ECLI:NL:RBZWB:2025:1690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/02/432532 / JE RK 25-380
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met forse persoonlijke problematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (GI), die de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht te verlengen voor de duur van één jaar, tot 28 maart 2026. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 29 november 2024 bij een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft en dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] door de problematiek van de moeder, die bekend is met trauma, huiselijk geweld en een sociaal isolement. De moeder heeft niet deelgenomen aan de mondelinge behandeling, wat de kinderrechter heeft genoodzaakt om de zaak zonder haar aanwezigheid te behandelen. De GI heeft aangegeven dat de moeder ambivalent is ten aanzien van hulpverlening en dat haar gedrag risico's met zich meebrengt voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen en de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/432532 / JE RK 25/380
datum uitspraak: 21 maart 2025
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Tilburg,
over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats].
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 28 februari 2025, ingekomen bij de griffie op 3 maart 2025;
1.2
Op 13 maart 2025 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij zijn aanwezig en gehoord:
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een medewerkster namens de Raad.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen, is de moeder niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Zij heeft de rechtbank enkele uren voor de mondelinge behandeling telefonisch laten weten in verband met ziekte niet naar de rechtbank te kunnen komen. De moeder is daarop door de griffie gevraagd dit schriftelijk te bevestigen én daarbij aan te geven of zij kan instemmen met het verzoek, dan wel of zij een mondelinge behandeling wenst op een ander moment. Hierop heeft de rechtbank niets meer van de moeder gehoord. De kinderrechter besluit de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de moeder. De overige aanwezigen hebben hiertegen geen bezwaar. De GI geeft daarbij bovendien te kennen dat zij überhaupt niet had verwacht dat de moeder bij de mondelinge behandeling aanwezig zou zijn, nu haar afmelding voor de mondelinge behandeling exemplarisch is voor hoe zij zich ook naar de GI toe opstelt.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen het verzoek van de GI in deze zaak en het verzoek in de zaak met kenmerk C/02/432694 / JE RK 25-409 zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij aparte beschikking van heden beslist.

2.De feiten

2.1
De moeder en [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.
2.2
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.3
[minderjarige] verblijft sinds 29 november 2024 bij een perspectiefbiedend pleeggezin.
2.4
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 28 maart 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 maart 2024.
2.5
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft vervolgens bij beschikking van 6 september 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 28 maart 2024.
2.6
Laatstelijk, bij beschikking van 14 maart 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 28 maart 2024 tot 28 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar, zijnde tot 28 maart 2026.
3.2
De GI verzoekt tevens een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van één jaar, zijnde tot 28 maart 2026.
3.3
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek wordt namens de GI, samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] groeide op bij een moeder met trauma-gerelateerde problematiek, druk en onrustig gedrag en problemen met stressregulatie. Onbedoeld heeft dit risico's meegebracht voor [minderjarige] in haar ontwikkeling en blijvende veiligheid. Zij heeft in haar jonge leven forse schade opgelopen in het gevoel van veiligheid en is verwaarloosd en mishandeld geweest. Op dit moment wordt gezien dat [minderjarige] trauma gerelateerd en hechtingsgestoord gedrag vertoont. Zij heeft op meerdere (crisis)plekken verbleven. Sinds 24 november 2024 verblijft [minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin.
4.2
De moeder, bekend met een belast verleden met huiselijk geweld, heeft persoonlijke problematiek op verschillende gebieden. Op dit moment bevindt zij zich, samen met haar nieuwe partner, in een sociaal isolement. Door de psychische klachten van de moeder is het voor de hulpverlening moeilijk haar te begeleiden in het proces rondom [minderjarige]. Gezien wordt dat de moeder ambivalent is ten aanzien van hulpverlening. De GI heeft getracht met de moeder in gesprek te gaan om haar leefomstandigheden te verbeteren en haar te ondersteunen in het hulp krijgen om aan haar verslavings- en psychiatrische problematiek te werken. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Ook de samenwerking tussen pleegzorg en de moeder verloopt stroef. De houding van de moeder naar de pleegouders toe maakt dat de pleegzorgwerker de contacten tussen de moeder en de pleegouders heeft stilgelegd. Daarnaast baart zorgen dat de moeder geen inzicht heeft in wat [minderjarige] nodig heeft. De aandacht van de moeder gaat voornamelijk uit naar haar eigen levensbehoefte.
4.3
Volgens de GI ontwikkelt [minderjarige] zich bij haar huidige pleeggezin goed. Zij maakt positieve stappen in haar ontwikkeling, zowel op fysiek als op sociaal-emotioneel gebied. Wel wordt gezien dat zij een achterstand heeft in haar woordenschat en zij zich verbaal moeilijk kan uitdrukken. Daarnaast is [minderjarige] grenzeloos in het zoeken van contact met anderen, bekenden en onbekenden. Ook is zij grenzeloos in eten. Dit maakt dat [minderjarige] duidelijke grenzen en regels nodig heeft. De pleegouders kunnen haar dit bieden. De GI heeft formeel het besluit genomen dat [minderjarige] niet zal opgroeien bij de moeder. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de moeder. In de komende periode zal de GI bij de Raad een verzoek doen in verband met het perspectief en een gezagsbeëindigende maatregel. Dit zal de GI zo spoedig mogelijk oppakken.

5.Het standpunt van belanghebbende en het advies van de Raad

5.1
Omdat de moeder niet bij de mondelinge behandeling is verschenen, heeft de kinderrechter geen kennis kunnen nemen van haar visie op het verzoek.
5.2
De Raad adviseert de kinderrechter, samengevat, om het verzoek toe te wijzen. De wachtlijst voor een onderzoek door de Raad ten aanzien van het gezag is op dit moment ongeveer vijf maanden. Vervolgens neemt het onderzoek nog tijd in beslag en moet er bij indiening van een verzoek bij de rechtbank een mondelinge behandeling worden gepland. Een verlenging voor de duur van één jaar, is passend.

6.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1
De kinderrechter stelt vast dat de moeder en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben. Door die omstandigheid dient eerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is ten aanzien van het verzoek van de GI.
6.2
Op de bevoegdheid ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid is de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) van toepassing aangezien het verzoek na 1 augustus 2022 is ingediend. Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Dit betekent voor de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is, eerst moet worden beoordeeld waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] was ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. Deze verblijfplaats is in Nederland.
6.3
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] zich in Nederland bevindt, is de Nederlandse rechter krachtens artikel 7 lid 1 Brussel II-ter internationaal bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
6.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de bevoegde rechter zijn interne recht toe. Dit betekent in de onderhavige zaak dat de Nederlandse rechter het Nederlandse recht toepast. Het voorliggende verzoek zal daarom worden beoordeeld naar Nederlands recht.
Wat zegt de wet?
6.5
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.6
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.7
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Artikel 1:265c lid 2 BW bepaald dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
6.8
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] nog steeds fors in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij heeft zich in haar jonge leven onveilig gevoeld, is verwaarloosd en mishandeld geweest. Dit heeft haar sociaal-emotionele ontwikkeling en veiligheidsgevoel ernstig verstoord. Hoewel gezien wordt dat [minderjarige] positieve stappen zet in haar ontwikkeling, vertoont zij ook traumagerelateerd en hechtingsgestoord gedrag. Dit is zorgelijk.
6.9
Gelet op hetgeen namens de GI is aangevoerd, concludeert de kinderrechter dat de moeder onvoldoende bij [minderjarige] kan aansluiten. Zij is gericht op eigen levensbehoeften en kent forse persoonlijke problematiek op verschillende domeinen. Ook in de afgelopen periode heeft de moeder laten zien geen keuzes te kunnen maken die in het belang van [minderjarige] zijn. De kinderrechter neemt daarbij onder andere in aanmerking dat de moeder zich in een sociaal isolement begeeft, zij zich ambivalent toont ten aanzien van hulpverlening, zij de samenwerking met de GI en pleegzorg niet aangaat en zij zich onvoldoende bereid toont om aan persoonlijke problematiek te werken. Voor al het voorgaande is de regie van de GI nog steeds nodig.
6.1
Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de wettelijke criteria en zal de kinderrechter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen toewijzen voor de verzochte duur van een jaar.
6.11
Ook staat het voor de kinderrechter vast dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet aan de orde is. Zij verblijft inmiddels bij een perspectiefbiedend pleeggezin en laat daar zien stappen te zetten in haar ontwikkeling. De huidige plaatsing van [minderjarige] dient middels een machtiging tot uithuisplaatsing gewaarborgd te worden. [minderjarige] heeft grenzen en regels nodig die de pleegouders haar kunnen bieden.
6.12
De kinderrechter heeft kennisgenomen van het voornemen van de GI om bij de Raad een verzoek te doen tot het verrichten van onderzoek ten aanzien van het perspectief van [minderjarige] en een gezagsbeëindigende maatregel. Hier zijn meerdere maanden mee gemoeid, mede omdat de Raad een wachtlijst kent.
6.13
Gelet op bovenstaande is de kinderrechter tevens van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang is van haar verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. De machtiging tot uithuisplaatsing zal evenals de ondertoezichtstelling worden verlengd voor de duur van één jaar.
6.14
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals is verzocht door de GI.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 28 maart 2025 tot 28 maart 2026;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 28 maart 2026;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch