In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de gedeeltelijke gezagsbelasting over een minderjarige, geboren in 2021. De zaak betreft een verzoek van Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (GI), om het gezag over de minderjarige gedeeltelijk uit te oefenen met betrekking tot het aanvragen van een verblijfsvergunning. De moeder van de minderjarige, die de Poolse nationaliteit heeft, werkt niet mee aan het ophalen van de verblijfsvergunning, die al klaar ligt bij de IND. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet is verschenen bij de mondelinge behandeling en dat de GI voldoende pogingen heeft ondernomen om de moeder te betrekken bij het proces. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI het gezag gedeeltelijk kan uitoefenen, omdat de moeder in een impasse verkeert en de minderjarige zonder verblijfsvergunning praktische problemen ondervindt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de GI direct kan handelen in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft de gedeeltelijke gezagsbelasting vastgesteld tot 28 maart 2026, de datum waarop de machtiging tot uithuisplaatsing afloopt.