,10. Dit rechtvaardigt in beginsel een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
[huurder] heeft niet, althans onvoldoende gesteld waarom de ontbinding met deze achterstand niet gerechtvaardigd is. Niet is gebleken dat hij goede grond had om een dergelijk hoog bedrag niet te betalen, noch had hij het recht betaling op te schorten of te verrekenen. Daarbij speelt het woonbelang van [huurder] geen rol, omdat geen sprake is van huur van woonruimte, maar van een staplaats, zoals in het tussenvonnis is overwogen. [verhuurder] heeft niet, althans onvoldoende gesteld dat zij de overeenkomst al heeft ontbonden. Daarom zal de kantonrechter de huurovereenkomst ontbinden en de ontruiming toewijzen.
verschuldigde huur en kosten tot ontbinding en gebruiksvergoeding
3.32.
[verhuurder] vordert betaling van huur vanaf 1 januari 2022 tot aan de ontbinding van de huurovereenkomst, te verminderen dan wel te vermeerderen met de bij de meteropname op basis van het werkelijke verbruik vast te stellen correctie. De kantonrechter constateert dat in de facturen waarvan [verhuurder] betaling vordert, de huur voor de staplaats voor de jaren 2022, 2023 en 2024 al is opgenomen. Alleen de huur voor 2025 is daarin nog niet opgenomen. Voor de jaren 2022, 2023 en 2024 is ook het verbruik al deels gefactureerd, waarbij voor het jaar 2024 uit de laatste factuur (gedateerd 24 oktober 2024) blijkt dat deze kosten zijn berekend tot en met augustus 2024. Daarom zal de kantonrechter betaling van huur vanaf 1 januari 2025 tot het moment van ontbinding en de betaling van het werkelijk verbruik vanaf september 2024 tot de datum van ontbinding toewijzen.
De gebruiksvergoeding vanaf ontbinding tot de daadwerkelijke ontruiming wijst de kantonrechter ook toe.
Voor de hoogte van de huur gaat de kantonrechter uit van het hiervoor vastgestelde bedrag van € 3.070,15 exclusief btw, zijnde € 3.346,46 inclusief btw. Eventuele verhoging met wettelijk toegestane huurverhogingen wijst de kantonrechter af, omdat niet duidelijk is op welke wettelijke huurverhogingsmogelijkheid door [verhuurder] wordt gedoeld en evenmin vast staat of [verhuurder] deze ook daadwerkelijk zou doorvoeren bij voortduren van de huurovereenkomst.
wettelijke rente
3.33.
[verhuurder] vordert wettelijke rente. Op grond van artikel 6:119 BW is een partij wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim.
[verhuurder] vordert in verband met de hoofdsom uit de dagvaarding betaling van een bedrag van € 208,09 aan wettelijke rente tot 1 februari 2023. Dit rentebedrag heeft zij berekend over een betalingsachterstand oplopend tot € 18.337,32, terwijl geoordeeld is dat de betalingsachterstand een bedrag van € 14.162,21was. Het gevorderde rentebedrag is dus onjuist en zal daarom worden afgewezen. Wel zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 februari 2023 toewijzen, over dit lagere bedrag van € 14.162,21.
3.34.
[verhuurder] vordert bij vermeerdering van eis de wettelijke rente vanaf 20 november 2024 over een bedrag van € 7.877,44, het volgens haar openstaande bedrag van de facturen na dagvaarding. Hiervoor heeft de kantonrechter vastgesteld dat van de facturen na dagvaarding nog een bedrag openstaat van € 7.245,89.
Uit de door [verhuurder] overgelegde facturen na dagvaarding blijkt dat de betalingstermijn van de laatste factuur - met factuurnummer 202431479 betreffende de afrekening elektra voor een bedrag van € 508,20 - verstreek 30 dagen na 24 oktober 2024 en daarmee op 23 november 2024. Dat betekent dat [huurder] vanaf 24 november 2024 in verzuim was met betaling van deze factuur, zodat hij vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd is over het factuurbedrag van € 508,20.
De betalingstermijnen van 30 dagen op de daarvóór gestuurde facturen na dagvaarding waren ruim vóór 20 november 2024 verstreken, zodat [huurder] voor betaling van deze facturen op 20 november 2024 in ieder geval in verzuim was. Daarom wijst de kantonrechter de wettelijke rente vanaf 20 november 2024 toe over een totaalbedrag van (€ 7.245,89 - € 508,20 =) € 6.737,69.
incassokosten
3.35.
[verhuurder] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [verhuurder] aan [huurder] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Ook komt het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Daarom wijst de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 933,54 aan buitengerechtelijke incassokosten toe.
getuigetaxe
3.36.
Twee getuigen hebben opgegeven dat zij kosten hebben gemaakt in verband met het getuigenverhoor. Uitgangspunt is dat deze getuigetaxe wordt betaald door de partij die de getuige heeft opgeroepen. Bij verlies van de procedure door de wederpartij, kunnen deze kosten bij de wederpartij in rekening gebracht. De kosten worden daarom bij de proceskosten beoordeeld.
proceskosten
3.37.
[huurder] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Bij de begroting daarvan houdt de kantonrechter er rekening mee dat [verhuurder] niet in haar bewijsopdracht ten aanzien van de perceelsoppervlakte is geslaagd. Daarom blijven de kosten van de in dat verband gehouden enquête en conclusie na enquête (1,5 punt) als nodeloos gemaakte kosten voor haar rekening. Aangezien [verhuurder] in het gelijk is gesteld, blijven de aan de kant van [huurder] gemaakte getuigentaxe voor zijn rekening. De proceskosten van [verhuurder] worden daarmee begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.900,50
(3,5 punten [3] × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.549,99
in reconventie
3.38.
[huurder] heeft voor het geval zijn beroep op verrekening in conventie wordt betwist en hij op grond daarvan een eis in reconventie moet instellen, een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Omdat zijn beroep op verrekening in conventie niet slaagt, is aan de voorwaarde voldaan, zodat de kantonrechter de vordering van [huurder] in reconventie zal beoordelen.
3.39.
In het tussenvonnis van 10 januari 2024 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verhuurder] onrechtmatig heeft gehandeld door de elektratoevoer naar het chalet van [huurder] tijdelijk op te schorten en dat [verhuurder] daarmee aansprakelijk is voor de schade die als gevolg daarvan voor [huurder] is ontstaan. [huurder] heeft twee schadeposten gesteld, te weten huur van een aggregaat en schade als gevolg van het doodgaan van 52 vissen in zijn aquarium.
3.40.
De kantonrechter stelt voorop dat voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding uitgangspunt is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Daarbij moet de rechter de schade op grond van art. 6:97 BW begroten op de manier die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is. De rechter kan de omvang van de schade schatten als die omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De schade moet in beginsel concreet worden berekend.
Schadepost: huur aggregaat
3.41.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat nog niet kon worden beoordeeld of [huurder] daadwerkelijk schade had geleden in verband met de huur van een aggregaat. Daarom heeft de kantonrechter [huurder] toegelaten zijn schade op dit punt nader te onderbouwen.
3.42.
[huurder] heeft ter onderbouwing van zijn schade twee getuigen laten horen, te weten mevrouw [naam 4] en hemzelf. Deze getuigen hebben onder meer het volgende verklaard:
Getuige de heer [huurder] :
“U vraagt mij wanneer de stroom precies was afgesloten. In mijn beleving was de stroom
afgesloten op 19 januari 2023 en heb ik op 20 januari 2023 een noodaggregaat gehaald. Mr. Mattheussens houdt mij voor dat in de kort geding procedure is uitgegaan van eind december en begin januari. Ik heb mijn herinnering gebaseerd op de datum van de pinbon van [bedrijf 1] . Het kan zijn dat ik me vergis. De heer [naam 3] houdt mij voor dat de stroom in het weekend weer is aangegaan omdat mijn dochtertje er was. Dat klopt.”
Getuige mevrouw [naam 4] :
“Ik heb een noodaggregaat opgehaald bij [bedrijf 1] . Dat was op 6 januari 2023. Ik weet dat omdat ik dat lees op de factuur die ik destijds heb meegekregen van [bedrijf 1] en die als productie 7 in het geding is gebracht door [huurder] . [bedrijf 1] adviseerde mij toen om op de factuur te zetten dat het was vanwege afsluiten van stroom. Dat staat er op. Ik heb het aggeraat op 20 januari 2023 teruggebracht. Ik heb vooraf 500 euro borg betaald aan [bedrijf 1] en de flessen aspen erbij gekregen. Navenand je uiteindelijk afneemt wordt de huur van de aggregaat en de benzinekosten met de borg verrekend. Ik heb uiteindelijk 58,27 euro teruggekregen van de borg.
[…]
Ik heb de borg op 6 januari 2023 betaald vanaf een Belgische bank. Dat duurt even voordat
dan ook afgeschreven is van de bankrekening, maar ik heb een bonnetje van [bedrijf 1] dat ik de
borg betaald heb.”
3.43.
[verhuurder] had betwist dat [huurder] schade heeft geleden waar het gaat om de kosten voor de verbruikte stroom. Volgens haar zijn de kosten van stroom via een aggregaat ongeveer gelijk aan de kosten van stroom via het net. [huurder] heeft zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat [huurder] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld heeft dat hij ten aanzien van het verbruik schade heeft geleden.
3.44.
Voor wat betreft de eigenlijke huurkosten, is de kantonrechter ook van oordeel dat [huurder] de schade onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
De kantonrechter constateert dat op het contract staat vermeld dat cash is betaald. Beide getuigen hebben verklaard dat er een pinbon is, waarbij getuige mevrouw [naam 4] heeft verklaard dat zij de borg heeft betaald en het restant van de borg terug heeft ontvangen. Haar naam staat ook op het contract. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat mevrouw [naam 4] het noodaggregaat heeft gehuurd.
Mevrouw [naam 4] heeft verklaard geen bloed- of aanverwant te zijn van [huurder] . Dat betekent dat door haar gemaakte kosten in beginsel geen schade vormen van [huurder] , te meer nu [huurder] niet heeft gesteld dat hij de kosten voor de aggregaat aan haar heeft betaald. Daarbij is ook niet duidelijk welk bedrag aan huur is betaald. Weliswaar is volgens de verklaring van mevrouw [naam 4] het saldo van de betaalde borg een bedrag van (€ 500,00 - € 58,27 =) € 442,28, maar dit bedrag betreft niet alleen huur. Op grond daarvan is de kantonrechter van oordeel dat [huurder] zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd, zodat deze schadepost wordt afgewezen.
Schadepost: schade als gevolg van het doodgaan van 52 vissen in zijn aquarium
3.45.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat niet vastgesteld kon worden hoeveel vissen dood zijn gegaan als gevolg van het tijdelijk afsluiten van de stroom en het daardoor afkoelen van het water in het aquarium. Daarom heeft de kantonrechter [huurder] toegelaten te bewijzen dat na de stroomuitval in zijn aquarium 52 vissen zijn doodgegaan.
3.46.
[huurder] heeft aan deze bewijsopdracht uitvoering gegeven door het laten horen van twee getuigen, te weten mevrouw [naam 5] en mevrouw [naam 4] , en hemzelf. Deze getuigen hebben tijdens de zitting op 11 juni 2024 onder meer het volgende verklaard:
Getuige de heer [huurder] :
“Ik weet dat er 52 vissen waren in het aquarium omdat het aquarium ging stinken en ik de
vissen er zelf 1 voor 1 uit heb gehaald en ik heb ze geteld. Ik was samen met mijn
schoonmoeder en mijn vriendin. Dat zijn mevrouw [naam 5] en mevrouw [naam 4] .
De inhoud van de aquarium is ongeveer 500 liter. Eerst zaten daar Malawi chicliden in.
[…]
Ik heb deze vervangen voor gewone tropische vissen. Ik denk ongeveer 55 tot 60 vissen die er nu in zitten. U vraagt mij of het aquarium er niet te klein voor is. Nee dat is niet zo. Sommige van de vissen die er nu in zitten zijn goedkoper dan de chicliden, anderen zijn duurder.
[…]
U vraagt mij waarom ik op een pro forma factuur van [bedrijf 2] heb betaald. [bedrijf 2]
heeft voor mij destijds een overzicht van de schade gemaakt. Ik heb hem contant betaald. Het duurt enige tijd voor het aquarium met alle benodigde bacteriën op orde is. Ik kom al jaren bij [bedrijf 2] , ik ben daar vaste klant.”
Getuige mevrouw [naam 5] :
“Bij het aquarium van de heer [huurder] is de stroom eraf gegaan op enig moment. […] Ik kwam daar ook toen regelmatig in de caravan. Ik ging bijvoorbeeld de hondjes uitlaten. Ik zag de vissen langzaam dood gaan. Ze zakten 1 voor 1 naar de bodem. Ik heb gezien dat ze allemaal dood waren. Dat kon ik zien omdat ik met mijn zaklamp naar binnen keek. In het begin wilde ik ze nog eten geven. Maar daarna had dat geen zin meer. Samen met de heer [huurder] heb ik de dode vissen uit de aquarium gehaald. Het begon op enig moment te stinken en mijn dochter, mevrouw [naam 4] kon er niet tegen. Het waren 52 dode vissen. Dat weet ik omdat ik ze samen met de heer [huurder] geteld heb. We hebben de dode vissen in een vuilniszak gedaan en weggegooid.
[…]
Mr. Janssen houdt mij foto’s voor productie 7 zijdens [huurder] waarop maar enkele vissen te
zien zijn. Ik heb zelf destijds geen foto’s gemaakt van de dode vissen. Het waren er echt
meer dan een aantal. Ik heb ze namelijk zelf geteld. Het kan ermee te maken hebben dat het
aquarium rond van vorm is. Het is een grote lange buis. Dus misschien zie je op de foto’s
maar 1 kant.”
Getuige mevrouw [naam 4] :
“Ik verblijf samen met de heer [huurder] in de caravan op de camping. Eind december 2022 werd de elektra er afgesloten. De elektra is er een weekend weer op geweest voor oud en nieuw en daarna is de elektra er af gegaan. De vissen in het aquarium in de caravan hielden dat niet. De eerste vissen gingen na 1 of 2 dagen al dood en langzamerhand gingen ze allemaal dood. Het begon enorm te stinken. De heer [huurder] en mijn moeder hebben de vissen uit het aquarium gehaald. Zij hebben ze toen geteld. Het waren er 52. Ik weet dat omdat ik er bij stond. We hebben de vissen uiteindelijk in een container vooraan de camping weggegooid.
[…]
U houdt mij voor productie 10 van zijde [huurder] . U vraagt mij hoe de betaling aan [bedrijf 2]
heeft plaatsgevonden. Dat is cash gegaan. Ik heb de overboeking wel klaar gezet maar die er weer uitgehaald omdat er contant is betaald. Ik kan dat niet meer laten zien omdat ik bij een andere bank zit.”
3.47.
Ter zitting van het getuigenverhoor op 6 november 2024 heeft [verhuurder] een akte genomen. Daarbij heeft zij als productie een e-mailbericht overgelegd van de heer [bedrijf 2] , die de pro-formafactuur voor [huurder] had opgesteld. [verhuurder] voert daarbij aan dat volgens haar de getuigen [huurder] en mevrouw [naam 4] niet de waarheid lijken te hebben gesproken, terwijl zij onder ede stonden, omdat zij hebben verklaard dat zij [bedrijf 2] cash hebben betaald voor het vervangen van de dode vissen en het schoonmaken van het aquarium. In het overgelegde e-mailbericht van de heer [bedrijf 2] schrijft [bedrijf 2] :
“Wij hebben alleen een proforma moeten maken om aan te kunnen tonen wat het zou gaan kosten om alles weer draaiend en op orde te kunnen krijgen. Ik moest ook een uitleg geven wat er gebeurd als de stroom uit gaat en de pomp/filter en verwarming niet meer zouden werken. Dit hebben wij ook gedaan. Wij hebben hierna niet de opdracht gekregen om dit ook te moeten gaan doen en hebben dus ook niets aan geld ontvangen. Ook wij hoorden de dag voor de zitting dat wij niet hoefde te komen. […]”
Bij conclusie na enquête heeft [verhuurder] betwist dat sprake is van bewijs van betaling van de pro-formafactuur. [huurder] heeft in zijn conclusie na enquête in verband daarmee aangevoerd dat niet bepalend is dat [huurder] de pro-formafactuur heeft betaald, maar alleen dat [huurder] moet aantonen tot welk bedrag op grond waarvan hij de geclaimde schade heeft geleden.
52 dode vissen
3.48.
De drie getuigen die aan de kant van [huurder] zijn gehoord, hebben allemaal verklaard dat er 52 vissen zijn doodgegaan. Na waardering van deze verklaringen komt de kantonrechter echter tot het oordeel dat [huurder] niet geslaagd is in het leveren van bewijs voor de stelling dat 52 vissen zijn doodgegaan. Daarbij heeft de kantonrechter het volgende overwogen.
3.49.
Zowel [huurder] als mevrouw [naam 4] hebben ter zitting als getuigen verklaard dat zij nieuwe vissen hebben gekocht bij [bedrijf 2] en die contant hebben afgerekend. Gezien de inhoud van het e-mailbericht van de heer [bedrijf 2] dat enkel een pro-formafactuur is overgelegd, maar dat de offerte niet heeft geleid tot de aanschaf van nieuwe vissen, kent de kantonrechter aan hun getuigenverklaringen minder gewicht toe. Daarnaast is geen objectief bewijs geleverd van het aantal vissen dat is doodgegaan in de vorm van een filmpje, terwijl tijdens de mondelinge behandeling is gezegd dat dat er was.
3.50.
Voor het aantal dode vissen gaat de kantonrechter daarom uit van de overgelegde foto’s. Daarop zijn vier dode vissen te zien.
De kantonrechter zal de schade voor deze vissen begroten. Daarbij is niet relevant of [huurder] de vissen heeft vervangen of niet. [verhuurder] heeft immers de waarde van de vissen niet betwist, noch heeft zij gesteld dat de vissen ook zonder haar handelen op dat moment dood waren gegaan. Uitgaande van de dood van vier vissen als gevolg van het handelen van [verhuurder] , dient zij daarom de waarde van deze vissen te vergoeden.
De kantonrechter begroot deze schade aan de hand van de op de pro-formafactuur aangegeven prijs per vis van € 42,50, zodat de kantonrechter een bedrag van (4 * € 42,50 =) € 170,00 toewijst.
overige schadeposten aquarium
3.51.
[huurder] heeft daarnaast gesteld dat hij ook schade heeft geleden doordat het aquarium beschadigd is geworden en gereinigd diende te worden. [verhuurder] heeft bij haar akte van 6 november 2024 de betaling van deze kosten en daarmee ook deze schade betwist.
3.52.
De kantonrechter is van oordeel dat [huurder] onvoldoende heeft onderbouwd dat daadwerkelijk sprake was van deze schade. Weliswaar staan er op de pro-forma factuur van [bedrijf 2] naast de kosten van de vissen diverse andere posten, zoals ‘
Aquarium leeg en schoonmaken en opnieuw inrichten met 2 man’ en ‘
bacteriën’ maar gezien de verklaring van [bedrijf 2] blijkt niet dat [huurder] daadwerkelijk werkzaamheden heeft laten uitvoeren of dat de andere opgenomen kosten noodzakelijk waren. [huurder] heeft ook geen factuur of verklaring van een ander overgelegd waaruit dat wel zou kunnen blijken.
Op grond van artikel 150 Rv had het gezien de betwisting van [verhuurder] wel op de weg van [huurder] gelegen om zijn stelling dat ook deze posten schade vormen, nader te onderbouwen. [huurder] beroept zich immers op het rechtsgevolg dat [verhuurder] deze kosten moet betalen. Hoewel [huurder] de gelegenheid is gegeven om hierop in te gaan bij conclusie van antwoord na enquête, heeft hij daarvan geen, althans onvoldoende gebruik gemaakt. Daarom wijst de kantonrechter dit deel van de vordering af.
3.53.
[huurder] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Aangezien [huurder] in het ongelijk is gesteld, blijven de aan zijn kant gemaakte getuigentaxe voor zijn rekening. De proceskosten van [verhuurder] worden begroot op € 510,00 (2,5 punten [4] × € 204,00).

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen [verhuurder] en [huurder] met betrekking tot de onroerende zaak aan [adres] met ingang van de dag na vandaag,
4.2.
veroordeelt [huurder] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de onroerende zaak aan [adres] met alle zich daarin of daarop
bevindende personen en zaken - voor zover die niet het eigendom van [verhuurder] zijn - te verlaten en te ontruimen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking van [verhuurder] te stellen,
4.3.
veroordeelt [huurder] om aan [verhuurder] te betalen een bedrag van € 21.408,10 aan onbetaalde facturen en een bedrag van € 933,54 aan incassokosten,
4.4.
veroordeelt [huurder] om aan [verhuurder] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW
- over een bedrag van € 14.162,21vanaf 1 februari 2023 tot de dag van volledige betaling,
- over een bedrag van € 508,20 vanaf 24 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
- over een bedrag van € 6.737,69 vanaf 20 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [huurder] om aan [verhuurder] te betalen een bedrag van € 3.346,46 per jaar (of een gedeelte daarvan), zijnde de jaarlijks door [huurder] aan [verhuurder] .
verschuldigde huur, te rekenen vanaf 1 januari 2025 tot en met de datum van het vonnis, alsmede de wettelijke rente daarover vanaf datum verzuim tot aan het moment van volledige betaling, te verminderen dan wel te vermeerderen met de bij de meteropname bij oplevering op basis van het werkelijke verbruik vanaf september 2024 vast te stellen correctie,
4.6.
veroordeelt [huurder] om aan [verhuurder] te betalen een bedrag van € 3.346,46 per jaar (of een gedeelte daarvan), aan gebruiksvergoeding voor iedere jaar of een gedeelte daarvan dat [huurder] in gebreke zal blijven het gehuurde te ontruimen en ter beschikking
van [verhuurder] te stellen, te rekenen vanaf de dag na de datum van het vonnis, alsmede de wettelijke rente daarover vanaf datum verzuim tot aan het moment van volledige betaling, te verminderen dan wel te vermeerderen met de bij de meteropname bij oplevering op basis van het werkelijke verbruik vast te stellen correctie,
4.7.
veroordeelt [huurder] in de proceskosten van [verhuurder] ter hoogte van € 3.549,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [huurder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.10.
verklaart voor recht dat [verhuurder] onrechtmatig heeft gehandeld door de elektratoevoer naar het chalet van [huurder] tijdelijk op te schorten en dat [verhuurder] daarmee aansprakelijk is voor de schade die als gevolg daarvan voor [huurder] is ontstaan tot een bedrag van € 170,00,
4.11.
veroordeelt [verhuurder] om aan [huurder] te betalen een bedrag van € 170,00,
4.12.
veroordeelt [huurder] in de proceskosten van [verhuurder] ter hoogte van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.13.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.

Voetnoten

1.1. Komt een der partijen haar verbintenis niet na, dan is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten.
2.1. Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.
3.Dagvaarding 1 punt, mondelinge behandeling 1 punt, akte na tussenvonnis, akte 6 november 2024 en akte vermeerdering van eis alle ½ punt
4.Conclusie van antwoord 1 punt, mondelinge behandeling, enquête en conclusie na enquête ieder ½ punt gezien de samenhang van de reconventie met de conventie.