In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2025 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot alimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. de Dobbelaere-Woets, verzocht de rechtbank om de man te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.300,- bruto per maand als bijdrage in haar levensonderhoud, met ingang van 1 februari 2025. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. de Vleeschauwer, heeft in een F9-formulier bevestigd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de alimentatie en dat er geen mondelinge behandeling nodig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenstemming tussen partijen niet ongegrond is en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de man met ingang van 1 februari 2025 aan de vrouw een bedrag van € 1.300,- bruto per maand moet betalen, en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Hopmans, in aanwezigheid van griffier mr. Oude Weernink. Indien hoger beroep mogelijk is, moet dit binnen drie maanden na de uitspraak worden ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.