ECLI:NL:RBZWB:2025:1674

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/02/429453 FA RK 24-5693
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen. De zaak betreft een verzoek van de man, die in het kader van een lopende echtscheidingsprocedure een voorlopige voorziening heeft gevraagd voor de kosten van de opvoeding en verzorging van zijn minderjarige kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2025 hebben beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten toegelicht. De man verzocht om een bijdrage van € 500,00 per kind per maand, maar tijdens de behandeling is overeenstemming bereikt over een lager bedrag van € 213,= per kind per maand, met ingang van 1 januari 2025. De vrouw heeft ermee ingestemd om de bijdrage voor de maanden januari en februari 2025 te voldoen voor 1 februari 2025. De rechtbank heeft de overeenkomst tussen partijen goedgekeurd en de vrouw verplicht om de afgesproken bedragen te betalen. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen behouden zich alle rechten voor ten aanzien van de bodemprocedure, met uitzondering van de behoefte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/429453 FA RK 24-5693
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen d.d. 4 februari 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.A.G. van Acker, gevestigd te Sint Jansteen,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.C. van den Doel, gevestigd te Zierikzee.
Ouders van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] .
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 9 december 2024 ontvangen verzoekschrift d.d. 4 december 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 15 januari 2025 van mr. van den Doel, met bijlagen;
- het F9-formulier d.d. 17 januari 2025 van mr. van Acker, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De verzoeken

2.1.
De man verzoekt, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige voorziening vast te stellen, inhoudende dat de vrouw, met ingang van 28 maart 2023, als voorlopige bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van de minderjarigen, voor toekomstige termijnen, aan de man dient te voldoen een bedrag van € 500,00 per kind per maand, althans een bedrag te bepalen dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
2.2.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de man heeft verzocht een provisionele voorziening in de zin van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te treffen in het kader van de nog lopende echtscheidingsprocedure. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de man toegelicht dat hij heeft bedoeld een voorlopige voorziening te vragen in de zin van artikel 821 Rv. Namens de vrouw is aangevoerd dat zij het verzoek van de man ook als zodanig heeft begrepen. De rechtbank begrijpt aldus dat de man heeft bedoeld te verzoeken het treffen van een voorlopige voorziening in de zin van artikel 821 Rv, zodat de rechtbank de verzoeken ook als dusdanig zal opvatten. De man is ontvankelijk in zijn verzoek.
3.2.
Partijen hebben - na een korte onderbreking van de mondelinge behandeling - (alsnog) overeenstemming bereikt. Tussen partijen staat vast dat de totale behoefte van de minderjarigen in 2024 € 1.390,= per maand bedraagt. Partijen zijn verder overeengekomen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2025 in de kosten van verzorging en opvoeding voor de toekomst bij vooruitbetaling, aldus voor de eerste van iedere maand, een bedrag van € 213,= per kind per maand dient te voldoen. Voor 1 februari 2025 zal de vrouw de twee reeds verstreken termijnen alsnog voldoen. Deze overeenstemming, zo hebben partijen opgemerkt, betreft uitsluitend de onderhavige procedure. Partijen behouden zich alle rechten voor ten aanzien van de bodemprocedure, met uitzondering van de behoefte.
3.3.
Deze overeenstemming komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal op onderstaande wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 januari 2025 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
2. [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
aan de man voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van
€ 213,= per maand per kind;
4.2.
bepaalt dat de vrouw aan de man voor 1 februari 2025 de bijdrage over de maanden januari 2025 en februari 2025 voldoet;
4.3.
partijen behouden zich, met uitzondering van de behoefte, alle rechten voor ten aanzien van de bodem.
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans , en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.